Samenvatting Blok 8 Diergeneeskunde Huid en Huidderivaten (HH)
18 views 1 purchase
Course
Huid En Huidderivaten (DB1BHH)
Institution
Universiteit Utrecht (UU)
Volledige samenvatting en uitwerking van alle studiestof van blok 8 van Diergeneeskunde 'Huid en huidderivaten', inclusief de hoorcolleges, werkcolleges, practica, studiewijzer, ziekteleer, en alle opgegeven stof uit de leerboeken.
Blok 8 Huid en huidderivaten
Thema 1
Hoorcollege 1
Hoorcollege 1 Embryologie van de huid en zijn derivaten
Stof: Embryology: 317-328.
De huid is het grootste orgaan van het lichaam en heeft functies van bescherming, communicatie,
thermoregulatie, secretie en metabole functie en is hernieuwbaar. De huid bestaat uit drie lagen
met hun aanhangsels (zoals haren, klieren, hoeven, klauwen, hoorns, veren etc.), de epidermis,
ontstaan uit surface ectoderm, de dermis (corium, lederhuid) (samen cutis) en de hypodermis
(subcutis), ontstaan uit mesoderm. Epidermis is meerlagig plat epitheel. Dermis is bindweefsel.
Epidermis
De epidermis ontstaat uit surface ectoderm ná de
neurulatie (als deze is voltooid). Het begint als één
laag, aangrenzend aan de amnionholte met af en
toe wat microvilli.
De cellen gaan prolifereren om uiteindelijk de vier
lagen van de epidermis te vormen.
1. Basale laag (stratum basale) (germinatieve laag)
2. Spineuze laag (stratum spinosum)
3. Granulaire laag (stratum granulosum)
4. Hoornlaag (stratum corneum)
Als eerste krijg je een bedekkende laag over het
ectoderm, het periderm, dat tijdelijk aanwezig is
(ter bescherming). Vervolgens krijg je dat de basale
laag (het ectoderm op dat moment) gaat delen om
een intermediaire laag te vormen (naar boven toe
gevormd), (deze drie lagen vormen het beginpunt,
het periderm, de intermediaire laag en de basale
laag). De basale laag, bestaande uit epidermale
stamcellen (ectoderm), deelt continu en
asymmetrisch waarbij één cel stamcel blijft en de
andere cel naar boven geduwd wordt en gaat
differentiëren. Die cel moet loskomen van het
basaalmembraan (hechting door fibronectine,
laminine en collageen type I en IV) door verlies van
integrines (dat gebeurt in zijn differentiatieproces,
genexpressie).
In de spineuze laag produceren de cellen keratine
(eiwit) en heten nu keratinocyten. De keratinemolculen vormen dikke intermediaire filamenten en
hechten aan desmosomen waardoor de cellen nauw aan elkaar hechten en een water
ondoordringbare laag vormen.
In de granulaire laag stoppen de keratinocyten met keratine produceren en krijgen keratinohyaline
granulen (glazig uiterlijk). In de hoornlaag platten de cellen af, duwen hun celkern naar de zijkant
en verliezen die uiteindelijk (zijn dan dood). De hoornlaag heeft dan dus cellen als afgeplatte zakken
vol keratine, aan elkaar gehecht met filaggrine. De keratinocyten slijten voortdurend af. De reis van
,basale laag tot afslijting duurt tussen de 2 en 4 weken (epidermale stamcellen zijn dus sneldelende
cellen).
De ontwikkeling van de epidermis is afhankelijk van een aantal groeifactoren waaronder TGF-α
(geproduceerd door de basale cellen en stimuleren basale cellen tot delen, autocrien dus) en
keratinocyt groeifactor door de fibroblasten van het onderliggende mesenchym (dat ontwikkelt in
bindweefsel, mesoderm, de toekomstige dermis, stimulering differentiatie en migratie
keratinocyten).
Epidermale non-keratinocyten zijn andere celtypen in de epidermis waaronder de melanoblasten
(neurale lijstcellen) (dermis en basale laag) voor de productie van melanine, Merkel cellen (neurale
lijstcellen) (epidermis) als mechanoreceptoren aan vrije zenuwuiteinden en Langerhans cellen, de
dendritische cellen van de huid (beenmerg afkomst).
