Samenvatting Biologie voor jou 4VWO - Voortplanting
2 views 0 purchase
Course
Biologie
Level
VWO / Gymnasium
Book
Biologie voor jou 4 Vwo Handboek
Samenvatting van het hoofdstuk voortplanting (thema 3) van het boek Biologie voor jou 4VWO. Handig voor als je last minute snel moet leren voor een examen !
Biologie Thema 3
§1 - Biologie Voortplanting
De periode waarin het lichaam volwassen wordt, noemen we puberteit. De periode loopt ongeveer
van 10 tot 17 jaar.
De periode waarin een mens geestelijk volwassen wordt, heet adolescentie. Van ongeveer 20 tussen
25 jaar.
Geslachtshormonen reguleren de ontwikkeling van geslachtskenmerken. Hormonen zijn chemische
stoffen die door hormoonklieren aan het bloed worden afgegeven. Het bloed transporteert deze
stoffen door het hele lichaam. Cellen die gevoelig zijn voor een hormoon reageren op een
verandering van de concentratie van dit hormoon. Hormonen zijn dus een soort signaalstoffen die
een rol spelen bij celcommunicatie. Geslachtshormonen spelen een rol bij de voortplanting.
De ontwikkeling van de geslachtsorganen begint als een embryo een aantal weken oud is. De
hoeveelheid van het mannelijke geslachtshormoon testosteron speelt hierbij een belangrijke rol. De
geslachtskenmerken die een kind bij de geboorte heeft, heet primaire geslachtskenmerken.
In de puberteit ontwikkelen zich de secundaire geslachtskenmerken. Meisjes worden bijvoorbeeld
ongesteld, er komen eicellen vrij. Bij jongens ontstaan zaadcellen.
Natuurlijke selectie is een proces waarbij organismen ontstaan met aanpassingen aan hun
omgeving. Organismen planten zich voort en geven daarbij genen door aan hun nakomelingen.
Eigenschappen die de kans op het overleven van een organisme vergroten, vergroten ook de kans op
voortplanting voor het organisme. Wanneer selectie plaatsvindt op grond van eigenschappen die de
kans op voortplanten bevorderen, spreken we van seksuele selectie (voor de overleving heeft het
geen of nadelige gevolgen).
Diersoorten versieren via een vast patroon wat balts heet. Seksueel gedrag omvat al het gedrag dat
met seksualiteit te maken heeft. Bij dieren is balts een vorm van seksueel gedrag. Het vergroot de
kans op voortplanting.
§2 – Geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting.
Tijdens de replicatie van het DNA ontstaan regelmatig veranderingen in het DNA wat mutatie wordt
genoemd. Door mutaties kunnen kleine verschillen ontstaan tussen de beide dochtercellen.
Tijdens de bevruchting versmelt de kern van een zaadcel met de kern van een eicel.
Door recombinatie van chromosomen ontstaat variatie.
Nadelen van seks
Ongeslachtelijke voortplanting:
Er is geen of weinig variatie onder de nakomelingen.
De nakomelingen stellen dezelfde eisen aan hun omgeving, waardoor concurrentie ontstaat.
Geslachtelijke voortplanting:
De helft van de populatie krijgt geen nakomelingen
Er zijn twee geslachten nodig
Voor de voortplanting zijn voortplantingscellen ( geslachtscellen/gameten) nodig.
Voordelen van seks
Ongeslachtelijke voortplanting:
Er is 1 individu nodig.
Er is geen bevruchting nodig
De nakomelingen hebben zelfde erfelijke eigenschappen als de ouder
Het kost minder energie (geen mannen nodig)
Geen aparte geslachtscellen nodig.
Geslachtelijke voortplanting:
Er vind recombinatie van erfelijke eigenschappen plaats waardoor er variatie ontstaat bij de
nakomelingen
Grotere kans op nakomelingen die in een andere omgeving kunnen overleven
Een ziekte treft niet alle nakomelingen
, §3 – Geslachtscellen
De versmelting van twee cellen heet celfusie. Door celfusie komt de inhoud van twee cellen samen,
dus ook beide kernen.
