Week 1, thema 1
HC1A: (Patho)fysiologie van hemostase en trombose & HC1B: Veneuze trombo-embolie
- Hemostase = interactie tussen trombocyten, stollingsfactoren en componenten uit de vaatwand waarbij een hemostatische prop wordt gevormd→
bloedverlies beperken (voorkomt verbloeding) bij bloedvat beschadiging.
o Verstoring hemostatische balans: verhoogde tromboseneiging OF verhoogde bloedingsneiging
o Stappenplan bij bloedvatbeschadiging:
1. Vaatwand: beschadigt bloedvat initieert vasoconstrictie.
• Ontstaat door een lokaal spierspasme (vaatspasme) vh vat en tromboxaan A2 (vasoconstrictor uit trombocyten).
• Grotere beschadiging geeft een sterker vaatspasme (snijwond bloedt meer dan een grote vaatruptuur).
2. Primaire hemostase = bij beschadiging komt subendotheliaal collageen vrij, waardoor trombocyten hechten aan elkaar en het beschadigde
oppervlak: trombocytenactivatie, -adhesie en -aggregatie→ eerste stolsel.
• Vaatdefect → subendotheliaal collageen → trombocyten hechten aan circulerend vWF via GP-Ib-receptor → vWF bindt aan collageen
en vormt een brugmolecuul tussen trombocyt en collageen → trombocytenadhesie→ Via GP-Ia-receptor kan trombocyt ook binden
aan fibronectine, dat aan collageen bindt→ trombocytenactivatie→ alfa- en dense granulae stoffen komen vrij (activatieroutes: shear
stress, ADP, epinefrine, collageen, trombine en tromboxaan) → intracellulaire verhoging calciumconcentratie → release vasoactieve
stoffen uit blaasjes in trombocyt → vorm verandering → flip-flopmechanisme = GP-IIb/IIIa receptor bevindt zich, na omkering vd
membraan, aan het trombocytoppervlak→ bindt aan fibrinogeen → trombocytenaggregatie = brug tussen andere geactiveerde
trombocyten met dezelfde receptor aan de oppervlakte.
o GP Ia/IIa (voor collageen): trombocyt kan aan beschadigde deel vd vaatwand hechten door verbinding vd trombocyt met
fibronectine, dat aan collageen bindt.
o GP Ib/V/ IX (voor von Willebrand factor): verbindt geactiveerde trombocyten en circulerend vWF, waarbij vWF de brug vormt
tussen collageen en de trombocyt (trombocyt kan aan endotheel hechten)
▪ Von Willebrand factor (vWF) zorgt ervoor dat:
• Trombocytenadhesie aan de beschadigde vaatwand mogelijk is, ondanks de relatief snelle bloedstroom door
het vat.
• Ligand voor trombocytenaggregatie.
• Dragereiwit voor stollingsfactor VIII in de circulatie.
o Te laag? → bloedingsneiging: problemen met stolling vooral bij een snelle stroomsnelheid vh bloed
(arterieel).
o Te hoog? → tromboseneiging.
o GP IIb/IIIa (voor fibrinogeen): trombocyt kan aan andere trombocyten hechten door fibrinogeen, wat een brug vormt tussen
andere geactiveerde trombocyten met een GP IIb/IIIa receptor op het oppervlak.
▪ Bevindt zich normaal gesproken niet op het oppervlak aangezien dan continu stolsels gevormd zouden worden.
• Laboratoriumdiagnostiek voor primaire hemostase:
o Trombocytenaantal (referentiewaarde 150-450 miljard per liter bloed).
1
, o Trombocytenfunctie:
▪ Bepaling vd bloedingstijd (=met een scherp mesje wordt een minuscuul krasje in de huid gezet en wordt gemeten
hoelang het duurt voordat de bloeding gestelpt is): matig sensitief en specifiek→ wordt eig niet meer gebruikt, omdat
het ook een blijvend littekentje kan geven.
• Niet zinvol om dit te doen als het aantal trombocyten kleiner is dan 50 x109 L.
▪ Trombocytenaggregatietesten: zeer complex.
▪ FACS: aanwezigheid van oppervlake-eiwitten onderzoeken.
o Concentratie en functie vd Von Willebrand factor.
o Genetisch onderzoek naar bepaalde erfelijke stollingsafwijkingen
• Afwijkingen primaire hemostatestoornis door onvoldoende aantal of functie van trombocyten→ verhoogde bloedingsneiging.
