Samenvatting kwantitatief onderzoek, gebaseerd op Leerboek Epidemiologie en Clinical Epidemiology
47 views 4 purchases
Course
Kwantitatief onderzoek
Institution
Universiteit Utrecht (UU)
Book
Leerboek epidemiologie
Het document geeft definities van veelgebruikte termen weer. Daarnaast zijn alle vormen van bias beschreven en bij welke typen onderzoek deze van toepassing zijn.
De volgende onderzoekstypen zijn uitgewerkt inclusief voorbeelden: etiologisch onderzoek, interventie onderzoek, diagnostisch onderzoek...
Klinisch wetenschappelijk onderzoek: specifieke focus op bestuderen van ziekte en/of beloop ziekte
Eisen/kenmerken: objectief, reproduceerbaar, precies, betrouwbaar en valide, generaliseerbaar,
transparant
Klinisch epidemiologisch onderzoek, kwantitatief onderzoek: focust op het vóórkomen (occurence)
en behandelen van ziekte en de determinanten die daarmee samenhangen
Drie fasen onderzoeksproces:
Fase 1 Theoretisch design (formuleren afbakenen probleem, formuleren vraagstelling/hypothese)
- Wat ga ik onderzoeken en waarom? (probleem- doel en vraagstelling)
- Onderzoeksvraag in 2 stappen: free form question, structured question (toetsbaar)
- Occurence relation: uitkomst (door bijv. gouden standaard vastgesteld) = f (D | ED)
- Hypothese: toetsbare veronderstelling van de mogelijke werkelijkheid, relatie tussen
determinanten en de uitkomst (H0 en Ha)
Fase 2 Design dataverzameling (keuze onderzoeksdesign, populatie, variabelen)
Bij wie ga ik dat onderzoeken? (domein, studiepopulatie en steekproef)
- Domeinpopulatie: op wie de uitkomsten van toepassing zijn, ook wel doelpopulatie
- Studiepopulatie: beschikbare populatie
- Steekproef: selectie uit studiepopulatie
Aselect: enkelvoudig (willekeur), systematisch (iedere 10 e persoon),
clustersteekproef
Gestratificeerde steekproef: proportioneel (indelen deelpopulaties), disproportioneel
(relatief kleine groep voldoende vertegenwoordigd, meer dan in werkelijke
verhouding)
Select: convenience, quota (vast aantal met vast kenmerk, 300 volwassen mannen),
doelgericht (respondenten met specifiek kenmerk)
- Census: onderzoek bij iedereen uit doelpopulatie (alle beschikbare personen benaderd voor
deelname)
Studiedesign: hoe ga ik het onderzoeken?
1. Cohort: prospectief, longitudinaal, exposure, blootgestelden en niet-blootgestelden, wel/niet
ziek in beide groepen
- Aantal personen (N) zonder ziekte (Z) met bepaalde kenmerk, een determinant (D) die vaste
periode gevolgd worden.
- Kunnen geen mensen toegevoegd worden, wel verdwijnen
- Voordelen:
Oorzaak voor gevolg,
Verschillende oorzaken kunnen in 1 studie bekeken worden
Zeldzame determinanten geen probleem
- Nadelen:
Vooraf inzicht in relevante determinanten noodzakelijk
Moeilijk uitvoerbaar bij lage incidentie
Geen inzicht in mogelijke selectie door voorafgaande expositie
Kostbaar en langdurig
- Dynamische populatie: cohort die start op bepaald tijdstip waar mensen in en uitgaan,
wisselende samenstelling
Jaren in cohort tellen mee (‘at risk’). Ieder individu eigen T=0 en follow-up duur.
1
, 2. Case-control studie: retrospectief en observationeel
- Onderzoeken welke factoren die aan een ziekte voorafgaan, de frequentie van het
voorkomen van de ziekte beïnvloeden. Niet wie ziek wordt, maar wie ziek zijn, verschil
cohort
- Voordelen:
Snel
Lage incidentie geen probleem
- Nadelen:
Weet men zeker of men blootgesteld was of niet, kan je dat nu nog goed meten?
Weten de controls dat even goed als de cases?
