Samenvatting boek
bouwproducten:
Hoofdstuk 7 natuursteen:
Natuurgesteente = materiaal in de aardkorst opgebouwd uit mineralen
Vuursteen heeft een hard, scherp breukvlak
Stollingsgesteente = primaire gesteente (ontstaan door
erosieprocessen) :
- Dieptegesteente: Kristallijne gesteente uit de onderzijde van de aardkorst.
o Graniet = Hard, ongelaagd, kristallijn dieptegesteente. Graniet
bestaat grotendeels uit kwarts, veldspaat en glimmer. Graniet heeft
een grote hardheid en duurzaamheid. Bij het zagen van graniet
wordt gehard staal gebruikt en wordt het strak gespannen.
- Ganggesteente: Wordt iets hoger dan dieptegesteente gewonnen, vanuit
het magma
o Porfier = ganggesteente dat fijner is dan graniet. Het heeft ongeveer
dezelfde eigenschappen als graniet.
o Diabaas = ganggesteente met een fijne kristallijn. Het wordt
gebruikt voor de fabricage van steenwol.
o Gabbro = ganggesteente met een fijne kristallijn. Het lijkt qua
eigenschappen sterk op diabaas.
- Uitvloeiingsgesteente:
o Basalt = Uitvloeiingsgesteente, amorf (geen fijne kristallijn) en is
glasachtig. Basalt heeft een schelpvormig breukvlak met scherpe
randen. Basalt komt voor in zuilen, platen of in kogelvorm en is
donkergrijs – blauwzwart van kleur.
o Basaltlava = Heeft een fijne structuur en is poreus. Basaltlava is
blauwgrijs tot zwart van kleur.
o Trachiet = Uitvloeiingsgesteente in zuilvorm. Trachiet is korrelig met
glasachtige sanidienkristallen. Het is grijsachtig tot bruin van kleur.
Sedimentgesteente = secundaire of afzettingsgesteente: Opgebouwd
uit samengeperste mineralen, plantaardige en dierlijke resten.
- Klastische sedimenten:
o Zandsteen = Aaneengekitte zandkorrels. Het kitmiddel is kiezelzuur
of calciet. Zandsteen is nauwelijks gelaagd en heeft een lichtgele tot
grijsrode kleur.
o Loss = Fijne kleisoort uit Zuid – Limburg dat door wind is verplaatst.
o Klei = verweringsproduct met grote fijnheid.
o Aluinaarde = Kleisoorten die veel aluminiumoxide bevatten
- Chemische sedimenten: Indien het gesteente veel leem bevat is het van
mindere kwaliteit dan wanneer het veel kalk bevat.
o Gipssteen = Ingedampt zeewater. Gipssteen is waterhoudend
calciumsulfaat en is vuil wit tot grijs van kleur.
, o Albast = heldere gipssteen die goed bewerkbaar is. Het is enigzins
kleurig.
o Anhydriet = gipssoort zonder water die gebruikt wordt voor
vloerafwerkingen.
o Stalagnieten en stalactieten = Stalagnieten is vanaf de bodem
omhoog en stalactieten is vanaf het gewelf naar beneden. Ontstaan
door afzetting van kalk uit langsstromend, kalkhoudend water.
- Organogene sedimenten: Gesteenten ontstaan uit biotieten (resten van
dieren etc). Bijvoorbeeld kalksteen, steenkool. Het zagen hiervan gebeurt
met bladen met tanden die bezet zijn met industriediamanten.
o Conglomeraten & breccien = Een mengsel van kalksteengruis en
groven delen. Het is een sierkalksteensoort.
o Travertin = kalksteensoort die chemisch wordt gevormd.
Gasontwikkeling zorgt voor de schuimachtige structuur. Travertin
wordt loodrecht op de gelaagdheid gezaagd en is wit tot bruingeel
van kleur.
o Hardsteen = kalksteensoort met een blauw-grijze kleur. Het is een
gelaagde gesteente met fossiele gesteente.
o Muschelkalksteen = Fossiele resten. Muschelkalksteen kan poreus
zijn en is grijsbruin tot blauwgrijs van kleur.
o Solnhofer kalksteen = Sterk gelaagd, dichte structuur. In Solnhofer
kalksteen zijn weinig fossielen te zien, maar het breukvlak laat het
vocht zien. Het breukvlak is geelgrijs van kleur.
o Mergel = afzetting uit zand en leemhoudende kalksteen
- Vulkanische sedimenten:
o Tufsteen = Vuilgeel tot lichtbruin van kleur. Gemalen tufsteen is tras.
