Hoorcollege 1
Levend: opgebouwd uit cellen, reproduceerbaar, mogelijkheid tot groei,
energieomzetting en reactie met de omgeving. Alle levende organismen bevatten
DNA, dat wordt omgezet in RNA, dat codeert voor eiwitten (20 aminozuren).
Er is veel verschil in grootte, chemische behoeften en activiteit.
Virussen hebben een gastheer nodig voor reproductie.
Alle cellen zijn uit één cel ontstaan door deling, maar anders dor mutaties en
differentiaties die door natuurlijke selectie blijven of verdwijnen.
Genoom: hele verzameling DNA in een cel, codeert eiwit aanmaak en bepaald zo
de cel functie. Binnen een organisme hebben alle cellen hetzelfde genoom, maar
andere functies door het uiten van genen (specialisatie).
17e eeuw: eerste lichtmicroscoop, 1930 eerste elektronenmicroscoop.
Robert Hook -> “cell” (dode planten celwand). 1838 alleen rijke mensen een
microscoop.
Cel biologie: doordat Schleiden en Schwann 2 artikelen schreven met cellen als
essentiële bouwstenen van het leven. Cel theorie: ene cel door deling uit andere
cel, dus heden staat vast aan het verleden (evolutie theorie Darwin).
Weefsel: verzameling cellen aan elkaar of met duim 20mm
extracellulaire matrix verbonden (eiwitvezel in huid 2mm
polysaccharidegel). cellen van de 0,2mm
huid
Structuren zijn moeilijk zichtbaar, omdat ze klein cel 5-20μm
en transparant zijn. Dus kleuring of brekingsindex. organel 2μm
Resolutie/oplossend vermogen = de afstand binnen organel 0,2μm
tussen twee punten (structuren) waarbij ze als ribosoom 20nm
onafhankelijk kunnen worden onderscheiden. stukje ribosoom 2nm
atoom 0,2nm
Lichtmicroscoop (LM)
1000x vergroten, resolutie = 0,2μm = 200nm
3 benodigdheden voor zichtbare cellen: - fel licht op het preparaat
- preparaat moet licht doorlaatbaar zijn
- geschikte lenzen
Eerst een coupe maken en deze kleuren (H&E)
Hematoxyline: positief geladen (blauw/paars), bind basofiele, negatieve
structuren (DNA...)
Eosine: negatief geladen (roze/rood), bind acidofiele, positieve structuren
(eiwitten)
a) Geavanceerde LM: levende cellen, brekingsindex verschil.
- Fase contrast: afgekaatst en niet afgekaatst licht;
- Differentiële interferentie: twee lichtbundels die vergeleken worden.
b) Fluorescerende LM: licht geabsorbeerd op één golflengte, afgegeven op
een andere golflengte (lager dan binnenkomst). Met antilichamen kan één
bepaalde structuur aangetoond worden.
2 filters: - alleen licht dat fluorescentie aantoont;
- alleen teruggekaatst licht.
Op levende cellen door GFP in de eiwitten te kweken met modificatie.
,CW - vetserieus
c) Confocale LM: laser als bron die op een locatie wordt gezet, fluorescerende
eiwit alleen te zien als deze direct onder de laser zit. Laser scant een 2D of
3D beeld.
Elektronen microscoop (EM)
Grijs en zwartwit tinten door de elektronen. Resolutie = 0,2nm
Kan niet op levende cellen, omdat je een hele dunne coupe nodig hebt.
Altijd in vacuüm en een contrast door zware metalen toe te voegen.
a) Transmissie EM: elektronen door het preparaat heen (dus heel dun).
b) Scanning EM: oppervlakte bedekt met zware metalen en door een straal
gescand en opgevangen door een detector -> 3D beeld, van de
oppervlakte.
Prokaryoten
Hebben geen nucleus, maar wel circulair DNA in het cytoplasma.
Bacteriën: binnen 20 minuten kunnen ze reproduceren en door kruising een
snelle evolutie. Meeste leven als single cel organismen. Ze lijken simpel maar zijn
chemisch het meest divers, en dus veel verschillende habitats. Vaak sferisch,
staaf of spiraalvormig.
Archnaea: verscheelt veel van de bacterie, ze komen voor in extreme
omstandigheden.
Eukaryoten
Hebben een nucleus en zijn groter dan prokaryoten. Sommige leven onafhankelijk
(gist), maar meeste als meercellig organisme. Ze bezitten organellen:
1. Nucleus: omringd door twee membranen (nucleaire envelop) die overloopt op
het ER. Met erin langwerpige DNA moleculen. Door de kern is differentiatie
mogelijk door regulatie in RNA dat naar het cytosol gaat.