Aspecten studiedesign
- Beschrijvend of verklarend? (causaal of niet)
- Longitudinaal of transversaal? (tijd)
- Prospectief of retrospectief
Uitkomsten en determinanten: waarmee ga ik dit onderzoeken?
- Onafhankelijke variabele: veronderstelde oorzaak van/voorspeller van uitkomst: vaak
determinant
- Afhankelijke variabele: veronderstelde effect van de inwerking van onafhankelijke variabele:
vaak uitkomst/ ziekte.
Fase 3 Design data analyse (presentatie studiepopulatie + samenvattende schatters onderzochte
parameter)
- Steekproef beschrijving in baseline tabel: leeftijd, geslacht, leefsituatie, educatie
2
, Meetniveaus
- Nominaal / categorisch meetniveau: verschillende categorieën, geen verschil in waarden
(kleur, politieke voorkeur)
- Ordinaal meetniveau: verschillende waarden niet goed te duiden, er is orde
(eens/neutraal/oneens)
- Interval meetniveau: verschillende waarden die duidelijk aan te geven zijn. De waarde kan
alleen nooit 0 zijn. Er bestaat dus geen nulpunt (13...00)
- Ratio/ continu meetniveau: verschillende waarden die duidelijk aan te geven zijn. De waarde
kan wel 0 zijn, dit betekent dat er sprake is van een nulpunt. Je kunt hierdoor verhoudingen
berekenen tussen de verschillende waarden op de schaal (gewicht, leeftijd)
Frequentiematen:
- Incidentie: proportie van de populatie waarbij een bepaalde ziekte in een bepaalde periode
voor het eerst optreedt.
Cumulatieve incidentie: deel van populatie op T0 dat ziekte krijgt gedurende een
nader gespecificeerde periode
n (aantal nieuwe ziektegevallen tijdens follow−up)
CI =
N (aantal personen∈ populatie tijdens follow−up)
Populatie: cohort (leden mogen cohort niet verlaten, follow-up moet plaats kunnen
vinden)
Leden cohort at risk op T0
Dimensieloos: waarde tussen 0 en -1
Incidentiedichtheid: snelheid van het ontstaan van ziekte per eenheid persoonstijd at
risk (incidentiecijfer), meestal in persoonsjaren = gelijk aan hazard rate
ID =
n(aantal nieuwe ziektevallen tijdens follow−up)
' '
PT (totale hoeveelheid geobserveerde persoonstijd=somtijd ❑ a t ris k tijdens follow−up)
Dimensie: tijd-1, aantal ziektegevallen per tijdseenheid, waarde tussen 0 en oneindig
Dynamische populatie, indien problemen met vaststellen CI, verschillende
deelnameduur
- Prevalentie: proportie van de populatie waarbij een bepaalde ziekte op een bepaald tijdstip
(of een bepaalde periode) aanwezig is (zowel nieuwe als bestaande gevallen)
Populatie: cohort of dynamische populatie
Dimensieloos: getal tussen 0 en -1 (vaak uitgedrukt in %)
Vormen: puntprevalentie (bestaande ziektegevallen op een bepaald tijdstip) en
periode-prevalentie (puntprevalentie + incidentie T0 tot T1)
Associatiematen: kwantificeren van de associatie (relatie) tussen determinant en uitkomst
Tabel: rij: positieve uitkomst (cases), negatieve uitkomst (controls). Kolom: wel blootgesteld, niet
blootgesteld.
- Risicoverschil (RV): het verschil tussen het risico op een uitkomst in de blootgestelde groep
en het risico op die uitkomst in de niet-blootgestelde groep
RV = a / (a+b) – c / (c+d)
Interpretatie: rokers hebben 3.6% meer kans op CHZ
- Number Needed to treat (NNT):
NNT = 1 / RV
Interpretatie: als 27.8 rokers niet gerookt zou hebben, zou bij 1 van hen hart- en
vaatziekten voorkomen zijn.
- Relatief risico (RR): schattingen van het aantal keren dat de kans om ziek te worden bij
blootstelling aan een bepaalde risicofactor groter (RR>1) of kleiner (RR<1) is dan de niet-
blootgestelde groep
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marieke127. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.81. You're not tied to anything after your purchase.