Oefentoets H1
1. Stelling:
Welvaart wordt bepaald door de mate waarin een mens of een samenleving materiële en
immateriële behoeften kan bevredigen.
● Juist
● Onjuist
Welvaart wordt bepaald door de mate waarin een mens of een samenleving materiele en
immateriële behoeften kan bevredigen. Deze behoeften lopen uiteen van primaire
levensbehoeften tot luxewensen. Zie ook de inleiding van hoofdstuk 1. JUIST.
2. Stelling:
Produceren in economische zin is het combineren van productiemiddelen tot lagere waarde.
● Juist
● Onjuist
Produceren in economische zin is het combineren van productiemiddelen tot hogere waarde. Dat
wil zeggen: aan de verkregen combinatie of output wordt meer waarde toegekend dan aan de
hiervoor opgeofferde productiemiddelen of input. ONJUIST.
3. Continuïteit door winst te maken is het primaire doel van een:
● maatschappelijke onderneming
● profitorganisatie
● non-profitorganisatie
Continuïteit door winst te maken is het primaire doel van een profitorganisatie. Zie figuur 1.1
diverse organisaties. Daar staan ook de primaire doelen van de andere soorten organisaties
beschreven. B.
4. Stelling:
Het functioneren van het management van een non-profitorganisatie wordt primair beoordeeld op
het al dan niet realiseren van financiële doelstellingen.
● Juist
● Onjuist
Het functioneren van het management van een non-profitorganisatie wordt primair beoordeeld op
het al dan niet realiseren van niet-financiële doelstellingen. Omdat het om een
non-profitorganisatie gaat, staan niet-financiële doelstellingen boven financiële doelstellingen.
ONJUIST.
5. Stelling:
Doelstellingen van een organisatie geven uiting aan aspiratieniveaus.
● Juist
● Onjuist
Doelstellingen van een organisatie geven uiting aan aspiratieniveaus. Dit zijn de maximaal
aanvaardbaar geachte niveaus van variabelen als klanttevredenheid, veiligheid, milieu
rentabiliteit, omzet of kosten. JUIST.
6. Stelling:
Wanneer een bureau adviezen geeft inzake verzekeringen, is er sprake van productie.
● Juist
● onjuist
Productie gaat niet altijd gepaard met ingewikkelde omvormingsprocessen, zoals in industriële
ondernemingen. Ook verleende diensten moeten als productie worden aangemerkt. JUIST.
7. Welke van de onderstaande productiemiddelen zijn natuurlijke productiefactoren?
● natuur en kapitaal
, ● natuur
● arbeid en kapitaal
● natuur en arbeid
Natuur (grondstoffen) en arbeid zijn de natuurlijke productiefactoren. Kapitaal is een afgeleide
productiefactor, via omwegproductie verkregen. D.
8. Welke van de onderstaande elementen behoort niet tot een jaarrekening?
● resultatenrekening
● toelichtingen
● balans
● cashflow overzicht
Balans, resultatenrekening en de toelichting op beide stukken worden aangeduid als
jaarrekening. Een cashflow overzicht hoort hier dus niet bij. D.
9. Welke van de onderstaande beweringen is juist?
● Op de debitzijde van de balans staat hoe het bedrijf het kapitaal heeft gefinancierd.
● Op de creditzijde van de balans staat hoe het bedrijf het kapitaal heeft gefinancierd.
● Op de debitzijde van de balans staat de passiva van een bedrijf.
● Op de creditzijde van de balans staat de activa van een bedrijf.
Op de debetzijde van een balans staat de het kapitaal (activa) van de onderneming. Op de
creditzijde staat hoe het bedrijf het desbetreffende kapitaal heeft gefinancierd. Op de creditzijde
staat ook de passiva van een bedrijf. B.
10. Wat is de juiste volgorde in leidinggevende niveaus (van hoog naar laag)?
Zet de juiste volgorde in het rechter vak.
De juiste volgorde
● Strategisch management
● Tactisch management
● Operationeel management
1. Strategisch management is het topmanagement.
1. Tactisch management is het middelmanagement.
2. Operationeel management is het lager management.
Zie figuur 1.4 leidinggevende niveaus.
