100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Lesbrief Wereldeconomie $3.18
Add to cart

Summary

Samenvatting Lesbrief Wereldeconomie

 6 views  0 purchase
  • Course
  • Level
  • Book

Samenvatting Lesbrief Wereldeconomie

Preview 2 out of 12  pages

  • Yes
  • September 1, 2021
  • 12
  • 2020/2021
  • Summary
  • Secondary school
  • 6
avatar-seller
Maatstaf voor welvaart


Bbp (per hoofd) is een veel gebruikte welvaartsindicator (maatstaf voor welvaart) > dit is een
gemiddelde dus zegt niks over de verdeling > omdat de productie van de informele sector niet
wordt geregistreerd, geeft dit bbp een (te laag) vertekend beeld van de koopkracht
Armoedegrens = het bedrag dat minimaal nodig is om menswaardig te kunnen leven

‘Het probleem van prijsverschillen kan worden ondervangen door niet de feitelijke wisselkoers te
gebruiken, maar de koopkrachtpariteit.’ >
Koopkrachtpariteit = in elk land berekend hoeveel een standaard pakket goederen en diensten
kost in de lokale munt eenheid/koopkracht van het inkomen en dat met elkaar te vergelijken/een
theoretische wisselkoers die rekening houdt met het verschil in prijsniveaus tussen landen

‘Maar ook de koopkrachtpariteit gaat uit van het gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking
en zegt niets over de verdeling van het inkomen over de bevolking. Door het vergelijken van de
lorenzcurven van landen met elkaar krijgt men inzicht in de inkomensverdeling van de
verschillende landen. Vaak is het inkomen in ontwikkelingslanden heel ongelijk verdeeld.’

Deviezen = buitenlandse munten en internationale betaalmiddelen
Human development index (HDI) = welvaartsbegrip waarbij naast het bbp ook rekening wordt
gehouden met het opleidingsniveau van de bevolking en met de gezondheidszorg.

‘Voorzieningen voor de gezondheidszorg en het onderwijs (die overheid financiert) zijn van
invloed op de welvaart.’

Arbeidsverdeling/arbeidsdeling = de verdeling van het productieproces in deeltaken
! De fabrikant trekt zich daarbij weinig aan van nationale grenzen !

Internationale/buitenlandse handel = de ruiltransacties waarbij de nationale grenzen worden
overschreden

Globalisering = de internationale vervlechting van het economisch verkeer

Goederenverkeer:
‘In de macro-economie geven de begrippen export en import de waarde van de verhandelde
goederen weer, het zijn bedragen.’
Saldo op de handelsbalans = verschil uitvoerontvangsten en invoerbetalingen met betrekking tot
goederen

In- en uitvoer zijn waardegrootheden, ze hebben een volume (hoeveelheden) en een
prijscomponent.
Waarde = volume x prijs

Handelsoverschot = uitvoer > invoer

Wederuitvoer = goederen die zijn ingevoerd en na een kleine bewerking worden uitgevoerd/
tijdelijk eigendom worden van een Nederlands bedrijf en vervolgens weer worden uitgevoerd. De
toegevoegde waarde van de wederuitvoer is laag.

Doorvoer = worden dit soort goederen geen Nederlands eigendom (niet geregistreerd op de
handelsbalans)

Dienstenverkeer/onzichtbare handel:
‘Het gaat met name om geldstromen die te maken hebben met vervoersdiensten en reisverkeer
(toerisme).’

Invoerquote = invoer/bruto binnenlands product x 100%
Uitvoerquote = uitvoer/bruto binnenlands product x 100%

, ‘De quotes laten de mate van openheid van een economie zien. Naarmate de som van de
exportquote en de importquote hoger is, zijn er meer transacties met het buitenland en is de
economie opener. In het theoretische geval dat de quotes gelijk zijn aan nul, spreken we van een
gesloten economie of autarkie.’

Kapitaalverkeer:
‘Bij grensoverschrijdende kapitaalstromen maken we onderscheid tussen geldstromen die
betrekking hebben op buitenlandse beleggingen en die betrekking hebben op directe
buitenlandse investeringen.’

Beleggingen > bedoeld om inkomen te verdienen/vermogen te vergroten via koerswinsten, niet
geïnteresseerd in zeggenschap
Investeringen > wel geïnteresseerd in zeggenschap; investeringen bestaan uit:
• Transacties in aandelen > met als doel zeggenschap in buitenlandse onderneming
• Investeringen in buitenlands onroerend goed > huizen, kantoren en fabriekscomplexen
• Onderlinge leningen binnen een concern

Multinationals > ondernemingen die in het buitenland investeren (zijn ondernemingen die
produceren in verschillende landen).

Motieven voor multinationals om te investeren in het buitenland:
• Onderzoek naar de aanwezigheid van bodemschatten > geïnvesteerd in de exploitatie van
grondstoffen.
• Wens om dichterbij afzetmarkt te produceren > verlaging transportkosten
• Het omzeilen van hoge invoerheffingen > autoriteiten doen vaak expres; gunstige effect op
werkgelegenheid en overdracht kennis (onvermijdelijk dat deel kennis doorsijpelt naar gastland)
• Aanwezigheid van andere productiefactoren als: arbeid en kapitaal.

• Outsourcing > taken uitbesteed aan een bedrijf in ander land > producten/onderdelen
ingekocht bij een buitenlands bedrijf
• Korte termijn: werkgelegenheid verloren, lange termijn: verbetert concurrentiepositie van
bedrijf door verlaging van productiekosten > meer afzet en dus meer productie in land/
activiteiten in lagelonenland meer werkgelegenheid > meer welvaart/koopkracht > meer
vraag naar producten van land

• Offshoring > deel productieproces verplaats naar ander land > multinationale blijft eigenaar
van productievestiging
• ‘Het bedrijf heeft bij offshoring grotere controle/minder externe afhankelijkheid, omdat de
productie in eigen hand blijft > bedrijf kan zo meer invloed uitoefenen op het laag houden
van productiekosten.’

Comparatieve-kostentheorie (= binnenlandse ruilverschillen)
Arbeidswaardeleer = volgens deze leer wordt de waarde van een product uitsluitend bepaald
door de hoeveelheid arbeid die nodig is om een product te maken

Absoluut kostenvoordeel = als een land beide producten goedkoper kan produceren dan het
andere land
‘Stel: een land heeft een absoluut kostenvoordeel, dan is voor een land internationale handel toch
voordelig omdat; een land zich specialiseert in dat product waarin het relatief goed is, kan het
door internationale ruil meer goederen ter beschikking krijgen.’

Comparatieve kostenvoordeel/relatieve kostenverschillen = het product met de laagste
opofferingskosten

Volgens deze theorie; een land zal zich specialiseren in die goederen waarbij het een
comparatief kostenvoordeel heeft = opofferingskosten van product lager dan in andere landen

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nikkivanvliet. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.18. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

48072 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 15 years now

Start selling
$3.18
  • (0)
Add to cart
Added