Hoorcollege 1
Vragen over Milton Friedman
Milton Friedman gaat uit van hebzucht, greed en eigenbelang. Dat leidt hem tot het verdedigen van een
bepaald soort maatschappijbeeld. Je kan zeggen dat dit institutionele implicaties heeft. Als mensen egoïstisch
zijn, dan kom je vrij makkelijk uit bij een verdediging van de vrije markt en ben je tegen concentratie van
politieke machten (dus tegen het maatschappijbeeld dat de staat alles voor het zeggen heeft). Want ook de
mensen die voor de staat werken, zullen bepaalde eigenbelangen nastreven.
Kapitalisme is goed want mensen zijn egoïstisch en dat egoïsme gaat ervoor zorgen dat er sociaal wat
wenselijkere resultaten ontstaan.
Communisme is slecht want dat geeft de macht in de handen van enkelingen. Dat is een slecht idee want
mensen zijn egoïstisch.
Het maatschappijbeeld hangt samen en is gebaseerd op een mensbeeld.
2. Fundamenteel economische vragen
Economen, maar ook ondernemers en beleidsmakers, gaan vaak uit van een mensbeeld waarin consumenten,
werkgevers, werknemers enz. door hebzucht en eigenbelang gemotiveerd zijn. Dit is de reden dat je deze
mensen bonussen moet geven om bepaalde prestaties te leveren, hierdoor zorgt de werkgever ervoor dat de
werknemer harder gaat werken etc..
Homo economicus = iemand die rationeel is, die gaat kijken naar de voor- en nadelen van verschillende opties,
maar die ook aan zijn eigenbelang denkt gaat kijken wat in het voordeel is voor hem of haar zelf en wat het
nadeel is (homo economicus zal zeggen: ‘Ik heb een optie die voor mij het beste is’).
Dit mensbeeld klopt niet altijd:
- Mensen zijn niet altijd rationeel, maar ook puur rationeel.
- Mensen handelen niet altijd in eigen belang, hebben ook sociale motivaties.
Homo economicus is een theorie waarmee economen de realiteit proberen te beschrijven. In dat model zien zij
natuurlijk mensen als homo economicus, maar je kan er ook met ‘een andere bril’ naar kijken.
Empathie = het vermogen om je in te leven in de situatie van een ander.
Plichtsbesef = heb je het gevoel dat je iets moet doen, ook al heb je er eigenlijk geen zin in.
Normbesef = je doet iets omdat er een norm is dat je het moet doen.
Het mensbeeld bepaald het beleid:
- Beeld dat werknemers lui zijn bonussen geven, controleren etc.
- Beeld dat werknemers spontaan zijn/hard werken hoef je dit niet te doen.
3. Wetenschapsfilosofische vragen
Wetenschapsfilosofische vragen = vragen over de aard, bron, waarde en beperkingen van economische kennis
en wetenschap.
Elke keer een centrale vraag: ‘Hoe kunnen simpele, abstracte modellen
kennis opleveren over complexe, concrete realiteit, fenomenen en
evoluties?’
Zie hiernaast bijvoorbeeld het model van vraag en aanbod.
Andere vraag: ‘Is economie, als wetenschap, objectief en dus
waardenvrij? Kan dit het zijn? Moet dit het zijn?’
Het is vaak een ideaal dat een beschrijvende/verklarende discipline als
economie niet moet gaan voorschrijven (zeggen hoe dat het moet). Dit
kan je ook weer gaan problematiseren. Heel vaak worden descriptieve
verhalen gebruikt in een normatief verhaal. Heel vaak gaat men de verklarende modellen gebruiken om
bepaalde voorschriften uit te schrijven (of om een bepaald beleid te gaan verdedigen).
Normatieve veronderstellingen die vaak aanwezig zijn in ‘objectieve gegevens’ bv. hoe meet je economische
groei, dan moet je keuzes gaan maken. Deze keuzes maak je op basis van bepaalde waarden (welke activiteiten
tellen we? Wat nemen we mee?), deze keuzes zijn niet volledig waardenvrij.
,4. Normatieve vragen
Normatieve vragen = gaan niet over wat is (descriptief), maar wel wat moet (normatief: wat goed, slecht,
rechtvaardig en fout is). Bv. welk beleid moeten we voeren? Wat is een rechtvaardig beleid? Hoe gaan we uit
de crisis komen?
Economen doen vaak normatieve (voorschrijvend) uitspraken:
- De dividendbelasting is geen goed idee want…
- De (onzichtbare hand van de) vrije markt zorgt ervoor dat egoïsme tot sociaal wenselijke resultaten
leiden
- De pensioenleeftijd moet omhoog om de stijgende kosten door vergrijzing te kunnen opvangen
- We moeten de CO2 uitstoot en andere vormen van vervuiling belasten
Hoorcollege 2
Filosofie = wat vanzelfsprekend lijkt (eigen ideeën, modellen, veronderstellingen), kritisch durven bevragen en
beargumenteren even op de pauze knop drukken en kritisch nadenken over wat je aan het doen bent.
