There are quite a few concepts not (fully) answered + misspellings so you sometimes difficult read through the report
By: dorienwiscat1 • 8 year ago
Seller
Follow
KimPWO
Reviews received
Content preview
Leeswijzer bij Bersselaar, V. van de (1997) Wetenschapsfilosofie in veelvoud. Fundamenten voor
onderzoek en professioneel handelen. Bussum: Coutinho. ISBN 9062833861. 279 pp.
1. Inleiding
p. 11-12
Probeer in eigen woorden de strekking uit te leggen van de vraag: ‘Is meten weten?’
Wanneer je onderzoek doet, kun je soms niet alles meten. Beleving van mensen bijvoorbeeld kun je niet
meten. Bij sociaalwetenschappelijk onderzoek is het moeilijk om te meten. Daarnaast kun je op basis van
enquêtes heel andere resultaten krijgen dan de werkelijkheid omdat mensen deze enquête sociaal wenselijk
invullen en niet geheel naar waarheid. Je weet dus niet precies hoe het er in werkelijkheid aan toe gaat en de
stelling “is meten weten?” is dus onjuist.
Welk probleem met het beschreven armoedeonderzoek stelt de auteur hier aan de orde?
De beleving van de mensen die bij het onderzoek betrokken zijn komt niet overeen met de feiten/resultaten
in het onderzoek. Er wordt gezegd dat zij in armoede leven, maar zo voelen zij het niet. De zes domeinen
zijn niet meegenomen in het onderzoek. Ook is er een bepaalde definitie van armoede. Er kunnen
verschillende definities aan gekoppeld worden. Als er een andere definitie bij geplaatst wordt, kunnen de
resultaten ongeldig worden verklaard.
p. 13
Omschrijf in eigen woorden wat scientisme is.
De reductie van de sociale wetenschappen tot hun empirische component (naar het voorbeeld van de
natuurwetenschappen) noemde Habermas sciëntisme.
p. 14
Hoe deelt het angelsaksische model de wetenschap op?
Het Angelsaksische model maakt onderscheid tussen twee soorten titels: de Bachelor en Master of Science
en de Bachelor en Master of Arts. Science staat voor exacte wetenschap en Arts staat voor humanities.
Wat zijn alfa-, beta- en gammawetenschappen? Karakteriseer ze in eigen woorden
Alfa staat voor geestes- en cultuurwetenschappen (recht, geschiedenis, etc.) en het interpretatieve onderzoek.
Beta staat voor de natuurwetenschappen (natuur- en scheikunde, biologie etc.) en het empirische onderzoek.
Gamma staat voor gedrags- en maatschappijwetenschappen (sociologie, economie, psychologie etc.), die
interpretatief en empirisch onderzoek combineren.
p. 16
Waarom geeft de auteur de voorkeur aan zijn ‘onderzoeksdomeinen’ boven een alfa/beta/gamma indeling van
wetenschapsgebieden?
De overname van de Angelsaksische indeling van de universitaire studies in ‘sciences’ en ‘arts’ is geen goeie
keuze, omdat ze de exclusieve associaltie van wetenschap met het domein van de feiten bevordert. De
traditionele keuze voor alfa/beta/gamma is ook niet goed, want de structuur van het onderzoek binnen de
wetenschappen is complexer dan zo’n eenvoudige classificatie.
Welke onderzoeksdomeinen onderscheidt de auteur ? karakteriseer ze in eigen woorden
Feiten, Beleving, Regels, Betekenis, Begrippen en Belangen
p. 17
Probeer in eigen woorden het onderscheid te formuleren tussen: sociaal-filosofisch; ontologisch;
epistemologisch; methodologisch
Sociaal-filosofisch: Waar komen onderzoeksproblemen vandaan en wat is het belang van de oplossing
ervan?
Ontologisch: Wat is de aard van object van onderzoek? (Is het zintuiglijk waarneembaar? Algemeen of uniek
verschijnsel?)
Epistemologisch: Onder welke voorwaarden kunnen onderzoekers (subject) gegeven de aard van het object
er kennis over verkrijgen?
Methodologisch: Wat betekenen de bovenstaande vragen/antwoorden voor hun manier van werken?
p. 18-19
Wat is methodenpluralisme?
Methodenpluralisme: Betekent dat er ook onderlinge kritiek vanuit verschillende benaderingswijzen binnen
één domein mogelijk moet zijn.
Waarom vindt de auteur zulk pluralisme vooral in de sociale wetenschappen wenselijk?
Sociaalwetenschappen vaak meerdere domeinen tegelijkertijd. Voorbeeld: Ingevulde vragenlijst kan als
feiten worden onderworpen aan statistische analyse. Maar de vragenlijst behoort ook voor een deel tot het
domein van de interpreteerbare betekenissen.
