100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Antwoorden uit het boek voor Biopsychologie (Biological Psychology (11e editie)) $3.26
Add to cart

Other

Antwoorden uit het boek voor Biopsychologie (Biological Psychology (11e editie))

 180 views  3 purchases
  • Course
  • Institution

Alle vragen & antwoorden tm H4

Preview 3 out of 9  pages

  • November 23, 2014
  • 9
  • 2013/2014
  • Other
  • Unknown
avatar-seller
Vragen en antwoorden hoofdstuk 1

1. Waarin verschilt de evolutionaire verklaring van de functionele verklaring?
Een evolutionaire verklaring vertelt wat er uit wat zich evolueerde. Bijvoorbeeld, mensen
evolueerden van vroegere primaten en hebben daarom bepaalde dingen die we overerfden van onze
voorouders, zelfs als deze dingen niet nuttig zijn tegenwoordig. Een functionele verklaring vertelt
waarom iets voordeling was waardoor het evolutionair geselecteerd is.

2. Stel dat je een hoge sensitiviteit hebt om PTC te proeven. Als je moeder het ook makkelijk kan
proeven, wat kun je dan voorspellen over de mogelijkheid van je vader om het te proeven?
Niks, omdat je een hoog-sensitief gen van je moeder geërfd kan hebben, en omdat dat gen dominant
is, heb je maar 1 kopie nodig van het gen om PTC te proeven

3. Stel dat je een hoge sensitiviteit hebt om PTC te proeven. Als je moeder een lage gevoeligheid
hiervoor heeft, wat kan je dan voorspellen over je vaders proefgevoeligheid?
Dan moet je het wel van je vader hebben geërfd. Dus daarom moet hij wel hoog sensitief zijn.

4. Waarin verschilt een seks-gelinkt gen van een seks-gelimiteerd gen?
Een seks-gelinkt gen zit op een sekschromosoom (gewoonlijk het X chromosoom). Een seks-
gelimiteerd gen kan op elk chromosoom zitten, maar het wordt geactiveerd door sekse hormonen en
laat daarom alleen zijn effecten zien in maar 1 geslacht. Dus of bij mannen, of bij vrouwen

5. Stel dat iemand een ‘gen’ identificeert voor bepaalde aspecten van seksuele ontwikkeling. Op wat
voor manier kan dit statement misleidend zijn?
Het effect van een gen hangt af van andere invloeden. In het geval van een gen dat seksuele
ontwikkeling beïnvloedt, is het gen waarschijnlijk meer actief tijdens de adolescentie dan tijdens de
kindertijd. Zijn effect kan af hangen van dieet, sociale invloeden enzovoorts.

6. Hoe verschilt een epigenetische verandering van een mutatie?
Een mutatie is een permanente verandering in een deel van een chromosoom. Een epigenetische
verandering is een vermeerdering of vermindering in de activiteit van een gen of van een groep
genen. In sommige gevallen duurt een epigenetische verandering maanden of jaren, maar het wordt
niet doorgegeven van generatie tot generatie.

7. Hoe verandert het toevoegen van methyl of acetyl groep aan een histoon de genactiviteit?
Een methylgroep verstrakt de histoon zijn grip op DNA waardoor minder genen geactiveerd kunnen
worden. Acetylgroepen maakt de grip losser en vermeerdert genactivatie.

8. Wat zijn de verschillende typen bewijst om erfelijkheid te schatten van gedrag?
Eentje is grotere gelijkheid tussen monozygoote tweelingen dan tussen twee eiïge tweelingen. Een
andere methode is de overeenkomst tussen adoptie kinderen en kun biologische ouders. Een derde
is een demonstratie dat een bepaald gen meer voorkomend is dan gemiddeld onder mensen met
bepaald gedrag.

9. Stel dat iemand de erfelijkheid van IQ scores bepaalt voor een bepaalde populatie. Daarna
verandert de maatschappij zodat iedereen de beste kans krijgt. Zal erfelijkheid stijgen, dalen of gelijk
blijven?
Erfelijkheid zal stijgen! Erfelijkheid schat hoe veel van de variatie komt door verschil in genen. Als
iedereen dezelfde omgeving heeft, kunnen de verschillen in omgeving dus niet tellen voor een
verschil in IQ scores. Daarom moet het verschil wel komen door genen.

,10. Welk voorbeeld laat het punt zien dat zelfs als een trait hoog erfelijk is, het nog steeds kan
veranderen door de omgeving?
Een kind met PKU een strikt dieet geven met weinig phenylalanine. Dit voorkomt mentale gekte die
het gen normaal gesproken veroorzaakt. Het algemene punt is dat soms een hoog erfelijke conditie
veranderd kan worden door de omgeving.

11. Veel mensen geloven dat de menselijke appendix nutteloos is. Zal het kleiner en kleiner worden
elke generatie?
Nee. Omdat het nergens voor dient hoeft het niet per sé kleiner te worden in de volgende generatie.
De appendix zal alleen krimpen als mensen met een gen voor een kleine appendix zich succesvoller
reproduceren dan andere mensen.

12. Wat zijn de twee plausibele manieren voor mogelijke altruïstische genen om in de populatie te
spreiden?
Altruïstische genen zouden zich kunnen verspreiden omdat ze zorgt vergemakkelijken voor iemands
familie of omdat ze zorgen voor wederkerige hulp (reciprocal altruïsm). Groep selectie kan ook
werken onder bepaalde omstandigheden, vooral als de coöperatieve groep een bedreigend individu
kan straffen of verbannen.