Economie = heeft twee betekenissen: onderscheid tussen wetenschappelijke discipline (economics) en
maatschappelijke sfeer (economy).
Er zijn verschillende manieren om disciplines te onderscheiden:
1. Domeinen: wat wordt bestudeerd?
a. Economie als maatschappelijke sfeer description and analysis of….
b. Dat laatste deel (…) is de economie als maatschappelijke sfeer.
2. Vragen: welke vraag of welk perspectief staat centraal?
a. Gaat meer over de aanpak die men hanteert, de specifieke vragen die men dan stelt over een
bepaald onderwerp.
b. Typisch econoom: hoe gaan mensen om met schaarste? (met mijn beperkte budget ga ik het
liefst X kopen en niet Y)
c. Typisch psycholoog: zal andere vragen stellen in hetzelfde domein, bv. hoe komt het dat
mensen deze beslissingen nemen?
3. Middelen: welke concepten, theorieën, modellen worden gebruikt?
a. Economie als wetenschap die op basis van modellen de mens bestudeert en de sociale
gevolgen daarvan.
b. Economische theorieën zijn andere theorieën dan psychologische theorieën. Komt omdat ze
andere vragen willen beantwoorden.
i. Economen gebruiken bijvoorbeeld vraag/aanbod modellen, psychologen gebruiken
dit model niet.
Verschillende disciplines bestuderen (interacties tussen) mensen en (delen van) maatschappij. Verdeling van
intellectuele arbeid met (over)specialisatie tot gevolg. Bijvoorbeeld veel mensen die een olifant bestuderen:
- Doen dit allemaal op hun eigen manier, hebben allemaal hun eigen perspectief op die realiteit.
- Sociologen, psychologen en economen bestuderen allemaal maatschappelijke realiteit.
o Ze komen allemaal met andere uitspraken over dezelfde realiteit.
- Er zit een waarheid in elk van de uitspraken.
Economen gebruiken theorieën en modellen eenvoudige en abstracte werelden met erg onrealistische
veronderstellingen. Bijvoorbeeld:
- Een heel eenvoudige economie er is maar één persoon aanwezig
- Deze persoon gaat keuzes maken over hoeveel tijd hij wil doorbrengen als producent en hoeveel tijd
als consument.
- Volgende stap twee mensen introduceren in de economie kan er ruil ontstaan.
,Dit zijn heel simpele werelden die toch porberen iets te zeggen over de complexe realiteit. Ze werken als
karikaturen overdreven en bewust vervormde schetsen waarbij essentiële kenmerken worden uitvergroot
en niet-essentiële kenmerken worden weggelaten.
Economische modellen zijn als:
Karikaturen
o Economische modellen maken een abstractie van onbelangrijke aspecten van realiteit en
concentreren zich op de belangrijke aspecten.
Experimenten
o Modellen doen theoretisch wat experimenten fysiek doen
Bepaalde aspecten van de realiteit isoleren om de werkzaamheid van specifieke
factoren te bestuderen.
o Bv. ceteris paribus we nemen aan dat alles hetzelfde blijft en kijken naar de werking van
één specifiek mechanisme.
Road map
o Een heel simpele weergave die eigenlijk té simpel is, maar wel heel inzichtelijk.
Het dominante model dat economen gebruiken om mensen te begrijpen is het homo economicus model.
Homo economicus = een perfect rationeel wezen dat handelt in diens eigenbelang, op basis van volledige
informatie, en dat poogt het eigen nut te maximaliseren en de eigen doelen te realiseren.
Homo economicus:
- Overweegt alle alternatieven.
- Weet wat hij wil, heeft duidelijke voorkeuren.
- Denkt alleen aan zijn eigen doelen, heeft als doel om zijn preferenties te vervullen.
- Kiest de optie die op basis van een kosten-baten analyse zo efficiënt mogelijk oplevert wat hij wil.
Historische achtergrond van de homo economicus:
De historische achtergrond zit in de filosofie, er was een tijd dat de belangrijkste economen ook filosofen
waren (bv. Adam Smith/John Stuart Mill). John Stuart Mill beschouwde de economie als discipline die de mens
bekijkt als iemand die een heel specifiek doel heeft (welvaart maximaliseren) en die gaat beslissen welke
handeling het best dat doel realiseert. John Stuart Mill wist heel goed dat mensen nog andere motivaties
hebben, maar hij maakte daar een abstractie van.
economen maken abstractie van andere motieven en bekijken de mens alsof rijkdom diens enige motivatie
zou zijn (we weten dat welvaart een belangrijke motivatie is voor de mens, maar wat het model dan doet is
deze belangrijke motivatie als enige motivatie beschouwen dus alle andere dingen uit beeld duwen en een
abstractie van maken).
