Combinatie van Hoorcollege-aantekeningen, werkgroepuitwerkingen, jurisprudentie en literatuur van het vak Materieel Strafrecht, week 2 -Legaliteit en Wederrechtelijkheid - (), Universiteit Leiden
Literatuur:
- C. Kelk/F. de Jong, Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2019, h...
Week 2: Legaliteit en wederrechtelijkheid (15 t/m 19
februari)
Inleiding
Deze week bestaat uit een hoorcollege en een opgenomen casuscollege.
In het hoorcollege worden de vier voorwaarden voor strafbaarheid besproken:
1) een menselijke gedraging,
2) die valt onder een wettelijke delictsomschrijving, en die
3) wederrechtelijk en
4) aan schuld te wijten is.
Daarbij worden twee thema’s in het bijzonder uitgelicht.
Het eerste is het legaliteitsbeginsel, dat van toepassing is bij het beantwoorden van de tweede
hoofdvraag van artikel 350 Sv, de kwalificatievraag. We onderzoeken het belang en de eisen
van het materieelrechtelijke legaliteitsbeginsel, zoals dat onder andere tot uitdrukking is
gebracht in artikel 1 Sr. De betekenis van het legaliteitsbeginsel wordt bekeken vanuit het
perspectief van de wetgever, het Openbaar Ministerie, de rechter en de burger (waaronder de
verdachte). Het legaliteitsbeginsel zoals dat in Nederland wordt uitgelegd, wordt beïnvloed
door de invulling daarvan in internationale regelgeving en jurisprudentie. Om die reden wordt
ook stilgestaan bij het legaliteitsbeginsel zoals dat is neergelegd in art. 7 EVRM en artikel 49
Handvest.
Naast het legaliteitsbeginsel staan we in het bijzonder stil bij de derde voorwaarde voor
strafbaarheid, de wederrechtelijkheid. Wordt met een gedraging een delictsomschrijving
vervuld, dan wordt aangenomen dat die gedraging wederrechtelijk is. We spreken dan van
wederwettelijkheid. Soms kan niettemin de wederrechtelijkheid ontbreken, ook al valt de
gedraging binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving. De wederrechtelijkheid
kan ook bestanddeel vormen van een delictsomschrijving. In het hoorcollege wordt ingegaan
op de betekenis van wederrechtelijkheid, als element en als bestanddeel.
Aan de hand van de casus ‘Pinnen bij de parfumerie’ en het casuscollege en wordt u geacht
zelf aan de slag te gaan met het beslissingsmodel. Kijk eerst het eerste deel van het
casuscollege. Dit duurt tot ongeveer minuut 36 (het moment dat de pauze wordt
aangekondigd). Maak vervolgens de casus ‘Pinnen bij de parfumerie’. Deze casus wordt
nabesproken in het tweede deel van het casuscollege.
Literatuur:
C. Kelk/F. de Jong, Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2019,
hoofdstuk 2 par. 1-3; hoofdstuk 3; hoofdstuk 4
H2 Het strafbare feit en de strafbare dader (p.59-73)
2.1 Verschillende dimensies van het begrip strafbaar feit
• legaliteitsbeginsel schrijft voor dat de wet aanwijst onder welke omstandigheden bepaalde
gedragingen tot strafbare feiten worden
,• historisch strafbaar feit = strafbaar feit omdat de wet dit als zodanig noemt en omschrijft
(art. 1 lid 1 Sr, art. 64 Sr)
• wettelijk strafbaar feit = inhoud van de delictsomschrijvingen die men in de wettelijke
strafbepalingen aantreft en waarop de algemene bepalingen in Wetboek Sr van toepassing
zijn (art 47 Sr poging, art. 45 Sr voorbereiding)
• juridisch strafbaar feit = strafrechtsdogmatische voorwaarden voor strafbaarheid doe nadere
condities inhouden om wettelijk strafbaar gesteld feit ook een strafbaar feit te laten zijn;
kernvoorwaarden voor strafbaarheid (wederrechtlijkheid, causaliteit, schuld)
voorwaarden voor strafbaarheid
1. gedraging van natuurlijke persoon of een rechtspersoon
2. wettelijke delictsomschrijving
3. wederrechtelijk
4. verwijtbaar (aan schuld te wijten)
elementen = wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid
bestanddelen = componenten waaruit een wettelijke delictsomschrijving is samengesteld
2.2 De bestanddelen van het wettelijk omschreven delict
2.2.1 De gedraging: typen delictsomschrijvingen
• iedere delictsomschrijving bevat als bestanddeel een vorm van menselijk gedrag
• dier kan strafrechtelijk geen dader zijn; mist rechtssubjectiviteit; dier kan geen
wederrechtelijke aanranding (art. 41 Sr noodweer) verrichten
• commissiedelicten en omissiedelicten; materieel omschreven delicten en formeel
omschreven delicten; krenkingsdelicten en gevaarzettingsdelicten
- commissiedelicten = handelen in strijd met een verbiedende norm (art. 287 Sr)
- oneigenlijk commissiedelict (moeder die kind laat verhongeren) = wettelijke
