Dit is een samenvatting van het 2e trimester in het 6e middelbaar Economie Moderne Talen. Het gaat over de internationale handel, inflatie, kosten beheersen en de jaarrekening.
ALGEMENE ECONOMIE
Internationale handel
Hoofdstuk 1: Verklaringen voor internationale handel
1. De Belgische internationale handel
= Internationale handel omvat de import en export van producten tussen landen. Sinds de tweede
wereldoorlog is de internationale handel sterk toegenomen. België neemt in de internationale
handel een belangrijke plaats in.
export import
Export per capita = Import per capita =
aantal inwoners aantal inwoners
export
Exportquote = % van inkomen gevormd door vraag vanuit buitenland naar goederen
BBP
en diensten (= de waarde van de export uitgedrukt als % van het bbp)
import
Importquote = % van behoefte vervult met goederen en diensten uit buitenland (= de
BBP
waarde van de import uitgedrukt als % van het bbp)
export
Openheidscoëfficiënt = .100 de mate waarin de economie van een land gericht is
BBP +import
op het buitenland
Een open economie houdt in dat een land zijn grenzen openstelt voor internationale handel (er is
export en import)
België heeft een zeer open economie
13e plaats exportlanden, 2,4% wereldexport met 0,15% wereldbevolking
De wereldhandelsorganisatie
= World Trade Organisation (WTO), is een intergouvernementele organisatie die de handel wil
bevorderen. (opgericht in 1995)
Taken van de WTO:
- De bevordering van internationale handel
- Beslechting van handelsconflicten
- Opheffing van handelsbarrières
De basisfilosofie van internationale handel is dat internationale handel de beste en snelste manier is
om de wereld welvarender te maken en dat daarom elk obstakel voor internationale vrijhandel uit de
weg moet worden geruimd.
(164 leden vertegenwoordigt meer dan 95% van de wereldhandel)
Belgisch Agentschap voor Buitenlandse Handel
= ABH, opgericht in 2002 en werd opgericht ter bevordering van de Belgische buitenlandse handel.
Het agentschap stelt zich ter dienste van de drie gewestelijke exportbevorderende instellingen (voor
Vlaanderen is dit het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen) en de federale overheid.
handelsmissies en staatsbezoeken
Drie producten met het grootste aandeel in de Belgische exoort
1. Chemische producten
2. Transportmaterieel
, 3. Machines
Drie producten met het grootste aandeel in de Belgische import
1. Chemische producten
2. Machines
3. Transportmaterieel
de producten die België invoert zijn dezelfde als deze die ze uitvoert
Twee redenen voor het feit dat de Belgische internationale handel heel wat intra-industriehandel
omvat:
1. België voert grondstoffen en halffabrikaten in, bewerkt ze en voert ze weer uit
2. België is een doorvoerland (centrale ligging)
Zes belangrijkste klanten van België (export): Duitsland, Frankrijk, Nederland, VS, VK, Italië
Zes belangrijkste leveranciers van België (import): Nederland, Duitsland, Frankrijk, VS, Ierland, China
De Belgische internationale handel is vooral een intracommunautaire handel omdat België
voornamelijk handel voert binnen de EU. De 3 belangrijkste export en importlanden zijn buurlanden.
2. Waarom internationale handel?
Vrijhandel
Als internationale handel geen enkele rem krijgt opgelegd, zoals een belasting op ingevoerde
producten of een beperking van de import, dan is er sprake van vrijhandel. In de praktijk bestaat
zuiver vrijhandel echter niet maar de handel wordt tussen landen wel altijd in meerdere of mindere
mate beperkt.
Consumenten
Voordelen import
- Betere kwaliteit
- Lagere aankoopprijs
- Meer variatie in consumptiegoederen
Voordelen export
- Meer werkgelegenheid
- Meer welvaart
Vijf nadelen van internationale handel:
1. Slecht voor milieu (transport)
, 2. Je wordt afhankelijk
3. Lage prijs, voor producent minder winst
4. Er gaan jobs verloren aan andere landen
5. Meer concurrentie
Waarom kunnen landen zich specialiseren in de productie van bepaalde goederen?
- De geografische ligging (bananen), verschillen in klimaat
- Niveau van de scholingsgraad (VS)
- Goedkope productiefactoren (China)
- Ervaring in een bepaalde sector
Competitieve voordelen
3. De theorie van Adam Smith
Zie pagina 8 t.e.m 11 voor oefeningen
Verklaringen voor de verschillen in de vereiste arbeidstijd tussen twee landen:
Ervaring, klimaat, beschikbaarheid van bepaalde kapitaalgoederen (machines)…
Waarom is het meer produceren van een goed een automatische vermindering van productie voor
het andere goed? er is maar een beperkt aantal beschikbare arbeidsuren
De binnenlandse ruilverhouding is dat de prijs van een goed uitgedrukt in de hoeveelheid van het
andere goed dat wordt opgeofferd. (hoeveel van het ene goed moet worden opgeofferd om een
extra eenheid van het andere goed te kunnen produceren)
Wat bepaald uiteindelijk de hoeveelheid van twee goederen die in elk land geproduceerd worden
zonder internationale handel?
De vraag is afhankelijk van de voorkeur, smaak… van de inwoners.
Adam Smith: de landen moeten zich specialiseren in het goed waar ze het beste in zijn. Ze moeten
een bepaalde hoeveelheid van een goed exporteren en importeren. (specialiseren waar ze de laagste
productiekost hebben)
Volgens Adam Smith is internationale handel enkel mogelijk als elk land een absoluut
kostenvoordeel heeft bij de productie van een bepaald goed. Wat is een absoluut kostenvoordeel?
een goed kan in het ene land tegen een lagere kost geproduceerd worden dan in het andere land
(men verondersteld dat er slechts twee landen zijn die twee producten produceren)
Deze theorie is ook gebaseerd op andere veronderstellingen:
1. Andere kosten (bv. transport)
2. Risico van de productie
3. Voorkeuren van consumenten
4. Invoerheffingen
5. Arbeiders kunnen niet zomaar wisselen van industrie
4. De theorie van David Ricardo
De Britse econoom David Ricarde bouwde verder op de theorie van de absolute kostenvoordelen van
Adam Smith. Hij toonde aan dat internationale handel ook voordelen oplevert voor de betrokken
landen zonder het bestaan van absolute kostenvoordelen.
Zie pagina 12 en 13 voor oefeningen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller bmax. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.35. You're not tied to anything after your purchase.