Samenvatting Groot worden: de ontwikkeling van baby tot adolescent
16 views 0 purchase
Course
Wereldleraarschap: Taak Van De Leerkracht
Institution
UC Leuven-Limburg
Book
GROOT WORDEN (HERWERKING)
Dit PDF-document is een samenvatting van het boek groot worden. Hoofdstuk 3 t.e.m. hoofdstuk 7 zijn samengevat. Dit zijn de hoofdstukken die je moet kennen voor het examen WLS (1e jaar) op de UCLL.
groot worden de ontwikkeling van baby tot adolescent
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
UC Leuven-Limburg
Leerkracht Lager Onderwijs
Wereldleraarschap: Taak Van De Leerkracht
All documents for this subject (8)
Seller
Follow
esther27
Content preview
Cognitieve ontwikkeling
Wat?
• Beschrijft de denkontwikkeling:
o Hoe denkt een kind en waarom denkt het zo?
o Welke vaardigheden leren ze bij?
o Welke denkfouten maken ze?
Hoe verloopt de ontwikkeling doorheen de fasen?
• We volgen hierbij de indeling in fasen volgens psycholoog Jean Piaget:
o Ervaring = de motor van de cognitieve ontwikkeling.
o Een zelfsturend en zelf-organiserend proces waarin zelfbepaling een doorslaggevende rol speelt.
o Belangen van BTH.
o Vaste indeling van 4 periodes: binnen elke periode worden er bouwstenen gelegd voor de volgende.
1. Senso-motorisch stadium: zintuiglijk en motorisch handelen (baby).
2. Preoperationele stadium: onsystematisch en onlogisch denken (peuter & kleuter).
3. Concreet operationele fase: systematisch, concreet en logisch denken (lagereschoolkind).
4. Formele denkoperaties: abstracte en hypothetisch-deductieve denken (adolescent).
• 2 essentiële ontwikkelingsmechanismen in denkontwikkeling:
o Adaptatie: denken past zich aan zijn omgeving aan en houdt bij deze aanpassing rekening met reeds
verworven inzichten.
‣ Assimilatie: realiteit inpassen in denkstructuren.
Bv. Als Sam (2,5j) bij oma en opa binnenkomt, loopt hij dadelijk naar de kleine tafel waar steeds de
blokken liggen waarmee hij graag speelt. Hij schuift de blokjes heen en weer over de tafel. Vandaag
ziet Sam 2 eieren liggen op tafel. Hij doet zoals steeds met zijn blokjes en rolt de eieren heen en
weer.
‣ Accommodatie: denkstructuren aanpassen aan realiteit = gedrag aanpassen aan situatie.
‣ Bv. Even later wil Sam het rollende eitje dat dreigt van de tafel te vallen stevig vastgrijpen en breekt
het kapot. Dit had hij niet verwacht. Hij speelt verder met het andere ei maar gaat hier duidelijk
voorzichtiger mee aan de slag.
o Equilibratie: denken past zich aan aan de realiteit en de realiteit past zich in in het denken. Ontstaan
van nieuw evenwicht.
Bv. Thuis aangekomen ziet hij op het aanrecht eieren liggen. Mama wil een eitje pakken en Sam roept
‘pas op!’.
Assimilatie Accomodatie
1
,Baby (0 - 1,5 j.): senso-motorisch stadium
De wereld wordt op een zintuigelijke (sensorische) en handelende (motorische) wijze begrepen.
➔ Handelen = denken.
Pasgeborene:
• Babyreflexen —> past zich op die manier aan aan het leven in de buitenwereld = adaptatie.
Bv. De zoek-, zuig- en slikreflex.
Vanaf 1 maand:
• Handelingen die een aangenaam gevoel geven, proberen te herhalen.
Bv. Zuigen op handjes, blijven kijken naar eigen voetjes als deze toevallig in zicht komen. . .
= primaire circulaire reacties!
= Betrekking op hun eigen lichaam.
• Objecten: met meerdere zintuigen tegelijk verkennen.