Kenmerken: in het slijmvlies (darmbloeding of neusbloeding) en doorbloeding
o Trombocytopenie = te weinig trombocyten: letten op petechiën, purpura en ecchymose. Oorzaken:
▪ Verkorte levensduur door verhoogde afbraak
• Immuungemedieerd of niet-immuungemedieerd.
▪ Verminderde productie door megakaryocyten.
• Virusinfectie, geneesmiddelen (veel oorzaken).
▪ Toegenomen pooling in de milt → opslag in milt.
o Trombocytopathie = niet goed werkende trombocyten.
▪ Syndroom van Bernard-Soulier = probleem met GP Ib/V/IX → geen interactie met de von Willebrand factor →
trombocyt kan niet goed hechten aan het endotheel.
▪ Morbus Glanzmann = mist GP IIb/IIIa → trombocytaggregatie gaat niet goed.
3. Secundaire hemostase = stollingssysteem: stollingsfactoren (=eiwitten die de stolling bevorderen) verstevigen stolsel met fibrinedraden →
fibrinestolsel. De stollingsfactoren worden aangeduid met Romeinse cijfers. Met een ‘a’ wordt aangeduid dat de stollingfactoren geactiveerd
zijn, de stollingsfactoren bevinden zich namelijk normaal gesproken inactief in het bloed zodat er niet continu stolsels worden gevormd.
• Stollingscascade: in plasma stollingsfactoren in niet-geactiveerde vorm → beschadigd endotheel → subendotheliaal gelegen TF komt
in aanraking met bloed → tissue factor (TF) bindt aan fVII → TF-fVIIa: activeert fIXen fX→ fIXa & fXa, samen met cofactor V, VIII,
fosfolipiden en calcium doen ze aan complexvorming voor een goede werking van deze factoren (intrinsieke route via fXa en
extrinsieke route via fIXa)→ activatie van fII (protrombine)→ activatie van fIIa (trombine)→ oplosbaar fibrinogeen verandert in
onoplosbaar fibrine.
o Hoge concentratie TF-fVIIa → vooral fX activatie. Lage concentratie TF-fVIIa→ vooral fIX activatie.
• Versterkingslussen (waarop trombine haar eigen vorming verder kan stimuleren: positieve terugkoppeling):
o TF-fVIIa activeert fIX→ fIXa + VIII→ fXa
▪ Belang: pt met een aangeboren tekort, of soms zelfs volledige afwezigheid van fVIII of fIX (resppectievelijk hemofilie A
en B), een ernstige bloedingsneiging tonen.
o Waarop trombine haar eigen vorming verder kan stimuleren:
▪ fIIa stimuleert fXIa → stimuleert fIXa
▪ fIIa stimuleert noodzakelijke cofactor V
2
, ▪ fIIa stimuleert noodzakelijke cofactor VIII
• fIIa activeert ook fXIII→ fXIIIa→ crosslinking van fibrinepolymeren→ stevigheid.
o Afwijking? → stollingstijden zijn normaal. Behandeling: factor XIII toedienen, uit donorbloed of synthetisch geproduceerd.
• Vitamine K → carboxylering van glutaminezuur in de stollingsfactoren: voorwaarde om fosfolipiden te binden. Tekort?→ verlaagde
functioneel actieve concentraties van deze factoren → verminderde werking vd bloedstolling. Vitamine K-antagonisten maken hier
gebruik van.
o Vitamine K-afhankelijke stollingsfactoren: II, VII, IX en X
• Intrinsieke remmers die zorgen voor fysiologische stollingsremming (=negatieve terugkoppeling):
o TFPI door Xa→ remming TF-fVIIa.
o Afgifte trombo-modulline (TM): proteïne C → geactiveerd proteïne C (APC), samen met cofactor proteïne S → remt cofactor V
en VIII.
o Antitrombine (AT) remt fXa en fIIa.
o Overig: TAFI door IIa dat remt fibrinolyse, zodat fibrine minder goed kan worden afgebroken.