Nucleolus: deel van nucleus dat ribosomaal RNA maakt en ribosomen
assembleert.
2. Mitochondrie: levert ATP en bevat ook twee membranen, met gevouwen
binnen membraan. Ze bevatten eigen DNA en kunnen delen. In de cel
gekomen door symbiose. Zonder mitochondrie wordt zuurstof giftig voor de
cel.
3. Chloroplasten: fotosynthese in plantencellen.
4. Endoplasmatisch reticulum (ER): ruimte van gevouwen membraan, waarin
meeste cel compartimenten gevormd worden.
Ruw: plat (cisterne) met ribosomen, voor synthese van membraan en secretie
eiwitten.
Glad: buisjes, voor synthese van vetzuren en polypeptiden, Ca 2+ opslag en
detoxificatie.
5. Golgi-apparaat: tussenstation van ER stoffen en andere organellen. Sorteert
en modificeert de ER producten. Cis-ingang, mediaal-middenstuk en trans-
uitgang. Elke regio een andere set modificerende eiwitten (ligt vlak bij
centrosoom en celnucleus).
6. Lysosoom: vindt digestie in plaats van macromoleculen en laten
voedingstoffen vrij. Breken ook ongewilde moleculen af. pH in lumen is 5, voor
de afbraakenzymen.
7. Peroxisomen: vesicel waarin een reactie voor waterstofperoxide afbraak kan
plaatsvinden. Ook voor degradatie van vetzuren en andere toxische stoffen
met waterstofperoxide. Enkel membraan en sommige enzymen als kristal.
, CW - vetserieus
8. Vesicles: membraan omringde blaasjes voor exocytose (naar buiten) en
endocytose (naar binnen), maar ook voor tussen organel
transport/communicatie van het vacuolaire systeem (niet mito en peroxisoom,
geen communicatie).
9. Cytosol: bevat kleine en grote moleculen die samen een gel vormen. Hierin
vinden veel chemische reacties plaats, waaronder de eerste afbraak van
voedselmoleculen, en het vormen van eiwitten door ribosomen.
10. Cytoskelet: doorkruist het cytosol en bestaat uit eiwitfilamenten:
- actine filamenten: de kleinste, het meest in spiercellen voor samentrekkende
kracht.
- microtubuli: de grootste, trekken chromosomen bij celdeling uit elkaar en
verdelen deze
eerlijk onder de dochtercellen.
- intermediaire filamenten: middelmatig, voor mechanische versterking.
De filamenten samen met gebonden eiwitten vormen een systeem voor
mechanische sterkte, vorm, krachten en begeleiding in beweging.
Het cytoskelet blijft in beweging door het aanbouwen en afbreken van de
filamenten, ook worden de filamenten gebruikt door organellen en vesicels om
te bewegen.
Eukaryoten cellen zijn ontstaan door het opnemen van prokaryoten cellen door
andere prokaryoten cellen. Proteozoanen zijn zulke prokaryoten die zich voeden
met andere, een van deze proteozoanen is de didinium.
Antilichamen kunnen gebruikt worden om (lichaamsvreemde) stoffen aan te
tonen, ze worden geproduceerd door B-cellen (witte bloedcel). Een antigen wordt
door een antilichaam herkend. Bij binding van een b cel aan een antigen vormen
er vele antilichamen die naar het bloed gaan.
1. Antilichamen voor moleculezuivering: moleculemix samengevoegd met
bepaald soort antilichaam, die aan bepaalde moleculen bind die zo een andere
eigenschap krijgen. Kolomchromatografie wordt dan gebruikt om ze te
scheiden en verwijdert antilichamen.
2. Monoklonale antilichamen: veel antilichamen door de b-cel, door deze op
een tumorcel te binden -> veel delende cel met veel antilichaam productie.
3. Antilichamen voor moleculaire labeling: antilichamen gebonden met
fluorescerende kleurstof en binden dan aan weefsel. Te zien met LM of
elektroforese, geeft de locatie en exacte structuur.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
---------
Hoorcollege 2
Plasmamembraan
Erg flexibel en is vormt een barrière.
- reguleert nutriënten transport
- reguleert afvalstoffen transport
- creëert een correct chemisch milieu
- vormt een plek voor chemische reacties die niet in een waterige omgeving
kunnen
- detecteert signalen uit de extracellulaire matrix
- gaat interacties aan met andere cellen of de ECM
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller IrisZweers. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.74. You're not tied to anything after your purchase.