Aarde, Mens En Milieu 1 - AMM1 (NB0112202133)
All documents for this subject (2)
1
review
By: kruidenbos • 10 months ago
Seller
Follow
noayavree
Reviews received
Content preview
Samenvatting – Aarde, Mens en Milieu 1
Leereenheid 1: Bodem, atmosfeer en oceaan
Hoofdstuk 1.1: Ontstaan van elementen, zonnestelsel, aarde en leven
Oerknal materie koelde af en vormde de eerste sterren van het heelal. In deze sterren werd door kernfusie waterstof
omgezet in helium, waarna helium werd overgezet naar koolstof.
Twee processen zijn grondslag voor ontstaan van elementen: kernfusieproces en neutronenproces
Kernfusie:
Alleen mogelijk door extreem hoge temperaturen die in het binnenste van steren voorkomen.
Enorme hoeveelheid energie die wordt uitgestraald in de vorm van straling (zichtbaar)
Sterren ontstaan nu nog door enorme gas-en deeltjeswolken. De materie beweegt zich naar de grootste massaverdichting
door massa-aantrekking. De energie die hierbij aan te pas komt wordt omgezet in warmte en ster begint straling uit te
zenden (voornamelijk infrarood en daarom nog niet waarneembaar). Ster straalt niet alle vrijkomende energie uit, wordt
daarom alsmaar warmer. Er worden nog steeds elementen gevormd in het heelal, maar het is niet mogelijk om via
kernfusie elementen hoger dan ijzer te krijgen.
Neutronenproces: Elementen hoger dan ijzer ontstaan via neutronenproces. Begint als sterren ten einde van hun leven
ontploffen supernova’s. Neutronen kunnen door hun neutrale karakter gemakkelijk door een kern worden ingevangen:
er zal een zwaardere isotoop van dat element ontstaan. Onder uitzending van een elektron kan deze isotoop overgaan in
een zwaarder element.
Waterstof 75% alle voorkomende atomen, helium 25% en de rest 2%.
Zwaardere elementen nemen toe ten opzichte van waterstof; proces is onomkeerbaar
Er zijn mbv spectrometrie 67 elementen aangetoond.
Ontstaan zonnestelsel
Oorsprong in oernevel van waterstofgas, stof en gruis. Als gevolg van de massa-aantrekking steeds verdergaande
materieconcentratie vorming van vaste lichamen
Overgrote deel van materie kwam terecht in de zon (99,87%) van de totale massa van het zonnestelsel. Als gevolg van
deze massa kwam kernfusie opgang, wat nog steeds voortduurt. In andere vaste lichamen vond differentiatie van materie
plaats, zo ontstond in de aarde een ijzerkern omgeven door een silicaatmantel.
Samengevat:
Uitstoot van materiaal uit één of meer oudere sterren
Menging van dit uitgestoten materiaal met waterstofgas, stof, en gruis dat al aanwezig was in de ruimte tussen de
sterren
Samentrekking van dit materiaal tot oernevel
Condensatie van de oernevel tot de zon en de andere vaste lichamen van ons zonnestelsen
Differentiatie in materie in de gevormde lichamen (bijv. Fe en Si)
Dit alles binnen enkele miljoenen jaren
Isotopen: atomen hebben een kern van protonen en neutronen met daaromheen elektronen. De samenstelling van de
kern bepaalt welk element het is. Isotopen zijn atomen van eenzelfde element, dus met dezelfde chemische
eigenschappen, maar met verschillend massagetal.
Ontstaan aarde
In de rest van de gas- en stofwolk zorgde de zwaartekracht voor het samenballen van materie rond stofdeeltjes, waardoor
de wolk in ringen uit elkaar viel. Bij botsingen tussen deeltjesmaterie werden steeds grotere fragmenten gevormd, een
proces dat accretie genoemd wordt. Dit leidde tot de vorming van zogenaamde planetesimalen of protoplaneten van
meerdere tientallen kilometers in diameter. Door accretie groeide de proto-Aarde, tot de temperatuur in het binnenste zo
hoog was dat partieel smelten van de zware siderofiele metalen plaatsvond. Door hun grotere dichtheid zonken de
gesmolten metalen naar het massamiddelpunt, waardoor al na 10 Ma een scheiding tussen de primitieve mantel en de
(metallische) aardkern ontstond. De Aarde was bij de accretie gehuld in een wolk van gasvormig silica (SiO2) en na de
afkoeling zal deze silica op het oppervlak zijn gecondenseerd tot vast gesteente. Wat overbleef was waarschijnlijk een
vroege atmosfeer van waterstof en helium.
