Answer: beweegredenen die je kunnen aanzetten tot bepaald gedrag.
2.
behoeften
Answer: innerlijke krachten/driften die je kunnen aanzetten tot gedrag
3.
Deficiëntiebehoeften
Answer: Behoeften die voortkomen uit een tekort.
4.
Behoefteprofiel
Answer: Beeld van de sterkte van behoeften bij een persoon.
5.
Trial and error
Answer: Een proces van gissen en missen
6.
Frustratie regressiehypothese
Answer: Hoe meer de bevrediging van hogere behoeften wordt gefrustreerd, des te belangrijker de behoeften op lager niveau worden.
7.
Wet van het effect
Answer: Gedrag wordt gevolgd door het gewenste effect, zal een volgende keer eerder worden vertoond dan gedrag dat niet wordt gevolgd door het gewenste effect.
8.
Verwachtingstheorie
Answer: Mensen zijn geneigd zich in te spannen als ze verwachten dat hun inspanning aantrekkelijke opbrengsten met zich meebrengt.
9.
Attributietheorie
Answer: Deze theorie beschrijft hoe mensen de oorzaken van hun eigen gedrag en dat van anderen proberen te achterhalen.
10.
Positieve bekrachtiging
Answer: Gewenst effect dat ervoor zorgt dat bepaald gedrag wordt herhaald
Content preview
Begrippen hoofdstuk 1
1. Motivatie Beweegredenen die je kunnen aanzetten tot bepaald gedrag.
2. Behoeften Innerlijke krachten(driften) die je kunnen aanzetten tot gedrag.
3. Deficiëntiebehoeften Behoeften die voortkomen uit een tekort.
4. Behoefteprofiel Beeld van de sterkte van behoeften bij een persoon.
5. Trial and error Een proces van gissen en missen
6. Frustratie Hoe meer de bevrediging van hogere behoeften wordt
regressiehypothese gefrustreerd, des te belangrijker de behoeften op lager niveau
worden.
7. Wet van het effect Gedrag wordt gevolgd door het gewenste effect, zal een
volgende keer eerder worden vertoond dan gedrag dat niet
wordt gevolgd door het gewenste effect.
8. Verwachtingstheorie Mensen zijn geneigd zich in te spannen als ze verwachten dat
hun inspanning aantrekkelijke opbrengsten met zich meebrengt.
9. Attributietheorie Deze theorie beschrijft hoe mensen de oorzaken van hun eigen
gedrag en dat van anderen proberen te achterhalen.
10. Positieve bekrachtiging Gewenst effect dat ervoor zorgt dat bepaald gedrag wordt
herhaald
11. Negatieve Ongewenst effect dat ervoor zorgt dat gedrag niet wordt
bekrachtiging herhaald
12. Zelfbeeld De eigenschappen die mensen aan zichzelf toekennen
13. Attitude Houding t.a.v. andere mensen, gedraging, objecten of ideeën.
14. Interne attributie Oorzaken van het eigen slagen en falen worden toegeschreven
aan de eigen inspanningen en mogelijkheden.
15. Externe attributie Oorzaken van het eigen slagen en falen worden toegeschreven
aan de omstandigheden.
16. Zelf dienende Neiging van mensen om positieve zaken eerder aan zichzelf toe
vertekening te schrijven en negatieve zaken eerder aan de omstandigheden.
17. Fundamentele Neiging van mensen om de oorzaken van het gedrag van andere
attributiefout mensen eerder toe te schrijven aan hun kenmerken dan aan hun
omstandigheden
18. Vergelijkingsniveau Norm over billijkheid die tot stand komt door vergelijking van de
met alternatieven eigen kosten-batenverhouding met die van beschikbare
alternatieven
19. Betrokkenheid Aard van de binding tussen een persoon en een organisatie
20. Arbeidssatisfactie De mate waarin iemand werk als plezierig ervaart
21. Algemeen Norm over billijkheid die tot stand komt door vergelijking met
vergelijkingsniveau anderen.
22. Intrinsieke motivatie Motivatie om een handeling uit te voeren, omdat die handeling
leuk is om te doen, of omdat die handeling uitdaagt om te laten
zien wat je kunt.
23. Extrinsieke motivatie Motivatie om een handeling uit te voeren, omdat daarna een
aantrekkelijke beloning volgt.
24. Persoonlijkheid Patroon van karakteristieke gedachten, gevoelens en
gedragingen waarmee een persoon zich onderscheidt van
anderen en dat relatief stabiel blijft in de tijd en in verschillende
situaties.
25. Cognitieve dissonantie Voelen van onaangename spanning omdat er tegenstrijdigheden
worden ervaren tussen feiten en attitude(s) of tussen attitude(s)
en gedrag.
26. Billijkheid Mate waarin een persoon de verhouding tussen zijn
inspanningen en de opbrengsten die daaruit worden verkregen,
als billijk (rechtvaardig) ervaart.