11. Stelling:
De bestuurlijke informatievoorziening bestaat voor een belangrijk deel uit het verzamelen,
vastleggen en verwerken van gegevens die afkomstig zijn uit de externe omgeving van het
bedrijf.
● Juist
● Onjuist
Bestuurlijke informatievoorziening is het systematisch verzamelen, vastleggen en verwerken van
gegevens ten behoeve van het besturen en doen functioneren en beheersen van een bedrijf en
ten behoeve van de verantwoordingen die daarover moeten worden afgelegd. Gegevens die
afkomstig zijn uit de externe omgeving van het bedrijf spelen in hier een belangrijke rol in. JUIST.
12. Welke van de onderstaande beweringen is juist?
● Accounting is minder ruim dan boekhouden.
● Management accounting heeft betrekking op externe verslaggeving, financial
accounting heeft betrekking op interne verslaggeving.
● Accounting is minder beperkt dan administreren.
● Management accounting heeft betrekking op interne verslaggeving, financial accounting
heeft betrekking op externe verslaggeving.
,De financieel-economische informatieverzorging ten behoeve van het management (intern
gericht) wordt aangeduid als management accounting (interne verslaglegging of interne
berichtgeving). De financieel-economische informatieverzorging ten behoeve van de externe
belanghebbenden staat bekend als financial accounting (externe verslaggeving of externe
berichtgeving). Accounting is ruimer dan boekhouden, omdat het hierbij niet alleen gaat om de
verantwoordingsfunctie maar vooral ook om het aanmaken van informatie ten behoeve van de
planning en beheersing van bedrijfsprocessen. Accounting is beperkter dan administreren, omdat
accounting zich beperkt tot financieel-economische informatie. D.
13. Welke van onderstaande ondernemingsmodellen is van toepassing op rechtsvormen als
de eenmanszaak, vennootschappen onder firma en maatschappen?
● het klassieke of gesloten model
● het modern of open model
● geen van bovenstaande modellen
● het bezitsmodel
In het bezitsmodel bevinden zich eigendom en leiding van de onderneming zich goeddeels in één
hand: die van de eigenaar. Het bezitsmodel blijkt in grote lijnen van toepassing op rechtsvormen
als de eenmanszaak, vennootschappen onder firma en maatschappen. Het bezitsmodel is
representatief voor relatief kleine bedrijven. Het moderne of open model is representatief voor
bedrijven die een grote scheiding kennen tussen eigendom en management. D.
14. je oom heeft een handelsonderneming genaamd Retail. Retail heeft op 1 januari een
eigen vermogen van € 100.000. In de loop van januari worden voor € 100.000
handelsgoederen ingekocht. Hiervan wordt voor 30% op rekening ingekocht, terwijl het
restant contant aan de leveranciers wordt voldaan. Goederen met een inkoopprijs van €
80.000 worden in de loop van januari verkocht voor € 120.000. Hiervan is 40% op
rekening en 60% contant verkocht. Je oom vraagt aan jou om met je
bedrijfseconomische kennis de winst over januari te berekenen.
Er hoeft in deze opgave geen rekening gehouden te worden met omzetbelasting.
De winst over januari bedraagt:
● € 40.000
● € 12.000
● € 20.000
● € 24.000
De winst wordt berekend door de opbrengsten (€ 120.000) te verminderen met de inkoopprijs (€
80.000). € 120.000 – € 80.000 = € 40.000. Men dient geen onderscheid te maken in contante
verkopen en verkopen op rekening. A.
15. Je oom heeft een handelsonderneming genaamd Retail. Retail heeft op 1 januari een
eigen vermogen van € 100.000. In de loop van januari worden voor € 100.000
handelsgoederen ingekocht. Hiervan wordt voor 30% op rekening ingekocht, terwijl het
restant contant aan de leveranciers wordt voldaan. Goederen met een inkoopprijs van €
80.000 worden in de loop van januari verkocht voor € 120.000. Hiervan is 40% op
rekening en 60% contant verkocht. Het eigen vermogen bestaat op 1 januari geheel uit
kasgeld. Je oom heeft niet zoveel vertrouwen in zijn boekhouder en vraagt aan jou
gezien je bedrijfseconomische achtergrond of jij de mutatie van de liquide middelen in
kaart kan brengen.