Dermis
De dermis is afkomstig van verschillende soorten mesoderm. Dermis van de dorsale romp:
dermatomen van de somieten. Dermis van de laterale en ventrale romp en de ledematen: laterale
plaat mesoderm. Dermis van het hoofd en nek: craniale neurale lijstcellen.
De dermis begint als losjes mesenchym dat ECM produceert waarna ze transformeren in
fibroblasten en steeds meer collageen in het ECM komt (type I en III) en elastische vezels.
Hypodermis
De hypodermis is een dikke laag onregelmatig bindweefsel van collageenvezels en elastische vezels
met adipocyten en met bundels van skeletspiervezels.
Epidermale aanhangsels
Epidermale aanhangsels zijn haren, klieren, klauwen, hoeven en hoornen en ontstaan door
reciproke interacties tussen de epidermis en de dermis.
Haar
Haren bedekken het hele lichaam behalve op een aantal plaatsen (neusspiegel, hoeven, klauwen,
hoorns, voetzolen en mucocutane overgangsgebieden). Haren ontwikkelen door stimulantia vanuit
de dermis uit epidermcellen van de basale laag die verlengen de dermis in, in een scheve hoek. In
de dermis stulpen ze in waarna mesenchymcellen de holten vullen met daarin bloedvaten en
zenuwuiteinden (dermale papilla). De epidermale cellen gaan door met neerwaarts delen en vormen
een haarknopje. Centrale cellen worden plat met keratine (haarschaft), de perifere cellen
kubusvormig (epitheliale haar sheath) welke de interne en externe kanaal sheath gaan vormen.
Rond de epidermale haar sheath (intern en extern) vormt zich een dermale kanaal sheath (van
dermiscellen).
De haarfollikel krijgt twee bulten, een bovenste talgklier (en boven de talgklier een zweetklier) en
een onderste aanhechtingsplaats voor pili spiertjes (om de haren te bewegen, het gladde
spierweefsel komt van het mesenchym). Haarfollikels zijn primair of secundair. De primaire zijn diep
in de dermis gelegen, even uit elkaar en hebben zweetklieren. Later komen er nieuwe primaire
haarfollikels tussen (in groepen van twee, drie of vier haren). De secundaire zijn oppervlakkiger
gelegen en hebben geen spiertjes of zweetklieren (wel talgklieren).
Sinusharen (snorharen)
Sinusharen op het hoofd (rond lippen, wangen, kin en boven de ogen) hebben een sensorfunctie
(gevoel), ontwikkelen zich vóór de primaire haarfollikels, krijgen een haarknop die vergroot en de
subcutis in duikt. Er komt een bloedvatnetwerkje in de dermale sheath die het verdeelt in twee
helften.
,Talgklier
De talgklier bevindt zich dus onder de zweetklier maar boven de spiertjes (uit basaal epidermis
epitheel). Structuur: avleoli (onvertakt) Soort: holocrien. Het olie-achtige product komt daarbij in de
anmnionholte. In varkens zijn talgklieren niet goed te vinden. Haar-onafhankelijke talgklieren zitten
in de bovenste oogleden (klier van Meibom), externe genitalia en rond de anus.
Zweetklier
Apocriene en eccrine zweetklieren.
De hoofdzweetklier bij dieren is de apocriene zweetklier (overal op het lichaam met haar) (bij
mensen andersom) welke zich boven de talgklier bevindt en (omdat het ook een neerwaartse groei
van basale epitheelcellen is) opent in het haarkanaal. De eccrine zweetklier (onafhankelijk van haar)
zijn cilindrische neerwaartste uitgroeiingen van epidermis in dermis (onderste deel hiervan wordt
secretoir en gaat wikkelen). Epitheelcellen van het secreterende deel differentiëren in secretoire
cellen en myo-epitheliale cellen. Bij dieren in voetkussen van carnivoren en kikkers, paardenhoeven,
varkenssnuiten en koeienneuzen.
Hoeven en klauwen
Dermale uitstulpingen in de epidermis vormen de papillaire lichaampjes in alle diersoorten welke
verder diersoortafhankelijk ontwikkelen in hoeven of klauwen.