13. Beschrijf redenen waarom biologische psychologen veel onderzoek op niet-menselijke dieren
testen.
Soms zijn de gedragsmechanismen makkelijker te bestuderen. We zijn benieuwd naar dieren ook
voor hun eigen bestwil. Ook willen we menselijke evolutie begrijpen. Bepaalde procedures die leiden
tot belangrijke kennis kunnen we niet op mensen uitvoeren: dat is illegaal of onethisch.

14. Waarin verschilt de minimalistische positie van de abolitionist positie?
Minimalisten willen dierlijk onderzoek limiteren naar studies met weinig ongemak en veel potentiële
waarde. Abolitionisten willen alle dieronderzoeken de wereld uit hebben, hoe de dieren dan ook
worden behandeld. Ook maakt hen de waarde van de resultaten niet uit.

Vragen en antwoorden hoofdstuk 2

1. Wat zijn de wijde vertakkende structuren op een neuron? En wat is de lange dunne structuur dat
informatie naar een andere cel brengt?
De wijde vertakkende structuur van een neuron is de dendriet. Het tweede is de axon.

2. Welk diersoort zou de langste axonen hebben?
Dit komt voor in de grootste dieren. Denk hier aan de giraffe, de olifant: bijna twee meter lang.

3. Identificeer de vier belangrijkste structuren waaruit de neuron bestaat.
Dendrieten, soma (cellichaampje), axon, presynaptische terminal

4. Welk soort glia cel wikkelt zich om de synaptische terminalen van axonen?
Astrocyten

5. Identificeer een belangrijkste voordeel en een nadeel van de bloed-brein barrière.
De bloed-brein barrière zorgt voor het wegblijven van virussen, maar ook de meeste voedingsstoffen.

6. Welke chemicaliën steken de barrière passief over?
Kleine, ongeladen moleculen zoals zuurstof, carbon dioxide, en water. Ook chemicaliën die oplossen
in de vetten van de membranen gaan passief (makkelijk dus).

, 7. Welke chemicaliën steken juist over door actief transport? (energie wordt gebruikt)
Glucose, aminozuren, purinen, choline, bepaalde vitaminen, ijzer en een paar hormonen.

8. Als de membraan rust, zijn er dan meer natrium ionen binnen of buiten de cel? Waar zijn de
kalium ionen meer geconcentreerd?
Natriumionen zijn meer geconcentreerd buiten de cel en kalium meer binnen.

9. Als de membraan rust. Wat wil dan kalium uit de cel halen? En wat wil kalium in de cel halen?
De elektrische gradiënt wil het in de cel trekken (houden). De concentratie gradiënt wil kalium uit de
cel halen (meer binnen dan buiten).
De pomp trekt ze ook in de cel.

10. Wat is het verschil tussen een hyperpolarisatie en een depolarisatie?
Een hyperpolarisatie is een overdrijving van de gewoonlijke negatieve lading binnen de cel. Een
depolarisatie is een vermindering in de hoeveelheid negatieve lading in de cel.

11. Wat is de relatie tussen de drempel en de actiepotentiaal?
Een depolarisatie die de drempel bereikt, produceert een actiepotentiaal. Een die te kort is of de
drempel niet bereikt, produceert geen actiepotentiaal.

12. Tijdens het opkomen van de actiepotentiaal, komen er dan natrium ionen uit de cel of komen ze
er in?
Natrium ionen komen de cel binnen. De voltage-afhankelijke natriumpoorten zijn geopend, zodat
natrium vrij binnen kan komen. Natrium wordt aangetrokken door de binnenkant van de cel door de
elektrische en de concentratie gradiënt.

13. Als de membraan de top van de actiepotentiaal bereikt, wat brengt de membraan dan naar de
originele ruststaat?
Na de top verlaten kalium ionen de cel, waardoor de membraan terugkomt naar de ruststaat.
Belangrijk: de pomo is NIET verantwoordelijk voor het terugkeren van de membraan naar zijn
ruststaat. De pomp is hier te langzaam voor.

14. Vertel de alles of niet wet.
Volgens deze wet, maakt de grootte en de vorm van een actiepotentiaal niet uit voor de intensiteit
van de stimulus die voor die actiepotentiaal zorgt: elke depolarisatie achter de drempel van excitatie
produceert een actiepotentiaal van ongeveer dezelfde intentie en snelheid voor een bepaalde axon
(denk aan toilet: het maakt niet uit of je harder op de doorspoel-knop drukt: hij spoelt gewoon door
en niet sneller of langzamer of met minder water dan wanneer je zachter op de knop drukt).

15. Geldt deze wet ook voor dendrieten?
Nee, want dendrieten hebben geen actiepotentialen.

16. Stel dat onderzoekers vinden dat axon A 1000 actiepotentialen kan produceren en axon B maar
100. Wat kun je dan concluderen over de refractaire periode van deze twee axonen?
Axon A moet een kortere absolute refractaire periode hebben (1ms) en axon B een langere (10ms).

17. Hoe zou een actiepotentiaal in een gemyeliniseerde axon worden beïnvloed als de noden dichter
bij elkaar zaten of juist verder van elkaar?
Hoe dichter ze bij elkaar zitten, hoe langzamer de actiepotentiaal zal gaan. Wanneer ze verder uit
elkaar zaten, zou deze sneller gaan als het succesvol van de ene naar de andere node kan. Als de
afstand te lang wordt, kan de stroming zich niet verspreiden van de ene axon naar de ander en blijft
hij nog steeds boven de drempel zodat de actiepotentiaal zal stoppen.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Egroningen. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.26. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52510 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.26  3x  sold
  • (0)
Add to cart
Added