omschrijving van een commissiedelict vervult door na te laten <— commissiedelicten
die zijn geformuleerd naar gevolg en niet een specifieke gedraging als delictshandeling
kennen (van het leven beroven)
- ommissiedelicten = handelen in strijd met een gebiedende norm = nalaten van een norm
die handelen voorschrijft (art. 192 Sr) —> uit aard altijd formeel omschreven
- formeel omschreven delict = handelen in delictsomschrijving specifiek getypeerd
- materieel omschreven delict = handelen in delictsomschrijving naar gevolg getypeerd
- krenkingsdelict = krenking van een bepaald rechtsgoed
- gevaarzettingsdelict = het in gevaar brengen van een bepaald rechtsgoed =strafrecht treed
in werking voordat de gevaren zich hebben gerealiseerd
- concreet gevaarzettingsdelict = opzettelijk brandstichten (art. 157 Sr)
- abstract gevaarzettingsdelict = opruiing (art. 131 Sr)
2.2.2 De omstandigheden van de gedraging
• strafbaarstelling van menselijke gedraging onder bepaalde omstandigheden
• mishandeling bestaat alleen uit strafbaarstelling van menselijke gedraging (zonder
omstandigheden) art. 300 lid 1 Sr
• persoonlijke omstandigheden = betreffen de dader als persoon
- inwendige persoonlijke omstandigheden = psychische gesteldheid waaronder de daad is
verricht; subjectieve bestanddelen opzet en culpa
- culpa = culpoze delicten = schuld in de zin van grove onachtzaamheid = dood door
schuld art. 307 Sr
, - opzet = doleuze delicten = doodslag art. 287 Sr
- uitwendige persoonlijke omstandigheden = bepaalde hoedanigheid of kwaliteit van de
dader = kwaliteitsdelicten (het zijn van moeder bij kinderdoodslag, het zijn van
ambtenaar bij ambtenaarsmisdrijven)
- expliciete kwaliteitsdelicten = uit de woorden van delictsomschrijving kan worden
opgemaakt dat strafbaarstelling zich richt tot personen met bepaalde kwaliteit/
hoedanigheid
- impliciete kwaliteitsdelicten = kwaliteit niet rechtstreeks uit de wet af te leiden
• onpersoonlijke omstandigheden = betreffen de gedragingen van de dader
- begeleidende omstandigheden van de gedraging
- art. 310 Sr ‘dat geheel of gedeeltelijk aan een ander toebehoort’
- art. 350 Sr ‘opzettelijk en wederrechtelijk andermans goed vernielt’
- art. 326 ‘listige kunstgrepen’ ‘samenweefsel van verdichtels’
—> in geval van doleuze misdrijven moet de opzet van de dader behalve op de gedraging
ook gericht zijn op alle onpersoonlijke omstandigheden die taalkundig daardoor worden
beheerst (behalve bij geobjectiveerde bestanddelen; als tot de ratio van een bepaald delict
blijkt dat niet relevant is of opzet op bepaalde omstandigheid is gericht)
- gevolgen van de gedraging
- een of meer bepaalde gevolgen die tot een hogere strafbedreiging leiden dan die van het
gronddelict
- gekwalificeerde delicten = delicten met strafverzwarende gevolgen
- gepriviliegeerde delicten = bepaalde omstandigheden van een gronddelict leiden tot
een lager strafmaxima dan dat van het gronddelict
2.2.3 De bijkomende voorwaarde van strafbaarheid
• bijkomende voorwaarde = omstandigheid die nog niet aanwezig is op het moment van de
gedraging —> als gevolgen uitblijven is delict straffeloos
• geobjectiveerde voorwaarde = opzet of onachtzaamheid niet relevant
• bijkomende voorwaarden houden soms causaal verband met de gedraging (art. 294 lid 2 Sr
wie een ander behulpzaam is bij zelfdoding, als zelfdoding volgt), soms niet (art. 101 Sr in
dienst treden bij ander land pas strafbaar als oorlog uitbreekt)
• bij bijkomende voorwaarde met causaal verband is de poging niet strafbaar; bij materieel
omschreven delict kan er sprake zijn van strafbare poging tot het betreffende misdrijf; bij
bijkomende voorwaarde zonder causaal verband is een strafbare poging wel mogelijk (in
dienst treden maar afgewezen worden en er breekt oorlog uit = poging —> art. 101 Sr)
2.3 Art 350 Sv
Formele vragen art. 348 Sv
• Geldigheid van de dagvaarding.
- Inclusief tenlastelegging.
• Bevoegdheid (competentie) rechtbank.
- Absolute en relatieve competentie.
• Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie.
- Bijv. ne bis in idem (week 10), schending van beginselen van behoorlijke procesorde.
• Redenen voor schorsing.
- Bijv. verdachte kan niet terecht staan (art. 16 Sv).
2.3.1 De vier vragen van art. 350 Sv
Materiële vragen art. 350 Sv
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller noawammes. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.75. You're not tied to anything after your purchase.