In dit document zijn de toetsdoelen beschreven van het van 'Opvoeden in ontwikkeling.' De boeken die bij dit vak horen zijn daarbij gebruikt. Er zijn tabellen gebruikt om dingen overzichtelijk te maken en alles staat op volgorde.
Toetsdoelen opvoeden in ontwikkeling
1a1 Je weet wat de begrippen groei, rijping en leren inhouden
De (prenatale) ontwikkeling van de mens is afhankelijk van de volgende drie belangrijke factoren.
Groei:
Een hieronder verstaan we een toename van cellen en een toename van lengte en gewicht.
De mate van groei is in sterke mate erfelijk bepaald.
Factoren uit de omgeving, zoals voeding, hebben een beperkte invloed op het groeiproces.
Rijping:
Het in staat zijn om nieuwe functies te vervullen.
Een lichamelijk of fysiologisch proces.
De rijping wordt niet of nauwelijks beïnvloed door de omgeving, het proces voltrekt zich min of meer
autonoom.
De rijping wordt beïnvloed door de erfelijke factoren.
Onder erfelijke invloeden vallen: fysieke kenmerken van een persoon (omvang van de schedel en
gelaatstrekken) en mogelijk psychische factoren: intelligentie.
Rijping kan in de prenatale periode door echt schadelijke omgevingsfactoren in negatieve zin worden
beïnvloed. Bijv.: overmatig alcoholgebruik en roken.
Leren:
Omgeving spreekt een belangrijke rol.
De mogelijkheden om optimaal te kunnen profiteren van geboden ervaringen heeft te maken met
erfelijke factoren, zoals intelligentie.
Er kunnen stoornissen in het leren ontstaan door het gedrag van de moeder tijdens de zwangerschap.
Bijv.: roken, drinken, drugs. Deze stoornissen zijn dan niet direct een gevolg van een tekort aan
intelligentie, maar hebben te maken met de rijping van het zenuwstelsel.
1b1 Je kent het ontwikkelingsverloop van het ongeboren kind per trimester
Het eerste trimester:
Bestaat uit twee periodes:
De eerste twee weken, waarin de innesteling plaatsvindt van de bevruchte eicel in de baarmoeder of de
uterus.
De volgende zes tot tien weken.
De eerste twee weken, waarin de celdeling van de zygote plaatsvindt, noem je de germinale fase. Eén cel deelt zich daarin
tot een aantal biljoen cellen. Zowel de spermatozoa als de eicel bevatten elk 23 chromosomen, die direct na de conceptie
met elkaar versmelten en samen het erfelijk materiaal vormen voor het ongeboren mens. Hieruit zal het embryo zich later
ontwikkelen.
Tijdens de volgende periode van zes weken ontwikkelen zich het centrale zenuwstelsel, de ogen, het hart, de oren, de
tanden, het gehemelte en de externe genitaliën.
In de eerste acht weken – van speldeknop naar herkenbaar foetus – komen er elke seconde ruim achtduizend hersencellen
bij. Vanaf de derde week van de zwangerschap begint het brein zich te vormen. Net achter de wervelkolom ontstaat het
achterbrein oftewel de hersenstam, waarin de kleine hersenen gaan groeien. Later ontstaan daaruit ook een middenbrein
en een voorbrein.
De eerste drie maanden zijn zeer bepalend voor de verdere ontwikkelingen van de ongeboren mens.
Na twaalf weken is de structurele uitbouw van het organisme volledig bereikt en spreek je van een foetus. De twee
periodes van dit eerste trimester noem je samen de embryonale fase.
Het tweede trimester:
In de tweede trimester gaat de foetus allerlei bewegingen maken, zoals buigen, rekken, handen sluiten, kruip- en
klimbewegingen. Dit trimster loopt van de derde tot met de zevende maand.
In deze maanden ontwikkelen zich de meeste reflexen. Deze reflexen geven onder andere informatie over het functioneren
van de hersenen.
Aan het einde van de vijfde maand zijn bijna alle hersencellen aangemaakt die het kind na de geboorte nodig heeft. Dan
neem het bewegen weer wat af en worden meer ingewikkelde functies zoals de zintuigen ontwikkeld.
Het derde trimester:
1
,Het derde en laatste trimester voor de geboorte kenmerkt zich vooral door een snelle gewichtstoename van de foetus.
Vanwege de beperkte omgang van de ruimte in de uterus kan de foetus zich nu steeds moeilijker bewegen en gaat hij een
vastere positie innemen, meestal met het hoofd naar beneden.
