FARMACO 2
1 INHOUD
2 PERFUSIEVLOEISTOFFEN
De basis van een perfusievloeistof is steriel water (solvent). Dit zorgt voor het oplossen van andere
toegevoegde bestanddelen zoals elektrolyten, suikers, proteïnen en andere moleculen. Het is belangrijk de
verschillende types van vocht te kennen en het gebruik ervan in de dagelijkse praktijk.
2.1 INDELING VOLGENS HET VOORKOMEN VAN DE OPGELOSTE DEELTJES – MOLECUULGROOTTE
2.1.1 COLLOÏDEN
Deze perfusievloeistoffen bevatten macromoleculen, doorgaans
eiwitten of koolhydraten, die door hun grootte het capillair
membraan niet kunnen passeren en daardoor binnen het
intravasculair compartiment blijven. De grote eiwitmoleculen
zorgen ervoor dat deze colloïdoplossingen een hoge
osmolariteit bezitten, dit wordt de colloïdosmotische druk
genoemd. Dit leidt tot het ontstaan van een vocht-shift in het
lichaam vanuit de interstitiële en intracellulaire ruimte naar het
intravasculaire compartiment toe. Colloïden hebben hierdoor
een uitstekend oedeemreducerend vermogen (zoals bij
pulmonair en cerebraal oedeem), dit zorgt dus wel voor een
volume-expansie van de plasmafractie. Door deze bovenstaande
eigenschappen dienen colloïden onder gecontroleerde
omstandigheden toegediend te worden.
2.1.2 KRISTALLOÏDEN
In deze perfusieoplossingen hebben zowel het water of de
aanwezige elektrolyten de mogelijkheid om de semi-permeabele
membranen van de vaatwand te passeren. Na 2 à 3 uur wordt
binnen de interstitiële ruimte een evenwicht bereikt. Het zijn dus
vloeistoffen die voor een volume-expansie van de plasmafractie
zorgen maar dit voor een beperkte periode. Het zijn geschikte
vloeistoffen bij dehydratatie daar ze het totaal aan verloren
lichaamsvocht gaan aanvullen. Daar ongeveer twee derde van de
toegediende kristalloïde oplossing binnen het uur het
intravasculair compartiment verlaat, is er behoefte aan 3 ml van
deze oplossing om uiteindelijk 1 ml intravasculaire volume-
expansie te bekomen. Eenzijdig gebruik van kristalloïden kan
leiden tot oedeemvorming (voornamelijk longoedeem) door het
lekken in de interstitiële ruimte. Kristalloïden komen in opgeloste
toestand voor in alle lichaamsvochten; het zijn micromoleculen
zonder elektrische lading die dus niet in ionen uiteen splitsen. Vb:
• NaCl 0.9 % is iso-osmolair en isotoon.
• Gebalanceerde zoutoplossingen: hun samenstelleing benadert de samenstelling van het extracellulaire vocht
voor de belangrijkste elektrolyten. Ze worden gebruikt om extracellulair vochtverlies te compenseren. Ze zijn
isotoon of licht hypotoon, voorbeeld: Hartmann (Ringer lactaat).
• Glucose oplossingen (zonder toegevoegde elektrolyten) bevatten vrij water omdat glucose gemetaboliseerd
wordt. Glucose 5 % is een iso-osmolaire oplossing maar gedraagt zich door de snelle metabolisatie van glucose
als een hypotone vloeistof. Het vrije water verdeelt zich over het totale lichaamswater
• Hypertone zoutoplossingen bevatten een zeer hoge natriumconcentratie waardoor een klein volume een
groot intravasculair volume effect kan hebben
1
, 2.1.3 KRISTALLOÏDEN VERSUS COLLOÏDEN
Sinds jaren is er een controverse over de keuze tussen kristalloïden
of colloïden voor perioperatieve volume expansie. Zowel
kristalloïden als colloïden hebben voor- en nadelen, en voor geen
van beide kan op basis van klinische studies een duidelijk voordeel
aangetoond worden wat betreft postoperatieve outcome.