,Begrippen hoofdstuk 2
1. Assessment- Testmethode waarbij het werkelijk functioneren van een
centermethode kandidaat wordt beoordeeld in verschillende oefensituaties.
2. Validiteit Mate waarin met een selectiemethode kan worden voorspeld of
een kandidaat geschikt is voor een bepaalde functie.
3. Employability Mate waarin een medewerker mobiel is en kan worden ingezet
op verschillende plekken en voor verschillende activiteiten.
4. Socialisatie Proces van aanpassing van de persoon aan de heersende
waarden en normen in de organisatie.
5. Gestructureerd Interview waarin de gestelde vragen van tevoren vaststaan.
interview
6. Congruentie Overeenstemming tussen een persoon en een organisatie.
7. Anticiperende Van tevoren aanpassen aan een situatie die nog moet komen.
socialisatie
8. Mentorsysteem Systeem waarbij mentoren nieuwe medewerkers inwerken.
9. Identificatiemodellen Mensen die voor iemand een voorbeeld zijn om na te volgen.
10. Prestatiebeloning Volledige of gedeeltelijke koppeling van de hoogte van een
prestatie aan de hoogte van een beloning, afhankelijk van de
eigen prestatie of die van de hele groep waarvan men deel uit
maakt.
11. Cafetariasysteem Systeem waarin medewerkers kunnen kiezen uit verschillende
vormen van prestatiebeloning, al naar gelang hun behoeften.
12. Exitgesprek Gesprek met iemand die de organisatie gaat verlaten om te
achterhalen welke motieven daarbij een rol hebben gespeeld.
, Begrippen hoofdstuk 3
1. Uitvoerende groep Groep waarin uitvoerende werkzaamheden worden verricht.
2. Zelfsturend team Groep met zowel uitvoerende als plannende en controlerende
taken.
3. Formele groep Groep die een vast onderdeel is van de organisatie.
4. Informele groep Groep die geen vast onderdeel is van de organisatie.
5. Groep 2 of meer mensen die regelmatig en zonder tussenkomst van
anderen met elkaar omgaan, gemeenschappelijke doelen
hebben, voor het bereiken van die doelen van elkaar afhankelijk
zijn en het gevoel hebben een groep te zijn.
6. Bestuurlijke groep Groep waarin door overleg en besluitvorming wordt bepaald
hoe een organisatie moet functioneren.
7. Evolutionaire verklaring Mensen leven in groepen omdat die hen bescherming bieden
tegen onveilige situaties
8. Psychologische Mensen maken deel uit van een groep omdat ze behoefte
verklaring hebben aan contact met andere mensen en ergens bij willen
horen.
9. Cognitieve verklaring Mensen maken deel uit van een groep omdat ze met elkaar
meer kunnen bereiken.
10. Sociale identiteit Gedeelte van identiteit die iemand ontleent aan zijn sociale
omgeving.
11. Conformeren Aanpassen aan de gedragingen en opvattingen van anderen.
12. Deviantie Afwijken van de opvattingen en gedragingen van anderen.
13. Dubbelinteractie Kleinste interactie-eenheid waarmee mensen hun
samenwerking regelen.
14. Groepsstructuur Relatief stabiel patroon van relaties en gedragingen van een
groep.
15. Taakgerichte rol Bijdrage die nodig zijn om de groepsleden doelmatig met elkaar
te laten samenwerken aan een groepstaak.
16. Cohesie Mate waarin de groepsleden zich tot elkaar aangetrokken
voelen en graag bij de groep willen blijven.
17. Wij/zij-differentiatie Proces waarin men de leden van de eigen groep positiever gaat
beoordelen dan de leden van andere groepen, waardoor
vooroordeel en stereotypering ontstaan.
18. Sociale Opvatting dat mensen een deel van hun identiteit ontlenen aan
identiteitstheorie de groepen waarvan ze deel uit maken.
19. Contacthypothese De veronderstelling dat conflicten tussen groepen onder
bepaalde omstandigheden kunnen worden verminderd door het
onderlinge contact te vergroten.
20. Rol Specifieke bijdragen die van iemand worden verwacht.
21. Rolonduidelijkheid Onduidelijkheid over de rol die een persoon moet vervullen.
22. Rolconflict Tegenstrijdige eisen aan of verwachtingen over te vervullen rol.
23. Groepsgerichte rol Bijdragen die nodig zijn om de sfeer in de groep goed te
houden.
24. Zelfgerichte rol Bijdragen gericht op het eigenbelang en het frustreren van
groepsbelang.
25. Sociometrische Methode om vast te stellen wie graag met wie omgaat.
methode
26. Sociogram Grafische weergave van de affectieve relaties in een groep.
27. Groepsnormen Informele regels die het gedrag van de groepsleden bepalen
28. Negatieve spiraal Proces waardoor conflicten worden versterkt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Michelle1209. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.23. You're not tied to anything after your purchase.