4 à 8 maand:
• Secundaire circulatie reacties: bewust worden vd relatie: handelingen — effect op omgeving.
• Handelingen herhalen — bep. effect opnieuw bereiken.
• Egocentrisch denken: geen splitsing tussen actie en object. (Object dat uit gezichtsveld verdwijnt, bestaat
niet meer).
• Oog-handcoördinatie neemt toe (niet doelbewust).
Bv. Wanneer baby rammelaar vastheeft, leert hij dat een toevallige beweging van zijn hand, een
verrassend lawaai teweegbrengt.
8 à 12 maand:
• Intentioneel handelen: doel voor ogen -> handelingen uitvoeren -> doel bereiken.
Bv. Bewust met handen en voeten tegen een speeltje slaan zodat het lawaai begint te maken. . .
± 1 - 1,5 j:
• Tertiaire circulaire reacties: actief experimenteren: doelbewust acties ondernemen & uitproberen om
gewenste resultaten te bereiken.
• Herhalen niet enkel prettige activiteiten (zoals bij secundaire reacties).
• Exploratiedrang = actieve onderzoeker: uitproberen welke effecten handelingen hebben.
Bv. Als ik veel vss voorwerpen laat vallen, welk lawaai maakt het dan?
Begrippen:
1,5 à 2 j: • Objectpermanentie: objecten
• Echt leren denken. blijven bestaan, ook als ze uit
• Moet niet meer alles uitproberen / experimenteren. het zicht verdwenen zijn.
• Persoonspermanentie: personen
• In staat een mentale representatie te maken / symbolisch te denken.
blijven bestaan, ook als ze uit
Bv. Wanneer een bal wegrolt onder de stoel, gaat kind kijken waar deze uitkomt. het zicht verdwenen zijn.
➔ Overgang volgende fase: pre-operationele denken.
• Beginnend zelfbesef: bewustzijn van zichzelf als eenheid, los gezien van omgeving.
• Beginnende objectpermanentie: baby zoekt object waar hij het zag verdwijnen.
• Beginnende persoonspermanentie: idem.
➔ Beide aspecten ontwikkelen verder in de volgende fase.
2
,Peuter (1,5 - 3 j.): pre-operationeel stadium
Vanaf 1,5 j:
• Geïnterioriseerd experimenteren: nadenken over problemen en oplossingen vinden op mentaal niveau
(ipv te handelen).
• Bij zoeken naar oplossingen gebruik maken van imitatie van modellen die op dat moment niet aanwezig
zijn = nabootsing.
• Beginnend symbolisch denken = fantaseren -> leuk voor doen-alsof spelletjes, tekeningen.. (<-> angsten!!)
• Eerste primitieve voorstelling van het ‘zelf’: kind is zelfstandige eenheid met een eigen willetje en staat
los van ouders.
• Uitgesteld imitatiegedrag: kind is in staat om dingen in geheugen op te slaan en later opnieuw bewust op
te roepen.
Kleuter (3 - 6 j.): pre-operationeel stadium
• Bloeiperiode van fantasie!
• Beter onderscheid fantasie <-> werkelijkheid.
• Fantasie wordt positief gebruikt als bron van plezier en speelse creativiteit: sprookjes.
• Beschikt nog niet over logische denkhandelingen.
• Geheugen kan grotere perioden overbruggen: verhaaltjes, liedjes. . . worden makkelijker gememoriseerd.
• Sociocentrisch denken: oog voor geheel, verbanden leggen.
• Besef van tijd ontwikkelt: gekoppeld aan seizoenen, dag / nacht. Bv. nog 3x slapen en dan..
• Leert zich beheersen + geduld te hebben.
Denkfouten bij peuters & kleuters:
1. Conservatieproef
• Begrijpen niet dat hoeveelheid ongewijzigd blijft als de vorm verandert.
➔ Behoud vd hoeveelheid vloeistof & massa.
Verklaring denkfout:
• Centratie van denken:
Kind centreert denken op één kenmerk vd waarneming (bv. hoogte glas) zonder in gedachten de
compensatie-operatie uit te voeren.
