Deze samenvatting is gebaseerd op het boek psychologie en de gegeven hoorcolleges. Deze samenvatting bevat alle stof die je moet kennen voor het tentamen, zelf heb ik met deze samenvatting een 10 gehaald voor het tentamen.
H1: Een definitie van psychologie
Psychologie: een wetenschap die gedrag bestudeert om de interne processen te begrijpen die aan
dat gedrag ten grondslag liggen.
Herman van Helmholz: meten de snelheid van impulsgeleiding in het zenuwstelsel en deed
belangrijke ontdekkingen op het gebied van horen en zien.
Copernicus: hij ontdekte dat de aarde zich niet in het centrum van het universum bevond. Voor
Copernicus werd er gedacht dat de mens het centrum was van het universum en dat het universum
speciaal voor de mens gecreëerd was, dit zorgde ervoor dat de psychologie als wetenschap eerst
moeilijk van de grond kwam.
Donders: een oogarts die de bril uitvond. Hij veronderstelde dat alle mentale handelingen een
verwerkingstijd hadden, hij onderzocht de verwerkingstijd van het discrimineren van een stimuli en
de verwerkingstijd voor het maken van een keuzen.
Mentale chronometrie: men probeert te achterhalen hoeveel mentale processen er nodig
zijn voor het uitvoeren van een taak en hoe moeilijk deze processen zijn. Dit doet men door
te kijken naar de snelheid waarmee proefpersonen de taak kunnen uitvoeren.
Darwin: de mens is uit het dier geëvolueerd, dit betekend dat menselijk gedrag op dezelfde manier
bestudeerd kan worden als dierlijk gedrag.
Wundt: opende het eerste laboratorium voor experimentele psychologie.
Introspectie: kijken naar het eigen bewustzijn van binnenuit.
Structuralisme: een stroming in de psychologie die op basis van introspectie de
structuur/elementen van het bewustzijn probeerde te ontdekken. Achteraf bleek deze
onderzoeksmethode introspectie erg onbetrouwbaar te zijn.
Alfred Binet en Theódore Simon: ontwikkelde de eerste bruikbare intelligentietest.
Functionalisme: psychologische stroming over het nut van het bewustzijn (hoe komt het tot stand,
wat doet het?). het functionalisme werd erg beïnvloed door de evolutietheorie van Darwin.
Watson: oprichter van het behaviorisme.
Behaviorisme: psychologische stroming waarin alleen observeerbaar gedrag bestudeerd
werd. Het voordeel van deze stroming is dat de metingen precies/objectief te meten zijn,
waardoor de metingen beter met elkaar vergeleken kunnen worden.
Sigmund Freud: meest geciteerde psycholoog
Psychoanalyse: stroming in de psychologie die ervan uitgaat dat bewustzijn en gedrag slecht
oppervlakkige fenomenen zijn. Onbewuste krachten zijn de oorsprong van ons gedrag, en
verantwoordelijk voor persoonlijkheidsverschillen en mentale stoornissen.
Gestaltpsychologie: stroming in de psychologie waarin het geheel meer is dan de som der delen. De
gestaltpsychologen verzetten zich tegen het structuralisme en het behaviorisme.
1
,De biologische factoren die een rol hebben in de psychologie:
Centraal zenuwstelsel (CZS): het CZS maakt gedragingen mogelijk. Aandoeningen in het CZS
hebben effect op het psychologisch functioneren (psychologische problemen kunnen
behandeld worden met een geneesmiddel dat inwerkt op het CZS).
Invloed van lichaam op geest: lichaam of staat van het lichaam kan van invloed zijn op het
denken/gedragingen van de mens (honger/pijn).
Erfelijkheid: eigenschappen kunnen erfelijk zijn, blijkt uit tweelingenonderzoek,
adoptiestudie en stamboomonderzoeken (IQ/ADHD).
Evolutie: bepaalde gedragingen kunnen worden begrepen uit de menselijke
evolutiegeschiedenis (partnerkeuze).
Cognitieve psychologie: menselijk gedrag begrijpen en voorspellen met informatie verwerkende
cognitieve processen die zich in de hersenen afspelen. Het behaviorisme ontkent het bestaan van
‘cognities’.
Sociale factoren: de mens is een sociaal wezen dat deel uitmaakt van sociale netwerken. Culturele
verschillen ontstaan omdat mensen zich vooral binnen één bepaalde sociale groep bevinden.
Hofstede onderscheidde vijf dimensies waarop culturen van elkaar verschillen:
Individualisme vs. collectivisme: de mate waarin de cultuur de klemtoon legt op het individu
of op de groep.
