• Als een krimp minstens twee kwartalen
aanhoudt, spreken officiële bronnen
van recessie.
• Bbp: de totale productie in een jaar.
Deze is gelijk aan het totale inkomen
van dat jaar.
• Het CPB bekijkt gegevens over het
eurogebied (de eurozone: alle landen
die de euro als betaalmiddel
gebruiken.). in de grafiek wordt het
reële bbp weergegeven, op de verticale
as staat immers miljarden euro in 2010
prijzen. Het nominale bbp is dus
gecorrigeerd voor veranderingen in het
prijspeil.
• Vermogensmarkt: het geheel van de vraag naar en het aanbod van vermogen. De
rente is de prijs die op de vermogensmarkt tot stand komt. Het aanbod van geld is
afkomstig uit besparingen.
• Sparen: het niet-besteden van inkomen.
- Gedwongen besparingen: bijv. de pensioenpremie. Dit geld wordt weer belegd op
de vermogensmarkt.
- Vrijwillige besparingen: het geld kan opgepot worden, op een spaarrekening gezet
worden of belegd worden.
• Een belegger biedt zijn vermogen aan op de vermogensmarkt. De belegger doet
afstand van koopkracht op dit moment in ruil voor toekomstige koopkracht.
• De vragers op de vermogensmarkt hevelen toekomstige koopkracht over naar het
heden.
• Spaarquote: het deel van het inkomen dat wordt gespaard.
• Pensioenvoorzieningen kunnen worden georganiseerd via het omslagstelsel of via
het kapitaaldekkingsstelsel. Welk van de twee stelsels vergroot het aanbod op de
vermogensmarkt?
Het kapitaaldekkingsstelsel, want in dit stelsel worden de premies niet meteen
uitgekeerd, maar belegd op de vermogensmarkt.
• Aandeel: een bewijs van mede-eigendom van een nv of bv.
• Obligatie: een schuldbekentenis voor een langlopende lening. De rente wordt elk jaar
uitgekeerd en is vast gedurende de looptijd.
• Aandelen en obligaties zijn effecten, die worden verhandeld op de effectenbeurs.
1
,• tijdsvoorkeur: deze is positief doordat de toekomst onzeker is, je weet nooit wat er
staat te gebeuren. De positieve tijdsvoorkeur verklaart dat de belegeer een beloning
wil voor het afstand doen van zijn huidige koopkracht en dat de geldlener bereid is
een prijs te betalen om zijn huidige koopkracht te kunnen vergroten. De tijdsvoorkeur
geeft dus een verklaring voor het bestaan van de rente.
• De rente verschilt per deelmarkt, dat komt door verschillen in risico:
- Wanbetaling/debiteurenrisico:
het risico dat de geldgever geen rente en aflossing ontvangt
- Inflatierisico:
Het risico dat ontstaat door de inflatie, een stijging van het algemeen prijsniveau.
Door inflatie verliezen de rentes en aflossingen die de geldgever ontvangt een
deel van hun koopkracht. Ook het inflatierisico is groter naarmate de looptijd
langer is.de vaste rente verandert niet gedurende de looptijd. Onder invloed van
inflatie verandert echter wel de reële rente. Deze wordt berekend door het
nominale rentepercentage, het rentepercentage dat je krijgt of moet betalen, te
corrigeren voor de inflatie. Dit gebeurt met behulp van indexcijfers.
2
,• Inflatie:
- Kredietverstrekkers hebben nadeel, want hun koopkracht is kleiner vergeleken met
het moment waarop ze geld uitleenden.
- Schuldenaars hebben voordeel, want de nominale waarde van de schuld blijft
gelijk, terwijl de reële waarde afneemt.
• Geldillusie: als mensen geld niet op juiste waarde schatten. Inflatie is hier een
oorzaak voor, omdat mensen alleen kijken naar de nominale waarde van geld en niet
naar de reële waarde.
• Rente kan variabel zijn of vaststaan (bijv. bij obligaties staat de rente vast).
• 100% hypotheek: als de hypotheek gelijk is aan de waarde van het huis.
- Overwaarde: huis stijgt in waarde, de eigenaar kan de hypotheek verhogen. →
rente stijgt na een tijdje → huizenbezitters kunnen de woonlasten niet meer
betalen → huizenaanbod stijgt → vraag neemt juist af → huizenprijzen dalen,
prijzen dalen sterk zodat de hypotheek hoger is dan de waarde van het huis. →
onderwaterhypotheek is ontstaan.
• Beleggers in aandelen en obligaties kopen deze effecten tegen een bepaalde
(beurs)koers, dat is de prijs op de beurs op een bepaald moment.
- De koersen reageren op winstverwachtingen.
- Rendement: het totaal van de opbrengsten in procenten van het belegde bedrag.
o Nominale rendement
o Reële rendement: het nominale rendement gecorrigeerd voor inflatie.
• Risico-aversie: ook wel risico-afkerigheid, houdt in dat iemand gedrag vertoont dat
risico's zo veel mogelijk probeert te vermijden in plaats van deze op te zoeken.
• bij aandelen is het risico groot, in slechte tijden bestaat immers de kans dat
aandeelhouders niets ontvangen. Obligatiehouders lopen dat risico niet, want zij
hebben wel recht op de rente. Toch zijn beleggingen in staatsobligaties ook niet
zonder risico, want de overheid kan bijvoorbeeld niet in staat zijn de
rente en aflossing te betalen. hefboomwerking
•
• De vraag naar vermogen komt vaak van bedrijven die hun investeringen willen
financieren. Dit kunnen ze op enkele manieren doen:
- Met eigen vermogen. Het bedrijf kan het eigen vermogen uitlenen, hier zitten wil
risico’s aan, daarom wordt er ook wel gesproken van risicodragend vermogen.
- Met vreemd vermogen. Als de rente daalt wordt het voor bedrijven voordeliger om
geld te lenen. Door de lagere rentekosten zijn investeringen eerder rendabel. Om
zoveel mogelijk te profiteren van een lage rente is het voor ondernemers
3
, aantrekkelijk de investeringen zoveel mogelijk te financieren met leningen. Zolang
het gemiddelde rendement hoger is dan de rente over de leningen, ontstaat een
positief hefboomeffect.
• Solvabiliteit: de mate waarin een onderneming in staat is haar schulden terug te
betalen.
- Een maatstaf voor solvabiliteit is de verhouding tussen het eigen vermogen en het
totale vermogen.
- Solvabele onderneming: een onderneming die al haar schulden kan betalen met
het eigen vermogen.
- Bereken je door het eigen vermogen te delen door het totale vermogen (EV/TV)
• Banken maken dus ook gebruik van de hefboomwerking, maar banken gaan veel
verder. Banken kunnen namelijk overgaan tot geldschepping/geldcreatie. Er wordt
dan krediet verleend door banken, zonder dat daar een toename van het eigen
vermogen tegenover staat. De kredietverlening houdt meestal in da teen klant
afspreekt met de bank dat hij over een tegoed , rekening-couranttegoed, mag
beschikken. De klant kan een bepaalde tijd zijn tegoed gebruiken als geld, maar hij
betaald er wel rente over.
• Liquiditeit: de mate waarin een bedrijf de kortlopende verplichtingen kan nakomen.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller studentfoodandbusiness. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.77. You're not tied to anything after your purchase.