Hoornen
Hoornen beginnen als epidermale verdikkingen op het hoofd waarvan de buitenste laag veel hard
keratine bevat (bedoelen ze hiermee de hoornlaag?). Rond de primordia zijn de haren langer. Na de
geboorte vervormen de primordia zich tot kegels en krijg je dat bot in de primordia gaat groeien en
hol wordt. De hoornholte staat in verbindingen met de frontale sinus en het dermis tussen epidermis
en bot fuseert met het periosteum. Het dermis heeft tevens apicale papillae in de epidermis.
Proliferatie van de overliggende epidermis geeft pijpjeshoorn, het zachte hoorn aan de onderkant
gaat hier overheen en heet de epiceras (vergelijkbaar met de periople in de hoef).
Melkklieren (apocriene en merocriene zweetklier)
Melklieren zijn gespecialiseerde zweetklieren en verschijnen langs twee melklijnen op de buik als
epidermale verdikkingen. Een groot deel van de verdikking verdwijnt evenredig met het aantal
papillen (dieren verschillen in de compositie van de melkklieren wat betreft de klier en een papilla
(uitstulping welke een tepel gaat vormen), je hebt het proliferatie type (koeien): een papil + een
melkklier. En je hebt het eversie type (varkens en carnivoren): een papil met meerdere
melkklieren. Primaire knop: verdikt epidermis. Secundaire knop: het verdikte epidermis stulpt in
dermis en groeit neerwaarts. Je krijgt dan dus strengen van vast epitheel in de dermis. Deze gaan
uithollen om lacteale ducten te vormen die openen naar de buitenwereld. De tepel vormt zich
doordat mesenchym van dermis gaat groeien en het epidermis naar boven drukt. De melklierbuizen
gaat vertakken en alveoli vormen onder invloed van oestrogeen groeihormoon en prolactine.
Tijdens de zwangerschap wordt de melklierontwikkeling pas echt voltooid.
, Thema 2
Hoorcollege 2 en practicum 1
Hoorcollege 2 Bouw en functie van de huid en zijn derivaten
Stof: Dellmann, blz. 17-23 en hoofdstuk 16.
Weefsels
1. Epithelia (dekweefsel en klierweefsel)
a. Aaneengesloten cellen die een lichaam of lichaamsholte afdekken
b. Faciliteren transportprocessen
c. Gerichte secretie van allerlei stoffen
2. Bindweefsel (zacht bindweefsel, hard bindweefsel en bloed)
a. De cellen zijn nauwelijks of niet onderling of met structuurelementen uit de omgeving verbonden.
b. Het accent ligt op het vormen en onderhouden van extracellulaire matrix (bestanddelen van de
ECM grondsubstantie en vezels.)
c. De samenstelling van de ECM is sterk aangepast aan de functie van het weefsel.
d. Bloedplasma is een dun vloeibaar medium dat vooral door de lever gevormd wordt.
e. Vetweefsel is ook bindweefsel hoewel de primaire functie de opslag van vet is (en ze geen ECM
produceren). Vetweefsel is voor de thermo-isolerende werking en schokdemping.
3. Spierweefsel
a. Cellen met een contractief (samentrekkend) vermogen
b. Hun inwendig skelet is verbonden met de omgeving zodat ze structuren kunnen bewegen.
4. Zenuwweefsel
a. Cellen met vermogen tot signaalreceptie, signaalintegratie, voortgeleiding van actiepotentialen en
signaaloverdracht. De weefseltypen worden altijd gezamenlijk aangetroffen in organen.
Weefsels bestaan uit vier componenten
1. De cellen
2. De grondsubstantie (GAG, proteoglycanen, accrecanen, verbindingseiwitten)
3. De vezels (collageen type 1, 2, 3 of 4, reticuline, elastine)
4. De weefselvloeistof (transporteert voedingsstoffen, afvalstoffen, hormonen en gassen)
De weefselvloeistof zit meestal verbonden aan de grondsubstantie, vooral bij kraakbeen: turgor.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller echvandoorn. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.92. You're not tied to anything after your purchase.