Afstand op basis van macht: hoe groot zijn de statusverschillen in de maatschappij?
Onzekerheidsvermijding: hoeveel rituelen en instituten bestaan in een maatschappij om af te
rekenen met de angst voor onzekerheid en ambiguïteit?
Masculiniteit: hoe sterk wordt de traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen
beklemtoond?
Lange termijn vs. korte termijn oriëntatie: is de maatschappij gericht op het heden of op de
toekomst?
WEIRD people: western, educated, industrialized, rich an democratic societies. Dit zijn meestal de
proefpersonen voor een psychologisch onderzoek.
Nature-nurturedebat: men probeert te achterhalen hoeveel van de verschillen tussen mensen
bepaald wordt door aangeboren/genetische karakteristieken (nature) en hoeveel bepaald wordt
door de ervaringen die het individu opgedaan heeft in de omgeving waarin het opgegroeid is
(nurture).
Biopsychosociale model: biologische, psychologische en sociale factoren spelen bij elke menselijke
activiteit een rol. Sommige genen worden slechts actief binnen een bepaald sociaal milieu.
2
, Verschillende onderzoekstechnieken
1. Beschrijvend onderzoek (descriptief onderzoek): correcte informatie verzamelen over een
onderwerp.
A. Naturalistische observatie: gedrag systematisch observeren in een natuurlijke context
Voordeel: een grote waard voor evidence based adviezen.
Nadeel: reactieve gedragingen (anders gedragen door aanwezigheid onderzoeker).
B. Vragenlijst: reeks vragen die iemand beantwoord (vaak onderzoeker niet aanwezig)
Nadeel: sociale wenselijkheid en perceptie van de proefpersoon.
C. Interview: mondeling vragen stellen en de antwoorden noteren.
Gestructureerd interview: de vragen en volgorde is van tevoren bepaald.
Ongestructureerd interview: de vragen liggen nog niet vast, hierdoor kan er
worden ingehaakt op wat de ondervraagde zegt.
Nadeel: sociale wenselijkheid (de vragen worden beantwoord op een manier die
door de maatschappij gewaardeerd wordt).
D. Opiniepeiling: een inventaris van de opinies bij een representatieve steekproef van de
bevolking, op basis waarvan men een conclusie trekt over de hele populatie.
Cruciale factor: ervoor zorgen dat men een zuivere (onpartijdige) steekproef heeft.
E. Gestandaardiseerde psychologische tests: test die speciaal is ontworpen om bepaalde
menselijk vaardigheden en eigenschappen te testen (bv. IQ-test).
F. Archiefdata: onderzoeker verzameld al bestaande data.
G. Gevalstudie: gedetailleerd onderzoek over één persoon/gebeurtenis in de hoop
principes te vinden die gelden voor het fenomeen in het algemeen.
H. Kwalitatief onderzoek: geen getalsmatige/tabellen. (bv. Gesprek met een cliënt
volledig uitschrijven om zo een volledig beeld te krijgen van de onderwerpen en
onderliggende relaties).
2. Correlatie onderzoek: beschrijven van verbanden tussen gegevens van een onderzoek.
Correlatiecoëfficiënt: getal tussen de -1 en +1 welke de richtingen en de mate van het
verband tussen twee variabele weergeeft.
Probleem bij correlatie onderzoek: er kan sprake zijn van een 3e onderliggende factor
(bv. Aantal kerken in een stad & aantal zelfmoorden in die stad, onderliggende factor:
aantal inwoners).
3. Experimenteel onderzoek: onderzoekers manipuleren één variabele en kijken of dit effect
heeft op een andere variabele (al het andere blijft gelijk). Dit zorgt altijd voor een causaal
verband (er is een directe oorzaak-gevolg relatie tussen de variabele).
Hypothese: voorspelling op basis van theorie die in de proef getoetst gaat worden.
Onafhankelijke variabele: de variabele die tijdens het experiment wordt
gemanipuleerd.
Afhankelijke variabele: de variabele die tijdens het experiment wordt gemeten.
Controlevariabelen: aspecten van het experiment die constant blijven.
Operationaliseren van variabelen: omzetten van variabelen in concrete en meetbare
handelingen.
Persoonsvariabelen: manier waarop groepen worden samengesteld.
Veel voorkomende kritiek op experimenteel onderzoek:
o Interne validiteit: wordt het verschil inderdaad veroorzaakt door verschil in
onafhankelijke variabelen?
o Externe validiteit: in hoeverre is het resultaat te generaliseren naar de ‘gewone’
wereld en andere personen?
H3: gewaarwording
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller juliasistermans. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.41. You're not tied to anything after your purchase.