De laatste maanden voor de geboorte kan de foetus allerlei externe prikkels onderscheiden. Zo kan hij harde muziek met
hoge tonen horen en licht en donker zien door de dunner wordende buikwant van de moeder. Bovendien kan hij smaken
onderscheiden. Hij heeft voorkeur voor een zoete smaak.
1b2 Je kent de 8 reflexen die een ongeboren kind heeft en die in de loop van de ontwikkeling ook
weer verdwijnen
Reflexen zijn onbewuste en automatische fysiologische reacties op prikkels en veranderingen in de omgeving. De reflexen
komen voort ui het natuurlijke instinct om te overleven. Als een embryo nog maar 8 weken oud is, kan het al reageren op
aanrakingen en veranderingen in zijn omgeving.
Reflexen hebben de volgende kenmerken:
Reflexen zijn onwillekeurige bewegingen. Deze bewegingen zijn een reactie op een prikkel. Zij zijn de eerste
bewegingen die de mens kan maken, naast het kloppen van het hart.
Reflexen geven informatie over het al dan niet goed functioneren van het centrale zenuwstelsel.
Reflexen worden bestuurd door de hersenstam. Een aantal reflexen verdwijnen later weer. Dit laatste is
noodzakelijk omdat deze reflexen de doelgerichte bewegingen op ongelegen momenten zouden kunnen
verstoren.
De ongeboren mens kent 8 reflexen. Deze reflexen komen tot stand in de uterus en geven informatie over de ontwikkeling.
Dit zijn in volgorde van verschijnen:
1. De uterine withdrawal reflex: het terugtrekken van het lichaam bij het knijpen in de tenen. Deze reflex ontstaat
tussen de vijfde en zevende week en verdwijnt in de 32 e week voor de geboorte.
2. De Mororeflex: als een baby schrikt, opent het de vingers en de armen en spreidt het de benen. Vervolgens
worden de armen met een zwaai naar voren gebracht alsof het kind iemand wil omhelzen. De reflex ontstaat
tussen de negen en twaalf weken voor de geboorte en verdwijnt twee tot vier maanden na de geboorte.
3. De Babinskyreflex: bij het naar achteren strijken met een voorwerk over de voetzool richt de grote teen zich op en
spreiden de andere tenen zich. Het is mogelijk een soort grijpreflex en verdwijnt tussen het eerste en tweede jaar.
4. De palmar reflex of grijpreflex: de vingers sluiten zich bij een lichte aanraking van de palm van de hand. Deze
reflex ontstaat in de elfde week voor de geboorte en verdwijnt langzaam tussen de tweede tot negende maand
na de geboorte.
5. De asymmetrische tonische nekreflex: het hoofd dat naar één kant buigt, roept het strekken van het been en de
arm aan dezelfde kant van het hoofd op. Deze reflex ontstaat in de achttiende week voor de geboorte en
verdwijnt tussen de derde tot negende maand na de geboorte.
6. De spinal galant reflex: bij stimulatie van de buik of de rug roteert of buigt het ruggenmergkanaal 45 graden naar
de gestimuleerde kant. Deze reflex ontstaat in de twintigste week voor de geboorte en verdwijnt tussen de derde
en negende maand na de geboorte.
7. De rooting reflex en sucking reflex: bij een lichte aanraking van de wang of de mondrand draait het hoofd in de
richting van de stimulus en gaat de mond open met uitgestoken tong als anticipatie op het zuigen. Deze reflexen
ontstaan tussen de 24e en 28e week voor de geboorte en verdwijnen tussen de derde en vierde maand na de
geboorte.
8. De tonische labyrinthine reflex forewards: bij het bewegen van het hoofd voor- en achterwaarts buigt het hoofd
boven en onder het niveau van de ruggengraat door. De voorwaartse reflex is een buiging en manifesteert zich als
het hoofdje door de uterus naar voren wordt gebracht in foetusligging. De achterwaartse reflex is een strekking
en komt tevoorschijn als het kind de spildraai naar achteren moet maken, waardoor de armen en benen zich
strekken en de geboorte kan plaatsvinden. Deze tonische labyrinthine reflex ontstaat rondom de bevalling en
verdwijnt in de derde tot vierde maand na de geboorte.
1b3 Je kent de verschillende opvattingen over het bewustzijn en of dat bij een (ongeboren) kind
aanwezig is.
Er bestaan verschillende ideeën over de ontwikkelingen van het menselijke bewustzijn. Er zijn enorme verschillen tussen
oosterse en westerse opvattingen.
