Thanks! Super convenient! Pity that no flashcards of his ... (hint hint) ;-)
Seller
Follow
R1995
Reviews received
Content preview
Algemene biologie en menselijke fysiologie
179 examenvragen uit boek en cursus. De voorbeeldvragen werden gerangschikt per hoofdstuk.
Op het schriftelijk examen worden er daarvan 6 gesteld in 4 reeksen
Hoofdstuk 1-2-3-4-5
1)
a. Wat is homeostatische regulering en wat is het fysiologisch belang ervan?
Homeostatische regulering = de aanpassingen van de fysiologische systemen waardoor de
homeostase wordt gehandhaafd. De homeostase is het bestaan van een stabiel intern milieu. Veel
uiteenlopende fysiologische mechanismen werken samen om potentieel gevaarlijke veranderingen in
de omgeving binnen het lichaam te voorkomen. De homeostatische regulering omvat meestal:
Een receptor die gevoelig is voor een bepaalde verandering in de omgeving of prikkel
Een besturingscentrum of integratiecentrum, dat informatie van de receptor ontvangt en
verwerkt
Een effector die reageert op de signalen van het besturingscentrum en waarvan de werking
de prikkel tegengaat (negatieve terugkoppeling) of versterkt (positieve terugkoppeling).
b. Wat zijn de verschillen tussen negatieve en positieve terugkoppeling?
Negatieve terugkoppeling: ongeacht of de prikkel (voorbeeld: temperatuur) bij de receptor
toeneemt of afneemt, wekt een variatie buiten de normale grenzen een automatische
reactie op waardoor de situatie wordt gecorrigeerd. De meeste homeostatische
mechanismen in het lichaam werken volgens negatieve terugkoppeling. Een prikkel brengt
een reactie teweeg en deze zal tegengesteld zijn aan de oorspronkelijke prikkel.
Positieve terugkoppeling: de aanvankelijke prikkel brengt een reactie teweeg waardoor die
prikkel wordt versterkt. Het is een zichzelf versterkende cyclus. In het lichaam is positieve
terugkoppeling betrokken bij de regulering van mogelijk gevaarlijke of belastende processen
die snel moeten worden voltooid.
2) Welke zijn de elf orgaanstelsels in het menselijke lichaam en welke is hun rol?
De huid: beschermt het lichaam tegen gevaren vanuit de omgeving; speelt een rol bij het
reguleren van de lichaamstemperatuur.
Het beenderstelsel: biedt stevigheid; bescherming weefsels; opslag mineralen; vorming
bloed.
Het spierstelsel: voortbeweging; zorgt voor beweging en voortbeweging, zorgt voor
stevigheid en produceert warmte.
Het zenuwstelsel: geleiding onmiddellijke reactie op prikkels, meestal door het coördineren
van de activiteiten van andere orgaanstelsels.
Het hormoonstelsel: reguleert langdurige veranderingen van de activiteiten van andere
orgaanstelsels.
Het cardiovasculair stelsel (bloedvatenstelsel): transporteert cellen en opgeloste stoffen,
met inbegrip van voedingsstoffen, afvalstoffen en gassen.
Het lymfestelsel: verdedigt tegen infecties en ziekten; zorgt voor terugkeer weefselvocht
naar de bloedsomloop.
Het ademhalingstelsel: transporteert lucht naar plaatsen waar gaswisseling kan plaatsvinden
tussen de lucht en het bloed in de bloedsomloop.
1
, Het spijsverteringsstelsel: verwerking voedsel en opname voedingsstoffen; verwijdering van
afvalproducten.
Het urinaire stelsel: verwijdert overtollig water, zouten en afvalstoffen
Het voortplantingsstelsel: vormt geslachtscellen en hormonen.
3) Bespreek samenstelling, soorten en rol van koolhydraten, vetten en eiwitten in het lichaam; wat zijn
steroïden en fosfolipiden?
Koolhydraten:
Samenstelling: organisch molecuul dat koolstof, waterstof en zuurstof bevat in verhouding
1:2:1
Soorten: Monosachariden, disachariden en polysachariden
Een enkelvoudige suiker of monosacharide = een koolhydraat dat 3 tot 7
koolstofatomen bevat. Voorbeeld: Glucose (C6H12O6)
Disachariden = 2 aan elkaar gekoppelde monosachariden. Voorbeeld: Sucrose
(tafelsuiker) = glucose + fructose (gevormd door condensatiereactie)
Polysachariden = zijn meervoudige koolhydraten en bestaan dus uit grote ketens
koolhydraten. Voorbeeld: zetmeel, glucogeen of dierlijk zetmeel (vertakte keten
van glucosemoleculen)
Rol: het leveren van energie.
Vetten:
Samenstelling: bevatten koolstof, waterstof en zuurstof maar ze bevatten relatief minder
zuurstof dan koolhydraten
Soorten: Bekende vetten zijn vetten, oliën en wassen. Er zijn ook veel soorten vetten in het
lichaam. De belangrijkste typen zijn: vetzuren, vetten, steroïden, fosfolipiden.