,De warmte die bij het radioactief verval is vrijgekomen, is gebruikt voor opsmelting van de aardmassa. Hierbij is het
zwaardere ijzer naar beneden gezakt en is in de kern hoofdzakelijk ijzer en daaromheen een silicaatmantel. Silicaat =
metaal waarin siliciumoxide voorkomt. De lichtste silicaten vormen de relatief dunne korst van de aarde. Vervolgens zijn
er gesteentes gevormd door een zeer langdurig proces van gefractioneerde kristallisatie. Door herhaaldelijk smelten en
stollen zijn er verschillende gesteentetypen gevormd. Bij nog verder afkoelen is er uiteindelijk water ontstaan. Door het
verschil in oplosbaarheid zijn een aantal stollingsgesteenten geheel of gedeeltelijk in water opgelost selectieve
extractie.
Radioactief verval: atoom spontaan de atoomkern verandert. Daarbij wordt een deeltje zoals een elektron, een proton of
een alfadeeltje uitgezonden, of valt de atoomkern uiteen (spontane splijting) in delen waarvan er twee groter zijn dan de
hier genoemde deeltjes, of wordt een elektron van het atoom in de atoomkern gecapteerd (elektronenvangst).
Er zijn twee methoden voor ouderdomsbepaling:
Met radioactiviteit
Gebruik van resten van uitgestorven dieren en plantensoorten (fossielen)
Vele gesteenten behorend tot de drie belangrijkste gesteentegroepen
van de aarde komen voor datering volgens één van beide methoden
in aanmerking:
- Metamorfe gesteenten: door metamorfose uit oudere
gesteenten ontstaan als gevolg van rekristallisatie en
chemische reacties onder invloed van verhoging van
temperatuur en druk.
- Magmatische gesteenten: gesteenten die door stolling uit
magma zijn ontstaan
- Afzettings-of sedimentgesteenten: gevormd door het in
laagjes afzetten van afbraakproducten van oudere
gesteenten, eventueel vermengd met dierlijke/plantaardige
resten.
Geologische tijdschaal: geologische geschiedenis ingedeeld in een
aantal tijdperken die elk weer worden verdeeld in perioden en
tijdvakken. Elke periode wordt gekenmerkt door bepaalde fossielen of
combinaties van fossielen.
Relatieve ouderdom: geologische schaal is een relatieve tijdsindeling,
dus vertelt wat jonger en wat ouder is, maar zonder absolute
jaartallen. Een ander bezwaar van deze tijdsindeling is dat zij niet kan
worden toegepast op gesteenten waarin fossielen ontbreken
(precambrium, magmatische of metamorfe gesteenten).
Radioactieve tijdmeting: Meeste chemische elementen hebben stabiele atomen. Dat betekent dat de samenstelling van
de kern van deze atomen niet verandert. Sommige elementen zijn echter niet stabiel of hebben isotopen die niet stabiel
zijn. Hierbij kan de kern van een atoom uiteenvallen. atoomnummer verandert ander element ontstaat.
Bij dit proces komt veel warmte vrij radioactief verval of radioactiviteit. Het nieuwgevormde element is ook niet altijd
stabiel en vervormt tot het een stabiel element is. Deze vervalprocessen hebben constante snelheid en daarom kan
ouderdom worden berekend. Men berekent dan de radioactieve isotoop en zijn stabiele vervalproduct.
Geochronologie: datering van geologische gebeurtenissen in het verleden van de aarde
Als gevolg van langzame, maar constante stromingen in het bovenste gedeelte van de aardmantel vindt een cyclische
verplaatsing van materiaal plaats tussen aardkorst en aardmantel waardoor voortdurend nieuwe oceanische korst uit de
aardmantel ontstaat.
Ontstaan van leven is waarschijnlijk nauw gekoppeld aan de ontwikkeling van de atmosfeer. Eerste organismen moeten
heterotroof geweest zijn: zij haalden hun voedsel uit de in overvloed aanwezige organische moleculen.
