100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
De mens 1 samenvatting boek $5.17   Add to cart

Summary

De mens 1 samenvatting boek

 5 views  0 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van de hoofdstukken uit het boek voor De Mens 1.

Preview 3 out of 19  pages

  • No
  • ?
  • September 2, 2021
  • 19
  • 2019/2020
  • Summary
avatar-seller
De mens samenvatting boek
(bouwstenen van het leven & fysiologie)

College 2
Bouwstenen van het leven
Atomen en moleculen hebben hun plaats binnen cellen en levende organismen. Organismen worden
gevormd door cellen  cellen worden gevormd door moleculen  moleculen worden gevormd door
atomen en atomen worden gevormd door subatomaire deeltjes.
Een atoom bestaat uit protonen en neutronen in de kern met daaromheen elektronen (subatomaire
deeltjes). Protonen hebben een positieve lading en elektron negatief. Normaal moeten deze dus
gelijk aan elkaar zijn. De elektronen draaien continu in bepaalde ruimtes orbitalen. Hierin hebben
ze een bepaalde energie en een waarschijnlijke plaats. Een orbitaal wordt aangeduid met n=1,2,3 etc.
Daarnaast heb je nog het klassieke model met de elektronenschillen, het aantal protonen in de kern
bepaalt wat voor element het is. De eerste 3 schillen is de K (2) l (8) M (18). Het gedrag van het
atoom wordt bepaald door de valentie elektronen, dit zijn de elektronen in de buitenste schil.
Allemaal streven ze naar zoveel mogelijk in de buitenste schil, dit zorgt voor stabiliteit. Dus 2 of 8
elektronen in de buitenste schil. Ook bij een verbinding zullen ze dit nastreven ( afgeven elektronen).
Hierbij heb je dus een elektronendonor/reductor of elektronenacceptor/oxidator.
In strijd bij atomen zijn sommige sterker dan andere, de kracht van een atoom om elektronen aan te
trekken is de elektronegativiteit. Het atoom die dit hoger heeft is sterker. Zuurstofatoom heeft de
grootste elektronegativiteit.
De uitwisseling van elektronen kan worden weergegeven in halfreacties:
Weggeven = oxidatie  2H2  4H+ (oxidator) + 4E-
Opnemen=reductie  4E- + O2  2O2 (reductor)
Deze processen spelen gelijk af, hierbij krijg je een redoxreactie : 2H 2 + O2  2H2O
De reactie vind alleen plaats wanneer de oxidator sterker is dan de oxidator die tijdens de oxidatie
ontstaat.
Bij het streven naar edelgasconfiguratie kunnen twee gelijke atomen ook elektronen delen i.p.v.
geven. Je hebt dan bindingselektronen. Wanneer een atoom elektronen of neutronen opneemt of
afstaat is het niet meer in evenwicht met de neutronen. Er komt dan een elektrische lading, +
wanneer er meer protonen zijn, en negatief wanneer er te veel elektronen zijn. Dit noemt men
ionen.
Chemische verbindingen tussen atomen is een molecuul. Ook hier wordt er gestreven naar
edelgasconfiguratie. Er worden 2 soorten bindingen onderscheiden:
- Covalente binding: sterke binding door delen van een of meerdere bindingselektronen (ook
wel covalente elektronen). Wanneer een molecuul meerdere covalente elektronen heeft dan
zal deze binding een assymetrische ladingsverdeling hebben  dit komt door de
elektronegativiteit. De ene kant krijgt dus een andere lading als de andere --> polair molecuul
(polaire covalente binding).
- Ionbinding: deze is ook sterk maar een stuk minder sterk. Deze is gebaseerd op
elektrostatische aantrekkingskracht tussen twee geladen ionen. Atomen met een groot
verschil in elektronegativiteit vormen met voorkeur in ionbinding. Hierbij worden ze dus niet
gedeeld maar worden de elektronen volledig gewisseld.
Ook zijn er verschillende krachten tussen moleculen. We onderscheiden:
- Waterstofbruggen: bindingstype dat ontstaat bij positief gepolariseerde binding dat zich
aangetrokken voelt tot een sterk elektronegatief atoom. Waterstof legt dan een soort brug
tussen twee elektronegatieve atomen, waarbij het aan de ene kant wordt verbonden door
polaire covalente binding en aan andere kant met elektrostatische krachten met vrije
elektronenpaar. Het kan intramoleculair ( binnen zelfde molecuul) en intermoleculair
plaatsvinden.
- Vanderwaalskrachten: Deze binding ontstaat wanneer twee atomen zo dicht naderen dat
zijn naar elkaar toe een zwak soort aantrekkingkracht creëren.