1
,p. 20
Kun je aan elk onderzoeksdomein een wetenschappelijke discipline koppelen?
De driehoek kan worden uitgebreid tot een zeshoek: feit, belang, begrip, regel (reconstructieve wetenschap;
systeemtheorie), betekenis, beleving (fenomenologie).
p. 21
Waarom vindt de auteur dat wetenschapsfilosofie belangrijk is voor WO-studenten?
Doel van Bersselaar is om wo-studenten voor te bereiden op een wetenschappelijke carrière. Reflectie op
onderzoek is hierbij cruciaal. Ook kan het boek dienen als reflectie op de academische beroepspraktijk.
p. 22
Welke (enge en ruime) inhoud van het begrip ‘feit’ komt hier aan de orde?
De standaardmethode voor het feitenonderzoek is de hypothetisch-deductieve of kortweg; de empirische
methode. Deze wordt beschreven door de empirisch-analytische wetenschapstheorie. Met feiten worden hier
door zintuiglijke waarneming constateerbare standen van zaken of gebeurtenissen bedoeld.
2. Het domein van de feiten
p. 26
Waarom gebruiken gedragswetenschappen de redenen die mensen geven voor hun gedrag niet als data?
Gedragswetenschappen zijn empirische wetenschappen en het fundament van empirisch onderzoek zijn de
zintuiglijk waarneembare feiten. Daar behoren redenen die mensen geven voor hun gedrag niet toe. Wordt
wel gebruikt als object van onderzoek, maar nooit als bron van kennis.
Gelooft men de ondervraagde personen niet?
Jawel, maar het kan niet gebruikt worden als bron van kennis. Dan is het geen empirisch onderzoek meer.
p. 27
Welk onderscheid maakt de auteur tussen feiten en ervaringen?
Feiten zijn objectief en ervaringen zijn veelal subjectief. Een feit zorgt niet dat een ervaring
verdwijnt/verandert.
Waarom kunnen waarnemingen volgens de auteur ‘niet door de feiten weerlegd worden’? Kunnen
beweringen dat volgens de auteur wel?
Waarnemingen zijn niet waar of onwaar. Je ziet wat je ziet en je hoort wat je hoort. Beweringen kunnen wel
weerlegd worden, want het is een claim met betrekking tot de waarheid van een uitspraak.
p. 28
Beweert de auteur hier bovenaan dat of een bewering (bijv. ‘roken verhoogt de kans op longkanker’) waar is
of niet afhangt van de instemming van de betrokkenen?
Ja, daarom kan het altijd betwijfeld worden of iets ook echt een feit is.
Waarom vindt de auteur het te beperkt als de wetenschap zich alleen met het ‘zintuiglijk waarneembare’
bezighoudt?
Dan zouden grote delen van de menselijke werkelijkheid ontoegankelijk zijn voor empirisch onderzoek. Dan
zouden we bijvoorbeeld de betekenis van gedragingen niet kunnen bestuderen door middel van empirisch
onderzoek.
Kun je volgens de auteur waarnemen of het een feit is dat iemand een gelukkig huwelijk heeft?
De empirische onderzoeker moet precieze eenduidige begrippen hanteren die de controleerbaarheid van
uitspraken garanderen. Anderzijds moet hij aansluiting zoeken bij de meestal intuïtieve, alledaagse begrippen
waarmee de leden van een onderzoekspopulatie de feiten articuleren.
p. 29
Wat is de ‘inductieve methode’? (zie p. 34-36)
Inductie is een redeneervorm waarbij algemene uitspraken worden afgeleid uit bijzondere uitspraken over
afzonderlijke waarnemingen. Een inductieve redenering beantwoord aan het volgende schema:
Appel 1 is allergeen
Appel 2 is allergeen
Appel 3 is allergeen
Appel n is allergeen
Conclusie: alle appels zijn allergeen
p. 29-30
Wat maakt de auteur allereerst duidelijk aan de hand van de botanicus?
Wanneer je als vrije onderzoeker kennis om de kennis vergaart en begint met verwerven van kennis met
kijken (waarnemen) en het verzamelen van feiten heb je een beeld dat in zoverre bedrieglijk is, dat de
botanicus lang niet alles verzamelt wat hij tegenkomt. De meeste planten (gegevens) laat hij met rust. Hij
2
, verzamelt niet zozeer gegevens, maar hij zoekt gegevens.
Wat heeft Poppers metafoor van een ‘zoeklicht’ hiermee te maken?