Tegenwoordig zijn er smallere (klassieke economen) en bredere (neoklassieke economen) varianten van de
homo economicus:
- Heel smal homo economicus die materiële welvaart maximeert.
- Smal homo economicus die eigenbelang in bredere zin (bv. ook sociale status)
maximeert.
- Breed homo economicus die subjectief verwacht nut maximeert.
- Heel breed homo economicus die vervulling van preferenties (wat die ook zijn) maximeert.
Homo economicus is (economisch) rationeel gaat zijn handelingen baseren op heel specifieke
overtuigingen, een heel specifieke manier om met informatie om te gaan, en dit doet op basis van bepaalde
preferenties.
, Als homo economicus wordt verwacht om intentioneel,
instrumenteel en maximerend te handelen een ‘echt’ mens
(zoals jij of ik) kan pas economisch rationeel genoemd worden
als wij op deze manieren handelen.
De vereisten van rationaliteit, waar handelingen/
overtuigingen/preferenties aan moeten voldoen om
‘rationeel’ te zijn, functioneren als assumpties in het homo
economicus model.
Als mensen niet maximerend handelen/niet perfect rationeel
zijn, wat betekent dat dan? dan ben je irrationeel, want je
moet maximeren om rationeel te zijn. Je kan jezelf ook de vragen stellen: ‘Is de economische invulling van
rationaliteit niet wat vreemd/wat smal?, zijn er geen andere manieren waardoor dit toch rationeel genoemd
kan worden?’.
Handelingen:
Intentionaliteit = de homo economicus handelt bewust, intentioneel en met goede redenen.
MAAR: soms gedragen mensen zich niet intentioneel (bv. struikelen/van trap vallen) en hebben ze
geen goede redenen voor wat ze doen.
Heel vaak lijken mensen wel een intentie te hebben, maar gaan ze net tegen hun intentie in. Of
hebben ze een bepaalde reden om iets te doen maar doen ze het omgekeerde (bv.
verslaving/wilszwakte/mindless consumption).
Instrumentaliteit = de homo economicus kiest het beste middel om zijn/haar doelen te bereiken (doel-middel-
rationaliteit). Is prospectief en uitkomstgericht alleen de gevolgen van de handelingen horen mee te tellen.
Handelingen worden dus gebaseerd op afwegingen van de gevolgen.
MAAR: mensen handelen vaak niet instrumenteel, maar op basis van tradities/gewoontes/plichtsbesef
/normen, zonder (al te veel) aan de gevolgen te denken.
Retrospectief bv. ik kies wat ik altijd heb gekozen, kijken wat de norm is.
Maximering = de homo economicus probeert zijn/haar hoogst gerangschikte preferentie te vervullen (bv.
consument maximaliseert nut).
MAAR: vaak hebben mensen goede redenen om tevreden te zijn met minder dan het allerbeste
satisficing i.p.v. maximizing, bounded rationality. Belang van quasi-automatische cognitieve
heuristieken, referentiepunten en focalisering van (beperkte) aandacht, zo koop je bv. altijd soep van
hetzelfde merk en ga je niet kijken welk merk misschien beter of goedkoper is. Vaak steken mensen
veel denkwerk in ‘middelgrote’ beslissingen, maar niet in kleine beslissingen en in (sommige) grote
beslissingen (bv. studie).
MAAR: mensen doen soms niet aan maximering door risico-aversie. Als je echt gaat maximaliseren, en
de kans op een strenge en milde winter is 50%,
dan ga je als homo economicus voor gewas B.
Maximale opbrengst is hoger bij B (65) dan bij A
(55). Toch kan het zinvol zijn om voor A te kiezen
houdt rekening met het risico van een strenge
winter en probeert die situatie zo goed mogelijk te maken, ook al weet je dat je daarmee niet
maximaliseert.
MAAR: maximering kan ingaan tegen onze ethische intuïties. Bijvoorbeeld een nier verdelen door
opbod, loterij of queuing. Economische rationele manier om hiermee om te gaan is een opbod (geeft
de preferenties aan, als je heel graag een nier wilt zal je meer moeten bieden). Loterij heeft helemaal
niks met economische rationaliteit te maken.
Opbod voor nieren is geen eerlijke manier!
Tegenwoordig wordt dit gedaan door queuing
economisch gezien niet de optimale manier om
dit te verdelen, maar is wel de meest faire
manier.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lisaUVT. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.94. You're not tied to anything after your purchase.