• Colloïden resulteren in een sneller en langduriger herstel van het
intravasculaire volume dan kristalloïden. Met kristalloïden kan
eenzelfde volume effect bekomen worden dan met colloïden, maar
hiervoor moet een veel groter volume toegediend worden; dit kan
meer weefseloedeem veroorzaken.
• Er is geen verschil in postoperatieve outcome tussen colloïden en kristalloïden. Uitzondering hierop zijn
patiënten met een traumatisch hersenletsel; bij deze patiëntenpopulatie werd een hogere mortaliteit
geregistreerd na toediening van colloïden. Bij patiënten met sepsis is er een verhoogd risico op mortaliteit en
nierfalen.
• Kristalloïden toediening gaat over het algemeen gepaard met meer weefseloedeem dan de toediening van
colloïden, maar wanneer colloïden toegediend worden bij pathologie met capillair lek is er een verhoogd risico
op longoedeem.
• Colloïden kunnen anafylactische reacties veroorzaken.
• Sommige colloïden kunnen stollingsstoornissen veroorzaken.
• Kristalloïden geven een hoger urinedebiet. Colloïden kunnen een negatief effect hebben op de glomerulaire
filtratiesnelheid.
2.2 INDELING VOLGENS DE OSMOTISCHE WAARDE (HOEVEELHEID VAN DE OPGELOSTE
DEELTJES)
Osmose is de verplaatsing van watermoleculen (het oplosmiddel)
van een laag geconcentreerde, naar een hoog geconcentreerde
oplossing, doorheen een semi-permeabele wand, tot de
concentratie van beide oplossingen gelijk is. Osmose is een passief
proces. Deze zuigkracht noemt men de osmotische druk. De grote
van de osmotische druk is afhankelijk van het aantal opgeloste
deeltjes (moleculen + ionen), dus van de concentratie. Osmolariteit
is de concentratie van osmotisch actieve stoffen in een oplossing,
uitgedrukt in osmol (of milliosmol) per liter. Plasma heeft een
osmolariteit van 303 – 310 mEq/L of mOsm/L1.
Alle compartimentsgrenzen zijn makkelijk doorgankelijk voor water
! Water diffundeert op geleide osmose tot gelijke osmolaliteit in alle
compartimenten! Ionen passeren alleen interstitium (extravasaal) en plasma (intravasaal) makkelijk
2.2.1 DE ISOTONISCHE OPLOSSING ( 300MEQ/L OF MOSM/L)
Wanneer een isotone vloeistof, met dezelfde osmolariteit als
plasma, wordt toegevoegd aan de extracellulaire vloeistof,
verandert de concentratie daarvan niet. Ook is er geen sprake van
osmose, dus geen vochtshift. Natrium en Chloride zijn ionen die
bijna alleen voorkomen in de extracellulaire ruimte. Het
celmembraan is bijna impermeabel voor genoemde ionen.
Deze oplossingen mogen I.V., S.C., maar ook I.M. worden toegediend. bv. kristalloïden zoals NaCl 0,9%
(fysiologisch), Glucose 5 %...
2.2.2 DE HYPERTONISCHE OPLOSSING (> 300MEQ/L OF MOSM/L)
Wanneer een hypertone vloeistof toegevoegd wordt aan de extracellulaire vloeistof, stijgt de concentratie van
de extracellulaire vloeistof. Deze veroorzaakt osmose van water richting de extracellulaire vloeistof. Het netto-
effect is toename van het extracellulaire volume, een afname van het intracellulaire volume en een toename
van de osmolariteit van beide vloeistoffen. Hier is dus de osmotische druk van de oplossing is > osmotische
druk van het bloedserum. Toediening: uitsluitend I.V. Nooit S.C en nooit I.M.: Een cel in hypertonisch milieu
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lisavndmm. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $15.44. You're not tied to anything after your purchase.