Er hoeft in deze opgave geen rekening gehouden te worden met omzetbelasting.
In de maand januari nemen de liquide middelen:
● met € 40.000 toe
● met € 4.000 toe
● met € 2.000 toe
● met € 20.000 toe
Door de verkoop van goederen in de maand januari bedragen de ontvangsten € 120.000. 60%
hiervan is contant verkocht € 120.000 × 60% = € 72.000. Daarnaast worden in de maand januari
voor € 100.000 goederen ingekocht. Hiervan wordt 30% op rekening ingekocht, de resterende
70% wordt dus contant voldaan. Oftewel € 100.000 × 70% = € 70.000. Er komt dus € 72.000 aan
, liquide middelen binnen en er gaat € 70.000 aan liquide middelen uit. De mutatie in liquide
middelen is dus € 72.000 – € 70.000 = € 2.000. Aangezien de ontvangsten hoger zijn dan de
uitgaven hebben we te maken met een toename. C.
16. Stelling:
De empirische methode binnen bedrijfseconomisch onderzoek wordt ook wel de deductieve
methode genoemd.
● Onjuist
● Juist
Bij het bedrijfseconomisch onderzoek kan men proberen een zekere regelmaat te ontdekken in
de waargenomen verschijnselen om zo inzicht te verwerven en tot een algemeen geldende
uitspraak te komen. De empirische methode binnen bedrijfseconomisch onderzoek wordt ook wel
de inductieve methode genoemd. ONJUIST.
17. Stelling:
In de agency-theorie wordt een organisatie gezien als een netwerk van principaal-agentrelaties.
● Juist
● Onjuist
In de agency-theorie wordt een organisatie gezien als een netwerk van principaal-agentrelaties.
De agency-theorie is een benadering van een organisatie als een netwerk van principaal-agent
relaties; agenten zijn over hun handelingen verantwoording verschuldigd aan hun principaal.
JUIST.
18. Stelling:
Vanuit de agency-theorie kan het bestaan van een jaarrekening en een accountantsverklaring op
de jaarrekening worden verklaard.
● Juist
● Onjuist
Uitgaande van de agency-theorie kunnen vele accounting-verschijnselen worden verklaard die
voorheen gemakshalve als vanzelfsprekend werden beschouwd. Hierbij valt te denken aan
institutionele verschijnselen als het bestaan van de Raad van Commissarissen, het bestaan van
een jaarrekening en een accountantsverklaring op de jaarrekening. JUIST.
19. Stelling:
De bedrijfseconomie is geen onderdeel van de bedrijfsboekhouding.
● Juist
● Onjuist
De bedrijfseconomie is geen onderdeel van het boekhouden. In de bedrijfseconomie wordt een
aantal zaken bepaald, zoals waarderingen, afschrijvingstermijnen en dergelijke, die vervolgens in
de boekhouding als uitgangspunt worden genomen voor het opmaken van de financiële
overzichten, zoals een balans en een winst- en verliesrekening. JUIST.
20. Je oom heeft een handelsonderneming genaamd Retail. Retail heeft op 1 januari een
eigen vermogen van € 200.000. In de loop van januari worden voor € 100.000
handelsgoederen ingekocht. Hiervan wordt voor 30% op rekening ingekocht, terwijl het
restant contant aan de leveranciers wordt voldaan. Goederen met een inkoopprijs van €
80.000 worden in de loop van januari verkocht voor € 120.000. Hiervan is 40% op
rekening en 60% contant verkocht. Het eigen vermogen bestaat op 1 januari geheel uit
kasgeld. Je oom heeft niet zoveel vertrouwen in zijn boekhouder en vraagt aan jou
gezien je bedrijfseconomische achtergrond of jij het eigen vermogen van Retail kan
bepalen per 31 januari.
Er hoeft in deze opgave geen rekening gehouden te worden met omzetbelasting.
Het eigen vermogen op 31 januari is:
● € 240.000
● € 242.000
● € 220.000
● € 202.000
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller elisabertels. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.23. You're not tied to anything after your purchase.