Zowel bij consumeren als investeren worden producten aangeschaft. Worden de producten
aangeschaft door de eindgebruiker dan noemen we dat consumptie. De consument wil van zijn
product genieten, hij koopt het niet om er geld mee te verdienen. Worden kapitaalgoederen
aangeschaft door een bedrijf dan noemen we dat investeren. De investeerder wil het aangeschafte
kapitaalgoed gebruiken om er geld mee te verdienen.
In de economie wordt het begrip schaarste gebruikt in relatieve zin: een product is schaars, als er een
offer of inspanning moet worden geleverd om het te krijgen.
Goederen waarvoor geen schaarse middelen worden opgeofferd, bijvoorbeeld de lucht die je
inademt, noemen we vrije goederen.
Als we kiezen voor een bepaalde mogelijkheid dan offeren we de waarde van de alternatieven op. De
waarde van datgene wat we opofferen om iets te verkrijgen, noemen we de opofferingskosten.
1.3 Het budget, wat koop je ervoor?
Voor de bepaling van de verandering in koopkracht is niet alleen de verandering van de nominale
waarde, maar ook de verandering van prijzen van belang.
Bij een coöperatief spel werken spelers samen, bij een niet-coöperatief spel beconcurreren ze elkaar.
Uitbetaling is de verwachte opbrengst van een strategie.
1.4 De invloed van andermans keuze
Dominante strategie is de strategie die het meeste oplevert, ongeacht de strategie van een ander.
De strategie die in alle gevallen het minste oplevert is de gedomineerde strategie.
Als voor beide partijen iets de dominante strategie is, noemen we de uitkomst een evenwicht in
dominante strategieën.
Tit-for-tat staat in het Nederlands gelijk aan ‘oog om oog, tand om tand’. Je begint dus met
samenwerken, maar als je tegenspeler van strategie verandert en niet meer samenwerkt, straf je
diegene onmiddellijk door ook niet meer samen te werken.
Als de straf op het schenden van de afspraak meer weegt dan bijvoorbeeld een paar jaar
gevangenisstraf, is de afspraak bindend. Omdat beiden er belang bij hebben zich aan de afspraak te
houden.
De meest vrijblijvende manier is om te vragen aan de leerlingen hun bijdrage in de doos te
deponeren. Deze regeling is anoniem en vrijwillig, het zal waarschijnlijk weinig geld opleveren. Voor
de leerlingen is de verleiding groot niets af te dragen en te profiteren van de goedgeefsheid van
anderen. Dit profiteren van anderen noemt men free-ridergedrag of meeliftersgedrag. Voor de
leerlingen ontstaat een gevangen dilemma. Omdat er meer dan twee personen bij betrokken zijn,
noemen we dit een veelpersoonsdilemma.
,Hoofdstuk 2. Jeugd
2.2 Kinderjaren
De overheidsbijdrage is inkomensafhankelijk: verdienen de ouders een hoog inkomen dan is de
bijdrage van de overheid laag, maar verdienen ze weinig dan betaalt de overheid het grootste deel.
De overheid levert nog een belangrijke financiële bijdrage: de kinderbijslag.
2.3 Je eerste eigen geld
Zakgeld krijg je over een bepaalde periode, per week of per maand. Zakgeld is een voorbeeld van een
stroomgrootheid. Als je iets over een bepaalde periode meet, is dat een stroomgrootheid.
Een voorraadgrootheid wordt op een bepaald moment gemeten. Als je op 1 januari een gespaard
bedrag bezit van 100 euro dan is dat een momentopname.
Over inkomen moet inkomensheffing worden betaald. Deze heffing bestaat uit inkomensbelasting en
premies voor de volksverzekeringen.
2.4 De verdeling van inkomens
Cumuleren betekent dat je de percentages optelt.
In de grafiek van de lorenzkromme zet je op de horizontale as het cumulatief percentage personen
en op de verticale as het cumulatief percentage van het inkomen. De lorenzkromme begint in de
oorsprong (0,0) want nul procent van de personen verdient nul procent van het inkomen.
Gini-coëfficiënt = A : (A + B)
2.5 De herverdeling van de inkomens
Er zijn verschillende mogelijkheden om ieders bijdrage vast te stellen:
1. Iedereen draagt hetzelfde bij.
2. Iedereen betaalt hetzelfde percentage van het inkomen.
3. Het percentage dat iemand betaalt, stijgt naarmate het inkomen van iemand hoger is.
Wat overblijft van het inkomen kan ieder naar eigen keuze besteden. Dat noemen we het
besteedbaar inkomen.
Wanneer de relatieve of procentuele inkomensverschillen als gevolg van de herverdeling kleiner
worden, spreken we van nivellering. Als de relatieve of procentuele inkomensverschillen groter
worden, noemen we dat denivellering. Nivellering houdt dus in dat de verhouding tussen de hoge en
lage inkomens kleiner wordt en dus gunstiger uitvalt voor de lage inkomens.
Een belastingstelsel waarbij de belastingheffing procentueel daalt wanneer het inkomen stijgt noem
je een degressief stelsel.
Een stelsel waarbij er in verhouding door iedereen evenveel belasting wordt betaald is een
proportioneel stelsel.
, Een belastingstelsel waarbij de hogere inkomens relatief meer belasting betalen dan de lagere
inkomens noem je een progressief belastingstelsel.
Bij een indeling van personen in groepen van 20%, worden de groepen ook wel kwintielen genoemd.
De hele groep is dan in vijf gelijke delen verdeeld. Wordt het aantal personen in groepen van 10%
verdeeld dan spreken we van decielen. Verdeel je de groep in honderd gelijke delen dan spreek je
van percentielen. Ieder percentiel heeft de grootte van een procent van de hele groep.
Je kunt niet constateren of een inkomensverdeling rechtvaardiger of juist niet is geworden. Je kunt
wel constateren of de inkomensverdeling schever (ongelijker) of minder scheef (gelijker) is
geworden.
In de economie is lenen het tegenovergestelde van sparen.
Door te sparen wordt vermogen opgebouwd.
Aan het eind van het voortgezet onderwijs staan scholieren voor een beslissing: werken of doorleren.
Wie op jonge leeftijd kiest voor een baan, de ‘vroeg verdiener’, heeft al op jonge leeftijd een eigen
inkomen en volop mogelijkheden te consumeren. Wie kiest voor doorleren, de ‘laatverdiener’, zal
zijn consumptie moeten uitstellen.
Hoe hoger het menselijk kapitaal, des te hoger ook de verdiencapaciteit, het bedrag dat iemand
maximaal kan verdienen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller chimnedegroot. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.25. You're not tied to anything after your purchase.