100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
College 2 - Onrechtmatige daad $7.40   Add to cart

Class notes

College 2 - Onrechtmatige daad

 2 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

volledig uitgeschreven colleges.

Preview 2 out of 5  pages

  • September 14, 2021
  • 5
  • 2020/2021
  • Class notes
  • Lindeberg, schelhaas & hebly
  • All classes
avatar-seller
College 2 – dinsdag 10 november 2020 – OD 2

Onrechtmatige daad II: Kwalitatieve aansprakelijkheden
Wettelijk stelsel van aansprakelijkheid
Vestiging van aansprakelijkheid:
- Eerst: vaststellen wie op welke grond aansprakelijk is.
o Contract, art. 6:74 BW
o OD, art. 6:162 BW (vorige college besproken)
o Kwalitatieve aansprakelijkheid, art. 6:169 BW (vandaag bespreken)
Omvang van aansprakelijkheid:
- Dan: voor welke schade en tot welke omvang, art. 6:95 BW (vrijdag bespreken)
o Schadebegrip
o Begroting
o Causaliteit
o Bijzondere bepalingen letsel en overlijden
o Beperkingen
Maar ook andere vorderingen dan schadevergoeding, art. 6:103, 3:296 BW  College Remedies I.

Kwalitatieve aansprakelijkheden
= Omdat je aansprakelijk bent in een bepaalde kwaliteit; niet voor je eigen gedrag, maar omdat je iets of iemand bent.  art. 6:162, 166
BW. Dus geen geval van toerekening in de zin van art. 6:162 lid 3 BW; die gaat namelijk over de toerekening van eigen onrechtmatige
gedrag. Je bent als werkgever aansprakelijk voor je werknemer, niet omdat je een verkeerde werknemer hebt uitgezocht (als dat zou zijn is
het wel 6:162  hartchirurg aannemen die nog nooit heeft geopereerd) maar omdat een werknemer een fout maakt.
Wat hebben we dan aan kwalitatieve aansprakelijkheden:
- Relatie tot personen:
o Art. 6:169 BW  ouder/kind
o Art. 6:170 BW  werkgever/ondergeschikte
o Art. 6:171 BW  niet ondergeschikte
o Art. 6:172 BW  vertegenwoordiger
- Relatie tot zaken:
o Art. 6:173 BW  bezitter van een roerende zaak
o Art. 6:174 BW  bezitter van opstal
o Art. 6:175-177 BW  exploitant industrie & milieu
o Art. 6:179 BW  bezitter van een dier
o Art. 6:185 BW  producent van een product
o Art. 6:185 WVW  eigenaar/bestuurder van een motorvoertuig
- Uit contract – alleen als je een contractuele verhouding hebt met degene van wie je schadevergoeding vordert. Dan wordt
toegerekend aan de debiteur van de onderschikte of gebrek van de zaak.

Rationes van kwalitatieve aansprakelijkheden
Waarom hebben we die dingen? Wat is de achterliggende gedachte? Als je goed kijkt in de parlementaire geschiedenis zie je een aantal
gedachten. De belangrijkste: profijtbeginsel, waarom is de werkgever aansprakelijk voor fouten van werknemers? Omdat hij er ook
voordelen aan heeft. Waarom is de Staat aansprakelijk voor de aardbevingsschade in Groningen? Omdat hij er ook profijt van heeft. Wie
baat heeft, moet lasten dragen. Je zou kunnen zeggen dat is bij ouders ook, maar even kijken waar de baat ligt - haha, je moet in ieder
geval de lasten dragen. Ander argument om die aansprakelijkheid aan te nemen en bij iemand neer te leggen is: kostenallocatie-beginsel:
wie kan de schade het beste verzekeren? Soms wijst de wet iemand aan. Ook het zichtbaarheidsbeginsel kan: stel er valt een dakpan van
het dak althans je loopt op de stoel en je krijgt die dakpan op je hoofd en je hebt een hersenschudding. Wie kan daar de oorzaak van zijn en
wat kan de fout zijn? Fout kan onvoldoende onderhoud van het huis, of net een loodgieter is geweest en niet goed heeft teruggelegd, dat
weet je niet als je daar loopt. BW zegt: als dakpan van opstal valt kan je naar bezitter van opstal. Het helpt slachtoffers in zichtbaarheid wie
ze het beste kunnen aanwijzen. Er zijn vermoedelijk ook nog andere reden, ligt per type aansprakelijkheid. Ze kunnen ook vaak samenlopen
die beginsels. De wetsgeschiedenis is daar niet heel helder over, wanneer je kwalitatieve aansprakelijkheid moet aannemen. Hoe zijn ze
geregeld? Meeste wetstelsels hebben ze duidelijk in de wet gezet? Er zijn ook stelsels die een opensysteem hebben, en niet specifieke
risico’s hebben aangewezen, maar algemene bepaling erover hebben.  Artikel Büyüksagis & van Boom.