• Afwijkingen in de secundaire hemostase door onvoldoende aantal of functie van stollingsfactoren. Kenmerken: in de spieren,
gewrichten of hersenen, bij lichamelijk onderzoek letten op zwellingen, grootte milt en lever en nabloeding.
-Rood = PT. Groen = aPTT. Geel = trombine-tijd. Waar geen overlap is in het schema met PT, apTT en TT kun je verschillen zien
• Laboratoriumdiagnostiek voor secundaire hemostase:
o Prothrombinetijd (PT) = tijd in seconden tussen aanwezigheid van stollingsfactor VIIa totdat factor IIa (trombine) ontstaat. De
bepaling van PT bzegt iets over de werking vd extrinsieke stollingsroute, bestaande uit fVII, fX, fV en fII.
3
, ▪ INR = als prothrombinetijd wordt weergegeven als een ratio tov normaal. Een tekort tot 50% is nog “normaal”. Het
wordt gebruikt om de intensiteit van antistollingsbehandeling met vitamine-K-antagonisten te monitoren.
• Dit wordt gedaan, omdat er grote verschillen in testuitslagen tussen verschillende laboratoria kunnen
bestaan, oa door het gebruik van verschillende reagentia.
▪ Differentiaaldiagnose bij verlengde PT:
• Vitamine K-deficiëntie of orale anticoagulantia = tekort aan vitamine-K-afhankelijke factoren II, VII en X.
• Geïsoleerde deficiëntie van factor VII.
• Tekort aan alle stollingsfactoren: verminderde aanmaak (ernstig leverlijden), verhoogd verbruik (diffuse
intravasale stolling), verlies (nefrotisch syndroom).
• Tekort aan 1 of meer stollingsfactoren door erfelijke deficiëntie.
• Remming vh stollingsproces door direct werkende anticoagulantia.
o Geactiveerde Partiële Trombineplastinetijd (aPTT) = tijd in seconden die werking vd intrinsieke stollingsroute weergeeft: fX,
fV, fII, fXI, fIX en fVIII.
▪ Differentiaaldiagnose bij verlengde aPTT:
• Gebrek aan stollingsfactoren fVIII, fIX, fXI.
• Remming vh stollingsproces door direct werkende anticoagulantie: (ongefractioneerde) heparine remt fXa en
fIIa mbv antitrombine.
• Remming door pathologische inhibitoren: lupus anticoagulans (LAC) die auto-antistoffen heeft tegen
fosfolipidencomplexen.
• Deficiëntie van fXII, prekallikreïne en hoogmoleculair kininogeen: veroorzaken echter geen bloedingsneiging.
▪ Differentiaaldiagnose bij verlengte PT én aPTT:
• Tekort aan functionele stollingsfactoren (X, V, II, fibrinogeen).
• Oorzaak elders (bloeding, leverdeficiëntie): Een globale deficiëntie van stollingsfactoren veroorzaakt door een
verminderde functie vd lever, extreme bloedingen of diffuse intravasculaire coagulatie.
• Gebruik vitamine-K antagonist: coumarines.
• Ernstig vitamine K-tekort.
o Aanwezigheid van stollingsfactoren (II, V, VII, VIII, IX, X, XI, XII en XIII).
4. Fibrinolyse = eiwitten zorgen voor afbraak vh stolsel. Het wordt geremd door: α2-antiplasmine & PAI-1.
• Het eindproduct van dit systeem is plasmine, dat in staat is het onoplosbare fibrine om te zetten in oplosbare fibrine-afbraak
producten.
o Plasmine wordt gevormd uit plasminogeen en gebeurt oiv plasminogeenactivatoren: tissue-type en urokinase-type.
5. Intrinsieke remmers = remmen al het bovenstaande.
- Factoren bloeding → trombose: vasoconstrictie, trombocyten, stolling, antistolling, fibrinolyse, vaatwand, rheologie, monocyten en erythrocyten.
- Anticoagulant oppervlak = er kunnen geen cellen (endotheelcellen) aan het binnenste vh bloedvat blijven plakken.
o Symptomen afwijkingen: oppervlakkige bloedingen, zoals blauwe plekken of petechiën (erfelijk of aangeboren). Is niet meetbaar bij
laboratoriumtesten, omdat de afwijking in de vaatwand zit en niet in de primaire hemostase.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marjan-dejong. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.22. You're not tied to anything after your purchase.