Atmosfeer bevatte nog geen zuurstof ultraviolette straling kon ongehinderd aardoppervlak bereiken. Ultraviolotte
straling is destructief voor aminozuren en eiwitten die voor alle levensvormen essentieel zijn.
Het leven is begonnen in water en heeft zich verspreid op diepten van min. 10 meter waterkolom die vereist is voor
absorptie van ultraviolette straling bij afwezigheid van zuurstof.
,Belangrijke stap in ontstaan van leven is chlorofyl houdende organismen, die door middel van het proces van
fotosynthese zuurstof in de atmosfeer begonnen te brengen. Chlorofyl is (meestal) groene kleurstof die zorgt dat planten
onder invloed van zonlicht CO2 en water omzetten in suikers. Dit kon tot een diepte van 50m, want voldoende licht
vereist.
Precambrium (3750 – 541 miljoen jaar) fossielen zonder skelet of harde bestandsdelen nauwelijks herkenbare
fossielen. 541 miljoen jaar geleden ontstond verkalkte weefselgroei (cambrium).
Lithosfeer: dynamiek door plaattektoniek
Drie krachtbronnen voor die het dynamische systeem aarde aandrijven:
Externe warmte: afkomstig uit kernfusie in de zon (exogene energie)
Interne warmte: geproduceerd door het verval van radioactieve elementen in de aarde (endogene energie)
Getijde-energie: afkomstig van onderlinge aantrekkingskracht aarde, maan en zon ( )
Bijna alle endogene warmte komt vrij bij verval van radioactieve isotopen van uranium, thorium en kalium. Als deze
warmte aan het aardoppervlak zou ontsnappen, zou deze warmtestroom moeten bedragen. Werkelijk
waargenomen warmtestroom is lager, dit is dan min de bron van energie benodigd voor de geologische processen in en
onder de aardkorst.
Lithosfeer: oppervlakte van de aarde. Aardkost en bovenste gedeelte mantel, deze is koud en star.
Asthenosfeer: direct daaronder liggende gedeelte van de mantel, deze is taai-stroperig.
Tektoniek: leer der bewegingen van de aardkorst
Plaattektoniek: theorie die de geografische ligging van continenten, oceanen, gebergten en andere structuren aan het
aardoppervlak verklaart. Lithosfeer is verdeeld in verdeeld in tektonische platen, die onafhankelijk van elkaar over het
aardoppervlak bewegen door ‘stromingen’ in de onderliggende asthenosfeer. Afbakening van platen is gebaseerd op de
gordels van seismische activiteit. Seismische activiteit is een maat voor de veelvuldigheid en hevigheid waarmee op
bepaalde plaats aardbevingen voorkomen.
Contitent-verschuiving was de eerste hypothese. Huidige verdeling van continenten is ontstaan door het opbreken van
een groot oercontinent pangaea hypothese van Weneger
Paleomagnetisch onderzoek: gedrag van magnetisch veld. Op het moment dat vloeibare vulkanische gesteenten na
eruptie/uitvloeiing afkoelen, worden ijzerhoudende, en dus magnetiseerbare, mineralen gemagnetiseerd volgens de
richting van het dan heersende aardmagneetveld. Deze richting kan worden gemeten en kan men afstand bepalen van de
plaats waar het gesteentemonster is genomen tot de pool van het magneetveld. Verplaatsingen noemt men poolbanen.
Er ontstaan langgerekte, onderzeese gebergtegordels. Deze wordt een Mid-oceaanische rug genoemd (MOR). Het
centrale gedeelte van deze ruggen verheft zich ongeveer 3000m boven de vlakten van de diepzee (zogeheten abyssale
vlakte op 5000/6000m diepte), tot ongeveer 2500m onder het zeeniveau.
Seafloor-spreading: verbreding of uitbreiding van de zeebodem. Hypothese van Hess: in het centrale gedeelte van de
oceanische ruggen zit heet/vloeibaar materiaal dat omhoogkomt vanuit de asthenosfeer. Door het uiteenwijken van de
oceanische lithosfeer in het centrale gedeelte van de MOR en het opvullen van de ontstane spleten met stollend magma
wordt steeds weer nieuwe oceanische lithosfeer gevormd. Soms is dit maar enkele meters dik op het centrale gedeelte
van de rug. Deze dikte neemt geleidelijk toe vanuit de rug naar ongeveer 100km. Hess kwam tot de conclusie dat door het
opvullen continenten uiteen worden gedreven.