Het is meestal niet gebaseerd op schuld, maar bepaald risico. Dan denk je: het is heel anders dan art. 6:162. Nee er zijn hele duidelijke
verbanden met art. 6:162. Verband 1: Kijk naar eerste rijtje van kwalitatieve aansprakelijkheden, relatie tot personen, dan zie je daar
telkens dat de wetgever iemand aansprakelijk houdt voor de fout van een ander. Een fout is een toerekenbare onrechtmatige daad. Dat
betekent dus dat hij weliswaar in kwaliteit aansprakelijk is, maar er wel een fout onderligt. De kwalitatieve aansprakelijkheden bouwen
voort op art. 6:162. Verband 2: we zien bij de zaken; die kunnen niet onrechtmatig handelen, maar zaken kunnen wel onrechtmatig zijn.
Bijv. de opstal moet gebrekkig zijn; als hij niet aan de eisen voldoet die daaraan worden gesteld. ‘Als de zaak in een onrechtmatige toestand
verkeerd’. (Wilnes-arrest). Bij zaken vind je soms de gekke tenzij-clausule: bezitter is aansprakelijk, tenzij….dat je de vraag moet stellen; als
de bezitter het dier in zijn macht zou hebben gehad zou hij dan aansprakelijk zijn geweest o.g.v. 6:162 of zou hij rechtvaardigingsgrond
gehad. Voorbeeld: hond bijt inbreker  art. 6:179 BW dier; dus ja aansprakelijk  tenzij, als je dat dier in je macht had gehad niet
aansprakelijk zou zijn geweest op grond van art. 6:162 BW = eenvoudig, als je dat dier had mogen laten bijten.

, Hoe werken de kwalitatieve aansprakelijkheden? Dat je ze kan optellen: werkgever aansprakelijk art. 6:170 BW maar de werknemer ook op
grond van art. 6:162 BW = leidt tot hoofdelijke aansprakelijkheid, zij het als de ene heeft betaald dan kan je niet meer naar de ander. Vaak
kan je ze cumuleren, maar niet altijd. Soms kiest de wetgever wie de aansprakelijke is. (Profijtbeginsel) Kanalisatie: als de wet aanwijst wie
aansprakelijk is, dan weet diegene dat hij zich moet verzekeren. Als slachtoffer heb je liever cumulatie dan exclusiviteit.
Nog een kenmerk van kwalitatieve aansprakelijkheden: art. 6:179 BW verhaalsnemers kunnen geen beroep doen op kwalitatieve
aansprakelijkheden  stel je loopt over straat en je krijgt een dakpan op je hoofd, je gaat naar de eigenaar/bezitter van de opstal en je
vordert schadevergoeding op grond van 6:174 BW, maar als je naar het ziekenhuis moet dan heeft de zorgverzekeraar ook kosten. Die
verzekeraar treedt in mijn schoenen en is de verhaalnemer voor wat hij aan mij heeft uitgekeerd, art. 6:197 die zegt: die 6:174 BW geldt
niet ten gunste van verhaalnemers. Dat heeft een historie; hangt samen met de gedachte van de wetgever dat de verzekeraars niet
dezelfde gang heeft als slachtoffers, want dan wordt het een ook claimhuis. Als je in de praktijk werkt en je werkt voor
ziektekostenverzekeraar dat je in de meeste gevallen alleen met art. 6:162 BW aan de slag moet.