, - Hydrofoob gedrag: polaire moleculen lossen goed op in water omdat watermoleculen zelf
polair zijn. Dit is dus hydrofiel. Apolaire moleculen lossen niet op en worden als een groep
weggedrukt, dit is hydrofoob. Deze gaan zich samen verenigen  hydrofoob gedrag.
In een waterig milieu ontwikkelt er zich tussen moleculen een systeem van koppelen en
ontkoppelen, opname en afgifte van water. Een koppeling leidt tot grotere moleculen 
condensatiereactie/proces (water komt vrij en moleculen zijn gekoppeld). Het omgekeerde door het
toevoegen van wat er is een hydrolyse reactie (water wordt toegevoegd en moleculen zijn weer
uitelkaar).

Fysiologie
1.1Fysiologie betekent natuurwetenschap en oorspronkelijk omvatte de fysiologie de kennis van de
gehele natuur. Later werd het opgesplitst in verschillende domeinen. Het domein van de fysiologie is
nu de levende natuur en fysica de levenloze natuur. Daarna werd fysiologie nog gekoppeld aan
lichamelijke aspecten tegenover psychisch. Fysiologie focust zich dus op het stoffelijke en psychische
op emoties en gedrag etc. Later focuste de fysiologie zich alleen op de levensprocessen, niet op de
bouw (anatomie).
1.3 Een theorie kwam vaak tot stand doordat een onderzoeker een bekend principe toepast op een
nieuw terrein. Een theorie maakt vaak gebruik van een model (vereenvoudigde afbeelding van de
werkelijkheid). (bijv. mens als machine of bloedsomloop als buizenstelsel pomp), in het echte leven
staan ratten en muizen vaak als model voor de mens. Modellen verklaren en verduidelijken maar
geven ook vaak een richting naar een verder onderzoek. Er is wel een gevaar dat men het model gaat
identificeren met de werkelijkheid.
2.1 Het lichaam wordt verdeeld in verschillende niveaus:
De fysiologie houdt zich dus bezig met de werking van
het organisme tot aan de moleculen.
2.2 Levende organismen bestaan uit water maar ook veel
uit organische stoffen (C-H-O-N atomen). Deze zijn te
onderscheiden in eiwitten, lipiden, koolhydraten en
stikstofhoudende basen. Ook zijn er combinaties hiervan
( glycoproteïne  koolhydraat en eiwit ). Het lichaam heeft verschillende ruimtes met tussenruimtes.
De tussenruimtes zitten wanden die bestaan uit stoffen die slecht in water oplossen. Binnen de
ruimtes zit water met allerlei opgeloste stoffen. De meeste processen vinden plaats tussen de
opgeloste stoffen. Er zijn drie groepen oplosbare stoffen:
- polaire stoffen ( met 1 of meer elektrisch geladen groep(en))
- apolaire stoffen (lossen wel in vet op maar niet in water )
- licht polair ( lossen redelijk in water en vet op )
Of een stof in water kan oplossen hangt dus af van de aanwezigheid van elektrisch geladen groep,
dus ionen sowieso. H2O is zelf niet geladen maar heeft aan een kant een positieve lading en aan
andere kan een negatieve lading dus trekt wel aan. Polaire stoffen zijn dus hydrofiel maar wel
lipofoob (bang voor vet).
Apolaire deeltjes lossen slecht op in water want hebben geen elektrische aantrekkingskracht. Ze zijn
dus hydrofoob maar lossen wel goed in op in apolaire stoffen (zoals vet en andere lipiden) –> lipofiel.
Er zijn dus ook nog stoffen die een matig polair karakter hebben, ze zijn niet duidelijk hydrofiel of
hydrofoob. En lossen dus redelijk op in water en vet.