Cellen met een enkele set chromosomen worden haploïd genoemd. Het aantal chromosomen in een
haploïde cel wordt weergegeven met de letter ‘n’.
Een bevruchte eicel wordt zygote genoemd en bevat twee volledige sets met chromosomen. Cellen
met een dubbele set chromosomen zijn diploïd (2n), ieder chromosoom komt twee keer voor.
Bij bevruchting versmelten twee haploïde cellen tot één diploïde cel.
Het proces waarbij het aantal chromosomen van een cel wordt gereduceerd, heet meiose. Dit bestaat
uit twee delingen: meiose 1 en meiose 2. Door meiose 1 ontstaan uit een diploïde cel twee haploïde
cellen. Door meiose 2 ontstaan uit deze twee haploïde cellen vier haploïde cellen.
Bij de mens geldt: n= 23 en 2n = 46. Geslachtscellen zijn haploïd en bevatten 23 chromosomen.
Bij mannen ontstaan zaadcellen in de testes/teelballen waarin gekronkelde zaadbuisjes zich
bevinden. De vorming van zaadcellen heet de spermatogenese. Na de productie komen de
zaadcellen in de bijballen, waar de zaadcellen tijdelijk worden opgeslagen.
De penis wordt stijf als de zwellichamen zich vullen met bloed. Door verdere prikkeling van de eikel
krijgt een man een orgasme, een zaadlozing. De zaadcellen gaan via de zaadleider vanaf de bijballen
naar de urinebuis. De zaadblaasjes en de prostaat voegen vocht toe. Het vocht met de zaadcellen heet
nu sperma.
Primaire spermatocyten ontstaan door mitose en bevatten 46 chromosomen.
Secundaire spermatocyten bevat 23 chromosomen. Hieruit ontstaan spermatiden en daarna weer de
zaadcellen.
Eicellen ontstaan bij de mens in de ovaria (eierstokken). Het ontstaan van eicellen uit een
eicelmoedercel heet oögenese. Primaire eicellen bevinden zich in het beginstadium van de meiose
en zijn nog diploïd. Iedere eicel is omgeven door een blaasje, dit heet follikel. Aan het begin van de
puberteit begint in één van de ovaria een eicel zich verder te ontwikkelen. Dit gebeurt onder invloed
van het hormoon FSH dat door de hypofyse wordt afgegeven. De follikel groeit waarbij het vocht
opneemt. Nu gaat de eicel pas verder met de meiose. De gegroeide eicel deelt in twee haploïde cellen:
een kleine cel (poollichaampje) met vrijwel geen cytoplasma en een grote eicel.
De follikel is nu groot en puilt uit het ovarium. Onder invloed van LH barst de follikel open.
Het openbarsten van een follikel waarbij de eicel het ovarium verlaat, heet ovulatie (eisprong).
De eicel wordt vervoert in de richting van de baarmoeder. De eicel bevindt zich nu halverwege
meiose 2 en wordt secundaire eicel genoemd. Zodra een zaadcel binnendringt, wordt meiose 2
afgerond, waarbij opnieuw een poollichaampje ontstaat en al het cytoplasma in de bevruchte eicel
blijft.
Als in een eileider een eicel aanwezig is, kan bevruchting plaatsvinden. Bevruchting vindt in een
eileider plaats. De eicel is omgeven door voedingscellen, een geleiachtige laag en een laag die zona
pellucida heet. Enzymen uit de kop van de zaadcel maken een gat in de geleilaag. Vervolgens bindt
de kop van de zaadcel aan het celmembraan van de eicel en komt de kern van de zaadcel in het
cytoplasma van de eicel. Nu vindt bevruchting plaats. Door het binnendringen van de zaadcel zorgt
ervoor dat de zona pellucida ondoordringbaar wordt voor andere zaadcellen. Deze ondoordringbare
laag noemt men het bevruchtingsmembraan.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller saharrr. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.32. You're not tied to anything after your purchase.