De theorie die onze waarneming bepaalt strijkt als een zoeklicht over de omgeving. In de lichtbundel lichten
bepaalde dingen wel op, andere blijven onzichtbaar omdat ze onvoldoende belicht worden of net in de
schaduw vallen. Alleen de dingen die oplichten komen in aanmerking om als feit te worden herkend. Wat een
feit is hangt dus af van de zoeklichttheorieën die onze waarneming bepalen.
p. 30
Wat wil het zeggen dat waarneming ‘theoriegeladen’ is?
Waarneming is alleen mogelijk op basis van een gezichtspunt, een theorie, een verwachting of desnoods een
geloof. Zonder theorie kunnen we überhaupt niks waarnemen. Feiten zijn alleen feiten in het licht van een of
ander theoretisch gezichtspunt.
Waarom is volgens de auteur de waarneming niet het beginpunt van ons zoeken naar kennis?
Er is volgens Bersselaar altijd een bijzondere aanleiding om naar kennis te streven, namelijk een
moeilijkheid die opgelost moet worden of een knelpunt dat verholpen moet worden. Met andere woorden:
kennis begint met problemen. Het verzamelen van gegevens en het doen van waarnemingen volgt pas later.
p. 31
Wat is een ‘kennisbelang’?
In feite speelt bij het signaleren van onderzoeksproblemen altijd ook een kennisbelang een rol. Kennisbelang
verwijst mede naar buitenwetenschappelijke belangen die van invloed zijn op wetenschappelijk onderzoek
en lijkt daarom haaks te staan op het ideaal van de zuiverheid van onderzoek.
Klopt het dat de auteur een theorie of hypothese beschouwt als de oplossing van een kennisprobleem?
Uitgangspunt is dat er een probleem is waarvoor de oplossing niet voorhanden is. De werkwijze van de
onderzoeker bestaat erin oplossingen te bedenken en uit te proberen. Die oplossingen hebben de vorm van
theorieën of hypothesen. Om een kennisprobleem op te lossen moet je theorieën bedenken die een mogelijke
verklaring geven.
p. 32-33
Wat is een theorie?
Een verzameling begrippen en uitspraken, die in hun onderling verband een model voor de beschrijving en
de verklaring van een deel van de werkelijkheid geven.
En een hypothese?
Hypothese: Een enkelvoudige uitspraak over een toedracht in de werkelijkheid. Kunnen ad hoc bedacht
worden of verkregen worden door afleiding uit een theorie. Kunnen onmiddellijk uitgeprobeerd worden.
Wat heeft een hypothese met een theorie te maken?
Theorieën zijn over het algemeen te abstract om onmiddellijk uit te proberen. Daartoe moeten er meer
concrete uitspraken uit worden afgeleid. Zo een concrete uitspraak wordt een hypothese genoemd.
Wat zijn testimplicaties?
Hypothesen kunnen verder geoperationaliseerd worden door er testimplicaties uit af te leiden. Een
testimplicatie is een gevolgtrekking uit een hypothese met het oog op een concrete test. Testimplicaties
hebben de vorm van voorwaardelijke uitspraken: als… dan… Ze zijn bovendien vaak operationeel
geformuleerd. Dat wil zeggen dat ze de operatie aangeven die verricht moet worden om die voorstelling van
zaken te toetsen (bijvoorbeeld: als je appels eet, dan krijg je last van irritatie).
Wat is operationaliseren?
In plaats van uitproberen spreekt men meestal over het testen van theorieën. Het testbaar maken van een
theorie door er toetsbare hypothesen uit af te leiden heet het operationaliseren van die theorie.
p. 33
Wat houdt ‘verificatie’ en ‘verifieerbaarheid’ in?
Verificatie: Het vaststellen van de juistheid of de waarheid van een uitspraak.
p. 33-34
Waarom is ‘deze appel is groen’ volgens de auteur niet verifieerbaar?
‘Deze appel is groen’ is een bijzondere waarnemingsuitspraak. Om zo een uitspraak te kunnen verifiëren
moet er een ondubbelzinnig verband gelegd kunnen worden tussen een uitspraak en de stand van zaken die
zij weergeeft. We moeten kunnen vaststellen dat de uitspraak deze appel is groen ondubbelzinnig slaat op het
voorwerp dat voor mij ligt en de kleur daarvan. Dat blijkt onmogelijk te zijn. Het kan bij nader inzien een
andere vrucht zijn of een ander object met dezelfde vorm. Het is dus geen zuivere, ondubbelzinnige
waarnemingsuitspraak. Er zijn geen zuivere waarnemingsuitspraken. Iedere bijzondere
waarnemingsuitspraak bevat altijd ook algemene theoretische veronderstellingen.
Wat is deductie?
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller KimPWO. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.25. You're not tied to anything after your purchase.