College 3
Fysiologie
12.1 Alle chemische processen in het leven heten ook wel de stofwisseling of het metabolisme.
Hierbij worden stoffen afgebroken en wordt de energie is een direct bruikbare vorm gebracht 
ATP. Het afbreken (katabolisme) en het opbouwen van stoffen (anabolisme) wordt allebei energie
vastgelegd. Voeding levert stoffen om lichaamscellen op te bouwen en om energie vrij te maken.
Voeding bevat :

, - macronutriënten deze heb je veel nodig per dag ( koolhydraten, vetten en eiwitten)
- micornutriënten  waarvan je minder dan 1g nodig hebt (minderalen, vitamine en
sporenelementen).
De voedingsstoffen worden via het maag-darmkanala opgenomen in het bloed. (zelfde als
spijsverteringskanaal): Deze bestaat uit: mondholte/keelholte – slokdarm (oesofagus) – maag
(gaster/ventriculus) – dunne darm (bestaat uit twaalfvingerige darm (duodenum), jejunum en ileum)
– dikke darm (colon, aan het eerste deel (caecum) hangt de appendix) – endeldarm (rectum) met de
sluitspier  sfincter ani.
In het spijsverteringskanaal vind secretie slijm en spijsverterinssappen plaats, peristaltiek, vertering,
resorptie, hormoonproductie en uitscheiding. De darmwand wordt nu besproken.
De darmwand bevat een slijmvlieslaag met hele grote plooien en microvilli. Daaronder ligt een
circulaire spierlaag en een lengte spier laag. Op enkele plaatsen bevinden er zich sluitspieren: pylorus
(eind van de maag) en de sfincter ani. Bloedvaten en zenuwvezels van het vegetatieve zenuwstelsel
bereiken de darm via een bindweefselvlies dat de darmen verbindt ( mesenterium). Het wordt
geïnnerveerd door para en sympatische vezels. Para bevordert darmactiviteit en sympatishce remt.
In de mond wordt voedsel door kauwen kleiner gemaakt en vermengd met speeksel uit de 3
speekselklieren). Dit maakt vochtig en glad en bevat amylase en HCO3-. Bij een hoge ph door HCO3-
kan amylase beginnen met verteren van zetmeel (keten van glucose). Daarnaast houdt speeksel de
mond schoon en praat het makkelijker.
Speeksel wordt afgescheiden naar parasympatische prikkeling. Als je voedsel ziet of ruikt of eraan
denkt wordt dit afgescheiden. Sympatische prikkeling remt de secretie (stress)  droge mond.
Bij slikken zijn zowel de mond, keelholte en slokdarm betrokken, het loopt in fasen:
- Voorbereidende fase: (willekeurig) Hap voedsel wordt ingenomen en kleine stukken van
gemaakt en gemengd met speeksel  bolus
- Orale fase (willekeurig): de bolus wordt getransporteerd naar de mond-keelholte. De tong
rolt van voor naar achter tegen het harde gehemelte en duwt de bolus naar achter. Wanneer
voedsel in contact komt met achterwand ontstaat het slikreflex
- Faryngeale fase (reflexmatig): bolus van mond-keelhole naar slokdarm. Het zachte
verhemelte met de huig wordt naar boven getrokken (neus afgesloten) en het strottenhoofd
wordt omhoog geduwd naar strottenklepje. Strotklepkje kantelt en bolus gaat slokdarm in.
Hierbij worden de stembanden tegen elkaar getrokken en wordt de doorgang door de
luchtweg afgesloten.
- Oesofageale fase (reflexmatig): Bovenste sluitspier van de slokdarm ontspant zich wanneer
de bolus over het strotklepje gaat en glijdt zo de slokdarm in door peristaltiek.


College 4 koolhydraten
Bouwstenen van het leven
Koolhydraten zijn suikers en polymeren van suikers.

Koolhydraten spelen een belangrijke rol bij de energieopslag (brandstof), celcommunicatie,
herkenningsprocessen (koolhydraten gekoppeld aan eiwitten en vetten) en stevigheid (pectine en
cellulose in celwanden van planten en chitine bij bijv. kreeften en insecten).

De basisstructuur van een suiker bestaat uit een lineaire keten koolstofatomen:
- Eén C-atoom vormt een carbonylgroep (C=O)
- De andere C-atomen vormen hydroxylgroepen (-OH)

De algemene molecuulformule voor suiker is (CH2O)n met n is minimaal 3.
De plaats van de carbonylgroep is belangrijk:
- Als het C-atoom van de carbonylgroep gebonden is aan een ander
C-atoom én een waterstofatoom, ontstaat een aldehydegroep.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller margotdebruijn. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.17. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

76449 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.17
  • (0)
  Add to cart