• Nog niet in staat zijn tot reversibel denken:
Kunnen op mentaal niveau niet terugkeren naar de oorspronkelijke toestand.
• Statisch-gericht denken:
Letten op de toestand, niet op het proces dat tot die toestand leidt (bang voor clown, ook al hebben
ze deze zich zien schminken).
2. Drie-bergen-experiment
• Egocentrische instelling: kind is niet in staat zich te verplaatsen in een ander zijn perceptueel of
emotioneel-motivationeel standpunt in te nemen.
• Missen inlevingsvermogen.
3. Het klasse-inlcusie-experiment
• Moeite met onderscheid ‘deel’ <-> ‘geheel’.
• Belangrijk in ontluikende gecijferdheid.
3
, Verwarring fantasie <-> werkelijkheid.
Door het beginnend symbolisch denken, kan het kind voorstellingen maken en erop los fantaseren, maar
daarbij verwart het vaak fantasie met werkelijkheid —> angsten.
Angsten peuter:
1. Antropomorfisme of animisme = aan levenloze objecten dezelfde eigenschappen toeschrijven, als welke
het kind bij zichzelf ervaart. Deze krijgen menselijke gevoelens toegeschreven. Bv. stoute tafel als je je
eraan pijn deed.
2. Fysiognomisch waarnemen = dingen lijken gezichten te hebben, vaak met een emotionele geladenheid.
Leiden soms tot irrationele angsten. Bv. Zon krijgt een blij gezicht, onweerswolken boos.
3. Artificialisme = alles wat het kind ziet lijkt door iemand gemaakt, iemand is er verantwoordelijk voor.
Bv. Kabouters die de paddenstoelen planten in het bos -> extra aangedikt door de kleuterverhalen,
maar slaat ook niet voor niks zo goed aan in deze leeftijdsfase.
Angsten kleuter:
1. Finalisme = alles heeft een bedoeling, alle dingen zijn voor iets of iemand (en niet zomaar). Waarom?
Bv. De nacht is om te slapen, bananen groeien aan bomen opdat je ze kunt plukken.
2. Leggen van onlogische verbanden = ze leggen (onlogische) verbanden tussen gebeurtenissen die zich
toevallig samen voordoen.
Bv. Pyjama aan & dan begint mijn favoriete serie, ik was stout en toen werd mama ziek.
3. (Egocentrisch) magisch denken = kind denkt dat hij een gebeurtenis kan beïnvloeden door een
handeling uit te voeren of iets te denken / zeggen.
Bv. Als ik 3x groen zeg springt het verkeerslicht ook op groen.
Fantasie wordt vaak gebruikt om dingen in te vullen die kinderen niet begrijpen of om hun angsten onder
controle te houden.
Denken is gekoppeld aan realistische, concreet voorstelbare situaties.
➔ LK brengen vaak materialen mee, geven concrete VB (rekenen met appels, peren). . .
Kenmerken:
• Gedachtehandelingen uitvoeren (voorstellingen mentaal uitvoeren, vss oplossingen uitproberen in zijn
hoofd) => probleemoplossend vermogen neemt toe.
• Reversibel denken: uitgevoerde handeling in gedachten terugdraaien naar de oorspronkelijke situatie
(conservatienotie -> uitsluitend bij waarneembare proef).
• Identiteitsprincipe: fixatie op toestand en proces = rekening houden met meerdere aspecten.
• Positie van een ander innemen: leren dat iedereen eigen gedachten heeft en leren ons in iemand anders
te verplaatsen.
• Classificatietaken: vw sorteren volgens één / meer ordeningsprincipes.
• Klasseninclusie: onderscheid klassen <-> deelklassen (deel - geheel).
• Seriatie: objecten ordenen volgens een bepaalde dimensie in op- en aflopende reeks.
• Transitief denken: 2 relaties combineren en daaraan een logische conclusie verbinden.
Bv. Staaf A is langer dan staaf B. Staaf B is langer dan staaf C. Dus staaf A is langer dan staaf C.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller esther27. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $13.47. You're not tied to anything after your purchase.