Epicentrum: locatie op het aardoppervlak
waarboven zich het centrum van de
aardbeving bevindt.
Hypocentrum: locatie in aardkorst waar zich
het centrum van de aardbeving bevindt.
Overgrote gedeelte van de aardbevingen
vindt plaats langs de oceanische ruggen en bij
de diepzeetroggen. De breukbewegingen in
de haard van de bevingen bleken in
overeenstemming te zijn met het
veronderstelde uiteendrijven van de lithosfeer
bij de oceanische ruggen.
, Maximale diepte voor aardbeving = 700km. De hellende zones van hypocentra worden benioff-zones genoemd. Zij
markeren de plaats waar oceanische lithosfeer verdwijnt in de mantel. Dergelijke gebieden worden subductiezones
genoemd.
Platen kunnen drie verschillende soorten grenzen hebben:
Spreidingsruggen: waar de platen van elkaar af bewegen.
Subductiezones: waar de platen naar elkaar toe bewegen en over elkaar heen worden geschoven.
Transformbreuken: waar de platen langs elkaar bewegen. Hierbij wordt geen nieuwe lithosfeer gevormd (zoals bij
spreidingsruggen) en verdwijnt er ook geen lithosfeer (zoals bij de subductiezones) Ze bewegen horizontaal langs
elkaar.
Bij al deze bewegingen ‘glijden’ de platen over de asthenosfeer.
Oorzaak van de beweging van de platen wordt algemeen gezocht in convectiestromen in de aardmantel beneden de
lithosfeer. Deze stromen worden in gang gehouden door warmte die vrijkomt door het radioactieve verval van elementen
in de aardmantel. De warme vloeistof stijgt doordat de dichtheid lager wordt. De koudere vloeistof daalt daardoor. Boven
een opgaande stroom van het convectiepatroon in de aardmantel zouden de lithosfeerplaten dan uit elkaar getrokken
worden.
Omhooggekomen materiaal stroomt zijdelings weg, waardoor de bovenliggende lithosfeer uit elkaar wordt getrokken. De
constante spleet vult zich voortdurend op met opwellend magma en groeit zo uit tot een nieuwe oceaan.
Omhooggekomen materiaal is warmer, dus lagere dichtheid vormt zich een nieuwe gebergterug. (MOR)
Actieve vulkanen bevinden zich voornamelijk boven de actieve subductiezones. Verklaringen:
- De sterke opwarming aan de bovenkant van de onderschuivende lithosfeer zorgt voor een smelt die relatief licht
is en opstijgt.
- Er kan magmavorming optreden doordat gesteenten smelten in de bovenmantel (asthenosfeer). Bij de subductie
komt namelijk door de toenemende druk water vrij dat zich bevindt in de oceanische korst en de daarop liggende
sedimenten. Dit water verlaagt het smeltpunt van de gesteenten in de bovenmantel.
Gebergtevorming: als nu een tussen twee continenten gelegen oceaan door subductie volledig verdwijnt, komen de twee
continenten met elkaar in botsing en wel het eerst de sedimentenpakketen aan de randen. Deze worden aan de randen
intens geplooid en vervormd. Voorbeeld is Himalayagebergte.
Andesgebergte is niet zo gevormd, maar ligt langs een actieve subductiezone.
Gesteente, verwering en
bodemvorming
Stollingsgesteente: worden gevormd als gevolg van
afkoeling en stolling van magma.
Metamorf gesteente: kan uit stollingsgesteente en
sedimentair gesteente ontstaan onder invloed van
temperatuur/druk, wanneer de oorspronkelijke
mineralen geheel of gedeeltelijk smelten en
rekristalliseren, waardoor nieuwe
mineraalassociaties ontstaan. Wordt ook wel
kristallijne ondergrond genoemd. Elementen
zuurstof en silicium nemen 75% van de massa van de
aardkorst in.
Continentale aardkorst voor ongeveer 80% bedekt
met sedimentair gesteente. 60% bestaat uit
kleimineralen en kwarts. De rest bestaat uit
kalksteen en zandsteen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller noayavree. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.