Hoofdstuk 2
Attitude: een positieve of negatieve houding tegenover dingen, mensen of gebeurtenissen. Het
geeft aan hoe iemand ergens over denkt. Het kan veranderen onder bepaalde omstandigheden.
Attitude bestaat uit 3 componenten
1. Cognitie: het is een oordeel/ mening over een feitelijke
toestand en je neemt aan dat je de toestand correct
waarneemt. Het gaat om jouw perceptie
2. Affect: gaat om het gevoel/ emotie die de cognitie bij je
oproept.
3. Gedragsintentie: hoe gedraag je je op een bepaalde
manier.
Cognitie en affect zijn sterk met elkaar verbonden. Je
constateert iets en dat roept gelijk een gevoel bij je op (boos,
blij enz.) Dit gevoel kan weer leiden tot gedragsintentie.
Je kan een attitude pas veranderen als begrijpt hoe die is ontstaan en welk effect het heeft op het
functioneren.
Theorie van Festinger is het effect, cognitieve dissonantie. Het ontstaat wanneer twee of meer
attitudes van iemand elkaar botsen of wanneer gedrag en attitudes tegenstrijdig zijn.
Bijv. Iemand wil bij een studentenvereniging alleen door een krant artikel over ontgroeningen lijkt
het haar toch niet leuk. Ze komt dus terug op haar woorden.
Je kan dissonantie niet vermijden want iedereen maakt het wel een keer mee. Soms reageer je
heel snel op dissonantie en andere keer niet, dit hangt af van;
- Het belang: hoe belangrijk vind je het. (Door rood lopen bij een zebrapad)
- De invloed: de invloed die jij hebt. (Docent is te laat en zegt sorry en zal zelf beter op de tijd
moeten letten)
- De beloning: grote beloningen gaan samen met sterke dissonantie verminderen de spanningen
kun je het makkelijker rationaliseren (goed praten).
Het verband attitudes en gedrag worden beïnvloed door moderatorvariabele. Dit zijn variabelen
die bij bepaalde waarden het verband tussen 2 verschijnsels onderdrukken/ versterken.
- Belang van attitude: wat voor belang heb je bij jou attitude/ gedrag.
- Mate van specificiteit: hoe beter de attitude past bij het gedrag
- Toegankelijkheid: is de attitude in het geheugen makkelijk oproepbaar omdat je hem vaker
hebt gebruikt, dan is die erg toegankelijk.
- Aanwezigheid sociale druk: als de sociale druk sterk is zullen gedrag en attitude eerder
verschillen.
- Directe ervaring met de attitude: heeft het individu al ervaring met de attitude.
De voornaamste attitudes werkgerelateerde. 5 attitudes die voor een organisatie van belang zijn:
1. Werktevredenheid: het positieve gevoel over het werk
2. Werkbetrokkenheid: psychologisch betrokken en prestatiegericht betrokken
3. Organisatiebinding: werknemer identificeert met de organisatie en de doelstellingen.
- Affectieve binding: de relatie tussen personeel en het bedrijf. Als dit positief is dan draagt het bij
aan de bedrijfsdoelen en goede prestaties.
- Beroepsbinding: geïdentificeerd voelen aan het beroep dat je doet.
4. Waargenomen steun van de organisatie (WSO): mate waarin werknemers denken dat de
organisatie hun bijdrage op prijs stelt en bekommerd over het welzijn van zijn werknemers.
5. Bevlogenheid (employer engagement): de vitaliteit (veel werklust/ energie hebben),
toewijding en de absorptie waarmee mensen hun werk uitvoeren. (Volledig opgaan in je werk)
De bevlogenheid van werknemers ontstaat als; er een goede manager is en ze zich gewaardeerd
voelen.
1
,Empowerment: mate waarin werknemers invloed hebben op hun werkomgeving.
Werktevredenheid meten kan op 2 manieren; een enkelvoudige algemene score (gewoon vragen
beantwoorden) of optelscore bestaand uit werkfacetten (waardering aangeven op een schaal)
Werktevredenheid = positief gevoel over het werk
Oorzaken van werktevredenheid
- Werkomstandigheden: collega’s, sociale interacties en toezicht vallen hier ook onder.
- Persoonlijkheid: heb je zelf een positief zelfbeeld.
- Loon: mensen die meer verdienen zijn niet perse gelukkiger.
- MVO (maatschappelijk verantwoord ondernemen): doet een organisatie veel voor het milieu en
duurzaamheid. (3 P’s -> people, planet, profit)
Voordelen werktevredenheid
- Werkprestaties: tevreden personeel zorgt voor betere werkprestaties
- Voorbeeldig werkgedrag: meer ‘doen’ dan de functie omschrijving vraagt. Bijv. Collega’s
helpen.
- Klanttevredenheid: dienstverlenend personeel hebben vaak contact met klanten en
beïnvloeden daardoor de klanttevredenheid. Als werknemers tevreden zijn stralen ze dit uit naar
klanten.