Metamorfose gesteente = omvormingsgesteente (ontstond door
bewegingen in de aardkorst) :
- Door temperatuur krijg je van zandsteen kwarsieten
o Kwartsiet = een zeer hard, gelaagd gesteente dat veel kwarts bevat
en geen kalk. Het splijtvlak is hard, stroef en slijtvast. Wordt veel
gebruikt voor vloeren en trappen. Het is zandkleurig tot zilvergrijs-
groen.
- Door druk krijg je van graniet gneis
o Gneis = Zeer hard en dicht. Het is duidelijk gelaagd en zeer mooi te
polijsten.
- Door temperatuur en druk krijg je van kalkzandsteen marmer
o Marmer = Fijne kristalstructuur en het breukvlak toont een
glinsterende structuur. Zuiver marmer is wit.
- Door zeer hoge druk krijg je van klei leisteen en glimmerlei
o Leisteen = Sterk gelaagd en wordt vaak voor daken gebruikt. Het is
vrij hard en matig slijtvast.
o Glimmerlei = Harder, dichter en duurzamer dan gewone leisteen. De
gelaagdheid is moeilijk zichtbaar en het oppervlak heeft een lichte
glans.
, Mineralen die voorkomen in natuursteen:
Kwarts of Kiezelzuur = silicaat opgebouwd uit silicum en zuurstof. Het heeft een
glasachtige glans en is bruin-wit-grijs-blauw van kleur. Het heeft een hardheid
van 7 (schaal van 10) en is een bergkristal. Kwarts of kiezelzuur is weer- en
zuurbestendig.
Veldspaat = Doorschijnend of licht gekleurd. Veldspaat bestaat uit kalium,
natrium, aluminium, silicum en zuurstof. Het heeft een hardheid van 6 en
verweerd snel (corrosie).
Glimmer/Mica = Waterhoudend kalium aluminiumsilicaat. Het zijn doorzichtige,
flinterdunne plaatjes. Ze hebben een hardheid van 2 en verweren snel.
Calciet = Calciumcarbonaat = oude skeletten van organismen in een waterige
oplossing. De hardheid van calciet is 3. Het materiaal is poreus en is kleurloos,
helder wit of gekleurd door verontreinigd. Calciet is niet zuurbestendig. Een
voorbeeld hiervan is krijt (geen schoolkrijt!)
Grafiet = Koolstof die voortkomt uit plantenresten. Een voorbeeld hiervan is
steenkool.
Diamant = De hardste vorm van koolstofmineraal, het heeft een hardheid van 10.
Goud & zilver
Amorf = wanneer het gesteente geen kristallijne structuur heeft. Snel afgekoelde
steensoorten hebben geen of nauwelijks een kirstallijne structuur. De moleculen
zijn zeer onregelmatig gerangschikt.
Composiet = kunststeen met het uiterlijk van natuursteen. Kleine afvalstukken
natuursteen worden gemengd met bindmiddel en hieruit worden tegels gemaakt.
Deze worden gezoet (fijn geslepen) en men kan hiervoor alle niet-gelaagde
natuursteensoorten gebruiken.
Capillariteit = het vermogen om water op te kunnen nemen.
Abrasief = afslijtmiddel
Granieten met veel kwarts is beter bestand tegen chemische aantasting dan een
grniet met veel glimmer. Kalksteensoorten met veel calciumcarbonaat zijn niet
bestand tegen zuren en zouten. Gesteenten waarbij de kristallen slecht met
elkaar vergroeid zijn, zijn bros. Een gesteente met weinig en kleine porien heeft
een grote volumieke massa.
Gesloten porositeit = de porien van het gesteente zijn van elkaar gescheiden.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tessa-isis. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.30. You're not tied to anything after your purchase.