Steroïden = grote vetmoleculen die uit 4 verbonden ringen van koolstofatomen
bestaan. Voorbeeld: Cholesterol. Alle cellen zijn omgeven door celmembranen of
plasmamembranen die cholesterol bevatten.
Fosfolipiden = bestaan uit glycerol en twee vetzuren die via een
fosfaatgroep(PO43-) aan een niet-lipidegroep zijn gekoppeld. Ze bestaan uit: het
niet lipide gedeelte (oplosbaar in water) en het vetzuurgedeelte (onoplosbaar in
water).
Rol: Vetzuren hebben als primaire functie energiebron. Vetten zijn een energiebron,
energieopslag, isolatie en bescherming voor de organen. Steroïden hebben als functie:
bouwstof van celmembranen, hormonen en verteringssappen in gal. En fosfolipiden hebben
als primaire functie de bouwstof van celmembranen.
Eiwitten:
Eiwitten = de meest voorkomende organische bestanddelen van het menselijk lichaam en om
veel redenen de belangrijkste.
Samenstelling: koolstof, waterstof, zuurstof en stikstof (+ kleinere hoeveelheden zwavel en
fosfor)
Soorten: het menselijk lichaam bevat veel verschillende eiwitten; die circa 20% van het
lichaamsgewicht vormen.
Rol/functie: eiwitten verrichten uiteenlopende functies, er zijn 6 groepen:
Stevigheid: structurele eiwitten vormen een driedimensionaal raamwerk voor het
lichaam, en bieden stevigheid, organisatie en ondersteuning voor cellen, weefsels
en organen.
2
, Beweging: contractiële eiwitten zijn verantwoordelijk voor spiercontracties;
soortgelijke eiwitten zijn verantwoordelijk voor de beweging van afzonderlijke
cellen.
Transport: onoplosbare vetten, verbrandigsgassen, mineralen zoals ijzer en
verschillende hormonen worden eerst aan transporteiwitten gekoppeld voordat
ze in het bloed worden vervoerd.
Buffering: bufferende werking
Regulering stofwisseling: enzymen versnellen chemische reacties in levende
cellen
Coördinatie, communicatie en regeling: eiwithormonen kunnen
stofwisselingsactiviteiten van alle lichaamscellen en de functie van organen of
orgaanstelsels beïnvloeden.
Verdediging, antistoffen en stollingseiwitten
4) Wat zijn nucleïnezuren en wat is hun functie in het lichaam? Bespreek ook hun structuur.
Nucleïnezuren = grote organische moleculen die bestaan uit koolstof, waterstof, zuurstof, stikstof en
fosfor. In nucleïnezuren wordt informatie op moleculair niveau in cellen opgeslagen en verwerkt.
Er zijn 2 groepen nucleïnezuren:
Desoxyribonucleïnezuur DNA (erfelijke eigenschappen)
Ribonucleïnezuur RNA (verschillende vormen van RNA werken samen om specifieke eiwitten
te maken.
Een nucleïnezuur is opgebouwd uit subeenheden, nucleotiden. Elke afzonderlijke nucleotide heeft 3
basisonderdelen:
Suiker
Fosfaatgroep
Stikstofhoudende base (adenine, guanine, cytosine, thymine (enkel in DNA), uracil (enkel in
RNA))
5) Wat is de samenstelling van de celmembraan? Bespreek en geef zoveel mogelijk elementen ervan en
hun respectievelijke functie .
Een celmembraan/plasmamembraan = scheidt de celinhoud ofwel het cytoplasma van de
extracellulaire vloeistof.
De celmembraan is buitengewoon dun en kwetsbaar, en heeft een dikte van 6 nm tot 10nm. Dit
membraan bevat vetten, eiwitten en koolhydraten.
Vetten in de membraan: Fosfolipiden vormen een belangrijke component van
celmembranen. De fosfolipiden in een celmembraan liggen in twee afzonderlijke lagen,
waarbij de hydrofiele koppen aan de buitenzijde en de hydrofobe staarten aan de
binnenkant liggen. Om deze reden wordt de celmembraan vaak een fosfolipide dubbellaag
genoemd. Tussen de vetzuurstaarten liggen cholesterolmoleculen en kleine hoeveelheden
andere vetten. De hydrofobe vetstaarten zullen zich niet met water of geladen moleculen
mengen; dankzij deze kenmerken kan de celmembraan als een selectieve fysieke barrière
werken. In vet oplosbare moleculen en stoffen als zuurstof en koolstofdioxide kunnen het
vetgedeelte van een celmembraan passeren, maar ionen en in water oplosbare verbindingen
niet. Daardoor isoleert de celmembraan het cytoplasma van de omringende extracellulaire
vloeistof.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller R1995. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.09. You're not tied to anything after your purchase.