Samenvatting van alle hoorcolleges en bijbehorende hoofdstukken voor het eerste deeltentamen van het vak Neuroanatomie en Neurofysiologie. Bevat ook antwoorden van laptopcollege 1 en 2 van de studie psychobiologie (UvA) wat ook tentamenstof is. Bevat zowel het anatomie als fysiologie gedeelte voor ...
Summary of Purves Chapter 22: Early Brain Development
Samenvatting Fundamentals of Neuroscience, UvA
All for this textbook (44)
Written for
Universiteit van Amsterdam (UvA)
Psychobiologie
Neuroanatomie & Neurofysiologie (5102VNAN9Y)
All documents for this subject (25)
Seller
Follow
gittevogels
Reviews received
Content preview
Tentamen 1 neuroanatomie en neurofysiologie
,Laptopcollege vragen en antwoorden/ aanpak vragen:
Laptopcollege 1
1. Verandering concentratie ion binnen of buiten
- Effect op evenwichtspotentiaal?
o Waar is de concentratie van het ion het hoogst?
o Wat gebeurt er met de verhouding van de concentratie binnen en buiten van het
ion?
o Wat gebeurt er met de drijvende kracht?
o Minder kracht nodig => evenwichtspotentiaal negatiever
o Meer kracht nodig => evenwichtspotentiaal positiever
2. Evenwichtspotentiaal is het evenwicht tussen de elektrische en chemische kracht
3. Concentratie kalium is hoog buiten de cel terwijl natrium hoog is binnen de cel.
4. Hoe hoger de geleidbaarheid, hoe meer invloed dat ion heeft op de membraanpotentiaal.
5. Natrium en kalium stromen zijn altijd even groot als het membraan in ruststand is, is dit niet
zo dan zal de membraanpotentiaal veranderen
6. RC tijd = De tijdsconstante waarmee de membraanpotentiaal naar zijn nieuwe toestand gaat.
Gaan de geleidbaarheden van de ionen omhoog dan neemt de RC-tijd af. -> τm=Rm∗C=C/gm
7. Depolarisatie -> Chloor concentratie binnen de cel neemt toe
Hyperpolarisatie -> Chloor concentratie binnen de cel neemt af
8. Als de natrium-kalium pomp stopt gaan de stroom en spanning naar 0 toe.
9. Anionen = Negatief geladen deeltjes. Wanneer je nu de natrium-kalium pomp uit zet zal de
membraanpotentiaal niet helemaal naar 0 gaan, omdat de anionen niet in of uit de cel
kunnen gaan. De overgebleven potentiaal = de Donnan-potentiaal
10. Bij een passieve chloor stroom zal een verandering van de geleidbaarheid niet zorgen voor
een andere membraanpotentiaal maar het heeft wel invloed op de RC-tijd. Het kan zorgen
dat er eerder een EPSP ontstaat bijvoorbeeld
Laptopcollege 2
1. Drijvende kracht = Verschil tussen de daadwerkelijke potentiaal (Vm) en de
evenwichtspotentiaal van een ion (E). Hoe groter het verschil tussen die twee hoe groter de
drijvende kracht.
2. Hoe hoger de geleidbaarheid, hoe lager de drijvende kracht en visa versa.
3. Bij een hogere stroominjectie dan nodig is voor het opwekken van een actiepotentiaal heb je
te maken met repetitief vuren.
, 4. Relatie grootte van de stroominjectie en vuurfrequentie
5. Actiepotentiaal en geleidbaarheid
Bij een actiepotentiaal neemt eerst de geleidbaarheid van natrium sterk toe waardoor het
membraan depolariseert. Vervolgens neemt de geleidbaarheid van kalium langzamer toe. Dit zorgt
samen met de daling van de geleidbaarheid van kalium voor de repolarisatie. Doordat de
geleidbaarheid hierna van kalium heel langzaam afneemt krijg je een hyperpolarisatie.
6. Actiepotentiaal en stroom
Bij een actiepotentiaal komt er eerst een hele sterke natrium stroom, hierdoor depolariseert het
membraan. De drijvende kracht wordt zo zwakker en de stroom neemt af, op de piek is de
natrium stroom al heel klein. Tijdens de repolarisatie gaat de stroom van natrium weer omhoog.
Hierna sluiten de natrium kanalen en gaat de stroom terug naar de beginwaarde.
7. Verband stroom en membraanspanning -> Zolang de stroom negatief is depolariseert de
membraan, als de stroom positief is hyperpolariseert de membraan. Hoe groter de stroom,
hoe sneller de verandering in potentiaal.
8. Membraan is condensator, dus je ziet de oplading en ontlading gebeuren.
, 9. Relatie stimulusduur en stimulussterkte
10. Rheobase -> minimale stimulussterkte om een
actie potentiaal op te wekken
Chronaxie -> Stimulusduur bij een stimulussterkte
van 2 keer de rheobase net genoeg is om een
actiepotentiaal op te wekken
11. Lage rheobase = Cel die een hoge prikkelbaarheid heeft
12. Bij een hyperpolariserende stroominjectie wordt op een
gegeven een actiepotentiaal gegenereerd. Dit komt door 2
dingen:
- De sterke hyperpolarisatie zorgt ervoor dat de geïnactiveerde
natrium kanalen bijna allemaal tegelijk beschikbaar zijn.
Hierdoor komt er een lichte verhoging van de natrium
geleidbaarheid en dus een lichte depolarisatie.
- De hyperpolarisatie sluit een aantal openstaande kalium
kanalen, dit betekent een lagere kalium geleidbaarheid. Dit
zorgt ook voor een lichte verhoging van de
membraanpotentiaal.
13. Relatieve refractaire periode meten = 2 keer met dezelfde
stimuli sterkte stimuleren
Absolute refractaire periode meten = 2 keer met verschillende
stimuli sterkte stimuleren
14. Bij langdurige depolarisatie worden bijna alle natrium kanalen inactief.
15. Een sterke continu geïnjecteerde stroom zorgt ervoor dat de vuurfrequentie toeneemt. De
hoogte van de eerste actiepotentiaal blijft gelijk, maar de amplitudes van de andere zijn
aanzienlijk kleiner door de hoge vuurfrequentie. De rustpotentiaal keert ook niet terug
tussen de actiepotentialen door.
16. Depolarisatie-blok = Er is een constante depolarisatie. Dit komt door meerdere dingen:
- De kaliumkanalen sluiten niet meer, met een grote kaliumstroom tot gevolg.
- Natriumkanalen hebben een hyperpolarisatie nodig om te deinacteveren. Als de
membraanpotentiaal hoog blijft, dan blijven de natriumkanalen inactief. Dit leidt tot een
kleine natrium stroom.
- Drijvende kracht voor natrium door de hoge membraanpotentiaal is ook klein
17. EPSP en IPSP zijn normaal gesproken het effect van een neurotransmitter.
18. EPSP -> omkeerpotentiaal zit op 0 mV.
IPSP -> omkeerpotentiaal zit op -75 mV
19. Subliminale additie -> Twee EPSPs die los te klein zijn om een actiepotentiaal op te wekken,
maar samen snel achter elkaar dit wel kunnen veroorzaken.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller gittevogels. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.03. You're not tied to anything after your purchase.