Voorbeeld Differentieel leren: voorbeeld van de hockeytraining met verschillende ballen en
technieken. Het lokt een exploratie uit. Een argument voor het steunen van deze theorie zou kunnen
zijn dat je als sporter creatief om leert gaan met bepaalde onverwachtse situaties.
Hoe je denkt over bewegingssturing maakt heel veel uit voor de beoordeling van het trainingseffect.
>> er zijn verschillende benaderingen.
Motorisch leren = een proces dat leidt tot relatief duurzame veranderingen in het
gedrag(spotentieel) als gevolg van specifieke ervaringen met de omgeving.
>> Duurzame veranderingen: het moet blijvend zijn.
>> Specifieke ervaringen: sommige middelen zijn niet specifiek genoeg en zullen je dan ook niet
helpen om beter te worden in bepaalde taken.
Vb uit college: is de visuele taak (nummers zien en onthouden) nuttig wanneer je beter wil
worden in hockey? De mate van verschil tussen de oefening de daadwerkelijke vaardigheid
die je wil verbeteren, zou verschillen in effecten kunnen bepalen.
Theoretische benaderingen en gerelateerde praktische thema’s
Net zoals de opvatting over bewegingssturing erg
bepalend is voor de beoordeling van het effect, is de
onderzoeksmethode ook van belang. Bepaalde
benaderingen gaan goed samen met bepaalde
praktische thema’s:
Bijv. als je uitgaat van de dynamische systeem theorie
en je wil motorisch leren uitlokken, dan doe je dat met
niet-lineaire pedagogiek.
Ericsson et al, 1993:
- Deliberate practise = doelbewust leren. Dit gaat door middel van:
gericht oefenen:
doel: verbeteren van de prestatie
je hebt aandacht voor feedback
sterke focus van aandacht
specifiek oefenen
veel uren maken.
>> Vaak is dit gerelateerd aan vroege specialisatie.
,Côté, 1999:
- Deliberate play = spelend leren
Doel: zo veel mogelijk plezier maken
Gaat gepaard met autonomie en intrinsieke motivatie. Het is informeel en er kunnen
aangepaste regels zijn.
Leren door middel van exploreren / experimenteren.
Practise vs play, wanneer zou je welke ‘methode’ toepassen?
- Deliberate practise is waarschijnlijk meer geschikt wanneer je gerichter wil oefenen op
bepaalde onderdelen. Echter, de kans op drop outs is hoger: ofwel door blessures en
overtrainen ofwel door het verlies aan plezier.
- Deliberate play is waarschijnlijk meer geschikt wanneer je kennismaakt met een sport. Ook is
dit beter toepasbaar bij jongere kinderen. De kans op drop out is veel minder, omdat je puur
op basis van je eigen plezier en gevoel ergens mee bezig bent.
Experimenten of een bepaalde leermethode werkt:
- Prestatieverbetering (=acquisition) meet je met een pretest en een posttest. Je test het
niveau vóór de periode van oefening en erna, waartussen je het verschil in prestatie gaat
meten. Je kan dan alleen nog niet zeggen of er geleerd is.
- Sprake van leren? Dat meet je door een retentietest. Er wordt een tijdje niet meer geoefend,
waarna de deelnemers vervolgens weer een test af moeten leggen. Je kan hierna zien of de
verbetering blijvend is en of er daadwerkelijk geleerd is.
>> het proces dat verantwoordelijk is voor retentie (=leren) is dus niet gelijk aan het proces dat
verantwoordelijk is voor prestatieverbetering.
Verklaring dat iemand lager scoort op retentietest dan op posttest: kan te maken hebben met het feit
dat het niet in het lange termijn geheugen is opgeslagen. Er is geen consolidatie geweest: het is niet
‘offline’ verwerkt, dat wil zeggen dat er ná het trainingsproces geen extra verwerking meer heeft
plaatsgevonden.
Verklaring dat iemand hoger scoort in retentietest dan in posttest: kan te maken hebben met
vermoeidheid van de training. De resultaten van de posttest zijn daarom lager dan verwacht en lager
dan het maximale prestatievermogen van iemand. Ook zou consolidatie geholpen kunnen hebben
voor extra ‘offline’ verwerking.
Transfer
Dat is het laten zien van dezelfde taak in net een andere omgeving of met andere omstandigheden.
Er wordt ook getest of dat plaats heeft gevonden. Bijvoorbeeld zwemles in een zwembad, maar
kunnen kinderen zich dan ook redden in een meertje of op zee? Maar dit kan bijvoorbeeld ook zijn
wanneer je gaat boksen met een karateachtergrond. Bepaalde attractoren werken in je voordeel,
maar andere zullen in je nadeel werken.
Belangrijke begrippen:
Verwerving, retentie, consolidatie, transfer (near and far), online/offline learning.
, Hoorcollege 2
Dynamische systeemtheorie en niet-lineaire pedagogiek
Het boek ‘Dynamics of skill acquisition’ is gebaseerd op uitgangspunten van:
- Dynamische systeemtheorie:
Hoe komt gedrag tot stand?
Welke processen zorgen voor verandering van gedrag?
- Ecologische psychologie:
Relatie tussen de mens en zijn omgeving staat centraal
>> hoe zijn waarneming en beweging op elkaar afgestemd en wat verandert hierin
door oefening en ervaring?
Dynamische systeem theorie
Je kan hiermee complexe systemen als eenheid opvatten en daarmee hun gedrag op een hele mooie
en makkelijke manier verklaren.
Beweger/bewegingsapparaat als complex dynamisch systeem
- Interactie van factoren (vrijheidsgraden/constraints) bepaalt de gedragstoestand van het
systeem.
Factoren betreft kenmerken van de beweger/ het bewegingsapparaat: neurale,
biomechanische en psychologische constraints. (bijv kracht van persoon,
concentratie oid)
Gedragstoestand in het geval van bewegen: de bewegingsuitvoering / het
coördinatiepatroon.
Het systeem in het geval van bewegen: betreft de beweger/ zijn bewegingsapparaat.
>> omgevingsfactoren hebben ook invloed, maar hier kan de beweger óf voordeel uit halen
óf hij heeft er nadeel van.
Kenmerken van een dynamisch systeem
- Open systeem: er vindt interactie plaats met de omgeving
Co-adaptatie: aanpassing van gedrag in relatie tot de omgeving
- Het systeem is complex
Veel interacterende vrijheidsgraden (op verschillende niveaus) kunnen zorgen voor
verschillende gedragingen van het systeem.
Mogelijkheid dat verschillende configuraties kunnen zorgen voor dezelfde
output / hetzelfde gedrag (=degeneracy).
Interactie van veel vrijheidsgraden zorgt voor niet-lineair gedrag
Optreden van (fase)transities, dus de prestatie kan met sprongetjes
vooruitgaan in plaats van gelijkmatig. De mate van verandering
vrijheidsgraad en effect op gedrag is niet-proportioneel.
>> Wanneer 1 van de constraints verbetert, terwijl de rest gelijk blijft, kan
het zijn dat je opeens met een grote stap vooruit gaat. De constraint was hier
een beperkende factor die voor een kritische fluctuatie zorgt. – Ook kan het
zo zijn dat je veel constraints verbetert, maar dat je niet veel vooruit gaat.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mwsVU. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.32. You're not tied to anything after your purchase.