2
,De mate van bewustzijn die de mens direct na de conceptie zou hebben en het moment waarop er überhaupt sprake kan
zijn van bewustzijn, verschilt per visie op de mens.
In de Westen bestaan onder andere de volgende visies:
De leer theoretische of behavioristische visie: er wordt vanuit gegaan dat de mens na de geboorte een
onbeschreven blad is en wordt bepaald door leerervaringen. Volgens deze visie is het aannemelijk te
veronderstellen dat de mens voor de geboorte al enigszins wordt geconditioneerd door zijn prenatale ervaringen;
dit zou verklaren dat de ene mens bijv. rustiger of angstiger is na de geboorte dan de andere.
De biologische visie: de interne of erfelijke factoren bepalen de mens. Volgens deze visie is het niet aannemelijk
dat er sprake is van een prenataal bewustzijn bij deze interne factoren, hoewel bepaalde reacties op die factoren
kunnen worden geregistreerd. Deze reacties kunnen ook als onbewust worden beschouwd.
De omgevingspsychologische visie: de mens wordt bepaald door de wisselwerking tussen de sociale en de
ruimtelijke/materiële omgeving: verschillen in hartslag zouden kunnen duiden op een lage vorm van besef of
weten.
De cognitivistische visie: de informatieverwerking en de zelfsturing van de mens zijn bepalend. Bij deze visie wordt
bewustzijn aan het vormen van geheugen gekoppeld. Er is voor de geboorte nog geen sprake van bewuste
geheugenvorming en van geheugenstrategieën.
De psychoanalytische visie: de biologische aanleg en de opvoedingservaringen in de eerste levensjaren als
belangrijke factor binnen de unieke levensgeschiedenis, bepaald voor de persoonlijkheid in ontwikkeling. Er is
sprake van een besef in de baarmoeder. Later wordt dat besef weer vergeten en opgeslagen in het onbewuste.
De humanistische visie: de individuele belevingen, de ruimte voor de noodzakelijke zelfontplooiing en de eigen
verantwoordelijkheid zijn bepalende factoren. Mix van o.a. psychoanalyse en het behaviorisme.
De visie op het leven voor de geboorte en op de mate van bewustzijn van het embryo of de foetus is medebepalend voor
een ethisch oordeel over thema’s als abortus en euthanasie.
De definitie van het bewustzijn verschilt aanzienlijk per visie. Cognitieve neurowetenschapper Gazzaniga beschrijft het
bewustzijn als een vorm van zelfbewustzijn: hoe voel ik dat ik zelf ben. Anderen zien het bewustzijn als zijnde verbonden
aan het geheugen. Dat zou de hersenschors en de hippocampus tot een bron van geheugen maken.
De evolutionaire visie van Vroon benadrukt de relatie tussen taal en bewustzijn. Een aanwijzing voor deze relatie zou
kunnen zijn dat mensen zich zelden iets weten te herinneren van vóór de periode dat zij redelijk konden spreken. Dit zou
veronderstellen dat in de uterus geen sprake kan zijn van enige vorm van bewustzijn.
De biologisch georiënteerde Eccles gaat ervan uit dat bewustzijn iets onstoffelijks is, dat gescheiden van ons biologische ‘ik’
bestaat en causaal bepaalt welke neuronen signalen afgeven en welke niet.
Volgens de psychoanalyse wordt de ontwikkeling van het onbewuste bepaald door de eerste twee levensjaren. Ook de
prenatale periode speelt bij deze ontwikkeling van het onbewuste een rol.
1b4 Je weet wat teratogenen zijn en kent de belangrijkste middelen waarvan het effect op
prenatale ontwikkeling bekend is
Teratogenen: middelen die van buiten komen en schadelijke invloed hebben op de prenatale ontwikkeling.
Teratogene effecten kunnen leiden tot vertraagde groei, gedrags- en functiestoornissen. Ze kunnen zelfs leiden tot de dood.
Er zijn diverse teratogenen te onderscheiden, zoals:
Alcohol- en/of drugsgebruik;
Medicijngebruik;
Ondervoeding;
Chemicaliën en stralingsgevaar;
Ongelukken;
Infecties;
Psychische ziekten;
Zware stress;
De leeftijd van de aanstaande moeder;
De leeftijd van de aanstaande vader;
Een te kleine moederkoek of placenta.