- Tevredenheid met het leven: hangt ook samen met werktevredenheid want werk is voor veel
mensen een belangrijk deel uit hun leven.
Nadelen werkontevredenheid
- Exitreactie (actief en destructief): vertrek uit de organisatie
- Stemreactie (actief en constructief): je probeert de situatie te verbeteren. (Met de manager
aan tafel zitten)
- Loyaliteitsreactie Passief en constructief): afwachten en vertrouwen op goede afloop.
- Verwaarlozingsreactie (passief en destructief): minder hard werken/ fouten maken.
(Chronisch te laat te komen)
Gedragsreacties:
- Ongewenst werkgedrag: fraude, diefstal, te laat komen
- Verzuim: je meldt je sneller ziek
- Verloop: oude mensen gaan weg en er komen nieuwe werknemers bij.
Bevorderen van werktevredenheid
- Taakontwerp: welke eisen worden gesteld, voldoende uitdaging, mogelijkheden voor
ontwikkeling. Een goede taakontwerp zorgt voor werktevredenheid.
- Selectie: past de persoon bij de baan. Kun je vooraf bekijken met een cv.
- Begeleiding: de functioneringsgesprekken om prestaties en attitudes te bespreken.
Stijl van leidinggeven en empowerment. Krijgt de medewerker voldoende ruimte om het werk naar
eigen inzicht vorm te geven.
- Training en opleiding: externe trainers worden gehuurd om managers te trainen in gewenst
gedrag.
- Taakontwerp: werk moet ruimte bieden voor eigen inbreng.
Institutionele kaders en hun indirecte invloed -> de Europese wetgeving voor het regelen van
arbeidsverhoudingen en het bevorderen van arbeidsveiligheid.
2
, Hoofdstuk 5
Perceptie: proces waarin mensen hun zintuigelijke indrukken ordenen
en interpeteren om zin te geven aan hun omgeving. Het is hun
waarneming van de werkelijkheid en niet de werkelijkheid zelf.
Factoren die de perceptie beïnvloeden:
- De waarnemer zelf: attitudes, motieven, interesses, ervaringen.
- Het waargenomen object: tijd, werkomgeving, sociale omgeving.
- De waarnemingscontext: geluid, omvang, achtergrond,
nieuwigheid.
Attributietheorie
Wanneer je iemands gedrag observeert, probeer je te bellen of het
gedrag een intern of externe oorzaak heeft.
De interne oorzaak ligt bij het individu zelf en externe
oorzaak valt buiten de invloedssfeer. Dit toeschrijven aan
interne of externe factoren noemen we attributie.
Het toeschrijven hangt af van 3 factoren:
- Kenmerkendheid: iemand in verschillende situaties
soortgelijk gedrag vertoont of is het uitzonderlijk gedrag.
(Komt die ene werknemer altijd te laat of is het
uitzonderlijk)
- Consensus: iedereen in dezelfde situatie, geeft dezelfde
reactie.
- Consistentie: komt dit gedrag vaker voor onder dezelfde
omstandigheden.
Shortcuts in besluitvorming -> onbewuste beslisregel kunnen flink misleiden.
- Selectieve perceptie: we zien wat we willen zien, ingegeven door interesse, achtergrond,
ervaring en attitudes. Je kan gedrag snel plaatsen want je ziet wat je wil zien en trekt conclusies
- Halo-effect/ Horn-effect: op basis van 1 kenmerk een algemene indruk vormen. (Halo-effect =
positief, Horn-effect = negatief)
- Contrasteffect: het oordeel over gedrag wordt beïnvloed door gedrag van anderen. (Sollicitatie
en de voorgaande sollicitanten waren minder dus lijk jij beter)
- Projectie: neiging eigen kenmerken aan anderen toe te schrijven. (Ik kan iets goed en als jij dat
niet kan is dat maar raar)
- Stereotyperen: generaliseren/ hokjesdenken. Op basis van sekse, leeftijd, ras en gewicht.
Vertekening van attributie
- Fundamentele attributiefout: we onderschatten de invloed van externe factoren en
onderschatten die van intern factoren.
- Vertekening uit eigen belang: de neiging succes aan jezelf toe te schrijven en mislukking aan
een externe factor. (Als je succes behaalt dan strijk je met de eer als manager maar het team
erachter heeft het vooral gedaan)
Besluitvorming in organisaties -> 3 besluitvormingsprocessen.
- Rationele besluitvorming: gaat er vanuit dat de beslisser volledige informatie heeft, alle opties
bijlange gaat en de beste optie kiest. Vaak op basis van cijfers.
- Beperkte rationaliteit: het probleem is te groot om rationeel te denken. Je gaat meer de kant
op van intuïtie, gevoel, scenario denken
- Intuïtief: vertrouwen op intuïtie. Het minst rationeel en het is een snel proces waar emoties bij
betrokken zijn. (Als je ervaring hebt dan heb je hier ook meer aan)
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller fleurjongsma. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.73. You're not tied to anything after your purchase.