3
, (Pag. 27-31 Levensfasen)
1b5 Je kunt de belangrijkste complicaties rondom de geboorte en mogelijke gevolgen ervan
beschrijven
Zuurstofgebrek kan leiden tot hersenbeschadigingen. Dit levert vaak neurologische stoornissen op, dat wil zeggen:
stoornissen in het denken en/ of in de bewegingen. Uit prenataal onderzoek is gebleken dat een foetus met een reeds
bestaande neurologische stoornis minder in staat is om een bevalling goed in gang te helpen zetten, doordat de reflexen
minder goed functioneren.
Een belangrijke risicofactor tijdens de geboorte (perinataal risico) vormt een vroeggeboorte (prematuriteit). Bovendien
geldt dat hoe lager het geboortegewicht is, hoe hoger het risico op ontwikkelingsstoornissen. Dit risico neemt toe als er
zowel sprake is van prematuriteit als van ongezonde premature invloeden, zoals roken en drugsgebruik.
Complicaties tijdens de geboorte kunnen onder anderen leiden tot:
Een te grote beweeglijkheid en concentratiestoornis (ADHD);
Leerstoornissen en coördinatieproblemen
o bijv. oog-handcoördinatie, sensorische perceptiestoornissen en leesstoornissen (dyslexie).
Spraak- en articulatieproblemen.
1b6 Je kent de twee groeirichtingen waarlangs de motorische ontwikkeling verloopt
De motorische ontwikkeling is al voor de geboorte begonnen. De motorische ontwikkeling die een kind gedurende de
eerste twee jaren na zijn geboorte meemaakt, is opvallend. Na de geboorte kan hij in de regel nog alleen in elkaar gedoken,
liggend bewegen. Zijn lighouding is daardoor totaal afhankelijk van degene die hem zo heeft neergelegd. Met een jaar kan
hij over het algemeen voorzichtig zijn eerste stappen zetten en met twee jaren kan hij bijvoorbeeld overal naartoe lopen.
Bij de ontwikkeling van de groei en de motoriek kun je twee groeirichtingen onderscheiden waarlangs de ontwikkeling zich
voltrekt:
De cefalocaudale groeirichting: de groeispurt start bij het hoofd en gaat vandaar naar beneden toe verder; van
het hoofd (de cefalus) tot de staart (de cauda). Het hoofd groeit eerder dan de rest van het lichaam en de armen
groeien eerder uit dan de benen. Dit groeiproces start bij twee maanden en gaat door tot het kind ongeveer zes
jaar is.
De proximodistale groeirichting: van dicht bij het centrum van het lichaam (proximaal) tot verder naar de
buitenkant (distaal). Dit betekent dat de centrale lichaamsdelen zich eerder ontwikkelen dan de extremiteiten. De
romp groeit eerder dan de ledematen en de armen groeien eerder dan de handen en de vingers. Dit groeipatroon
is het duidelijkst vanaf een jaar of zes.
Bij de ontwikkeling van de grote bewegingen (grove motoriek) onderscheid je vervolgens in de eerste zes
maanden drie fasen.
In de eerste maanden kan het kind nogal gebogen liggen, in elkaar als het ware; dit noem je de
embryonale houding. Het kind is dan motorisch nog niet in staat om zijn houding te veranderen.
In de tweede maand kan het kind zijn hoofd in balans houden met een beetje steun. Hij trappelt
stevig met zijn benen en begint zijn armen meer te gebruiken om te grijpen.
In de derde tot zesde maand houdt hij zijn hoofd steeds meer in balans. Ook gaat het zitten met
steun beter. Als hij op zijn buik ligt, probeert hij met zijn handen te steunen.
Ook de kleinere bewegingen (fijne motoriek) maken een ontwikkeling door in deze periode. Een belangrijke ontwikkeling is
die van de verbeterde samenwerking tussen de ogen en de handen en het gebruik van beide handen. Dit noemen we de
oog-handcoördinatie.
1b7 Je weet hoe de ontwikkeling van het leren verloopt en wat daarbij bekend is over de werking
van de zintuigen en van de motoriek
Leren is een zeer omvangrijk begrip en definieer je als een blijvende verandering in wat iemand kan of weet op grond van
ervaring. Via de zintuigen en de motoriek doet het kind deze ervaring op. Bij groei en rijping speelt de ervaring een minder
belangrijke rol. Daar zijn de genen meer een bepalende factor en bij leren de (toevallige) ervaringen. Leren gaat het hele
leven door, iedere toegevoegde ervaring kun je leren noemen. Leren kan je ook definiëren als het vormen van het
geheugen of als een informatieverwerkingsproces dat leidt tot het vormen van geheugen.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller anna03. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.96. You're not tied to anything after your purchase.