Artikel Büyüksagis & van Boom onderzoeken rechtsvergelijkend hoe je nou met die kwalitatieve aansprakelijkheden moet omgaan. Hoe leg
je die in de wet vast. Als je dat vergelijkt met Europa is dat een ratjetoe; meestal vind je een opsomming in de wet, soms strikte rechtelijke
bepalingen, of totaal andere bepalingen, of de rechter mag het vaststellen. Er zijn ook versoepelingsmodellen, dan is de onrechtmatige
daad geregeld maar daar ga je toch een kwalitatieve aansprakelijkheid onder interpreteren, voorbeeld: de strenge zorgplicht voor de
architect, komt neer op een risicoaansprakelijkheid met omgekeerde bewijslast = je bent aansprakelijk tenzij je bewijst dat je geen schuld
hebt/geen fout hebt gemaakt. Het probleem is als je dat aan de rechter overlaat dan wordt dat gevormd per zaak en risico op ongelijke
behandeling. Kwalitatieve aansprakelijkheden hoop je dat het in elk stelsel gelijk is. Als je een Franse ondernemer dan hoop je dat je
hetzelfde aansprakelijkheidsrecht, maar dat is het niet. Wat kan je stelselmatig het beste doen? Kan je het beste aansluiten bij gevaar van
het object of gevaar van activiteit? DCFR = Draft comment frame of reference. – gemeenschappelijk referentiekader. Kunnen we nou als we
alle Europese wetboeken op een rij legt en vaststellen wat de gemeenschappelijke elementen zijn? De DCRF is een fictief wetboek, als je
ooit één wetboek zou willen.  Ideaal voor scriptie onderwerpen.
Er wordt uiteindelijk aangesloten bij het gevaar van het object. De PETL-law (onrechtmatige daad recht) kiest juist voor gevaar van
activiteit.
Büyüksagis & van Boom zeggen: zo’n algemene bepaling en aansluiten bij het object biedt meer houvast dan aansluiten bij activiteiten,
want dat is een heel breed begrip.
Dit is genoeg voor het tentamen, meer van het artikel hoef je niet te weten.

Sluit de risicoverdeling aan bij inzichten uit andere wetenschappen?  Hiemstra & Verheij
Art. 6:164 BW: geen toerekening kinderen onder de 14 jaar OD.
Art. 6:169 BW: ouders zijn aansprakelijk voor kinderen onder de 14 jaar, er heerst een omgekeerde bewijslast bij kinderen die 14 of 15 jaar
zijn – de ouders hebben daarbij een schuldaansprakelijkheid, dat betekent dat deze ouders aansprakelijk zijn voor de gedragingen van
kinderen 14-15 jaar tenzij ze bewijzen dat ze er niets aan hebben kunnen doen. Er ligt een voorstel om deze aansprakelijkheid door te
trekken naar 18 jaar, zodat alle ouders van kinderen tot 18 jaar een schuldaansprakelijkheid hebben. Dit is interessant voor de deze
kinderen, maar waarom tot 18 jaar? Er wordt vanuit gegaan dat kinderen boven de 18 jaar beter kunnen nadenken en minder snel de fout
in zullen gaan. Dat roept de vraag op: hoe zit dat eigenlijk? Waarom 14 jaar? Waarom onderscheidt 14-15 jaar?  Parlementaire
geschiedenis: reden voor grens van 14 jaar is de toenemende zelfstandigheid van 14 jaar. Oké zien de verzekeringen geen premiestijging
met de grens bij 14 jaar. Wat weten we over wat kinderen kunnen? Waar zitten de risico’s? Kinderen hebben nog niet volledige
ontwikkelde hersenen en dat roept risico’s op. De grootste risicofase is 15-25 jaar in hoeverre sluit het recht daar nu op aan?
Criminologische inzichten zegt dat ‘peer pressure’ ook heel veel zegt = relatief makkelijk aan te zetten tot risicovol gedrag, piek in crimineel
gedrag. Dus, de keuze van 14 jaar was vooral een premie-kwestie – verzekeringsdichtheid.
Als je de premie omhoog brengt dan zal veel mensen uit de verzekering stappen en dat is jammer voor slachtoffers die het moeten halen
bij iemand die het vervolgens niet kan betalen. De verzekering heeft een enorme maatschappelijke functie.
Maar het wetsvoorstel naar 18 jaar: de achtergrond hiervan had vooral een moreel motief.
Hiemstra & Verheij geven mooi weer waar je tegenaan loopt als je regelgeving wil maken. Normatief oordeel: Ik vind dat ouders tot 18 jaar
van kinderen verantwoordelijk zijn wat kinderen uitvreten. Maar wat dan over de risico’s?

‘Hoe wordt de schade, bij een kind van 16 jaar, verhaald’?  In de praktijk kijken of het kind is verzekerd. Als het verzekerd is onder de
polis van ouders, of het kind een eigen verzekering heeft. Dus kijken of die aansprakelijkheidsverzekering er is, en die aansprakelijkheid rust
niet meer op de ouders.

Aansprakelijkheidsrecht in werking
Vermolen & van Boom: wetgeving en claimcultuur – bouwt voort op het vorige; hoe wordt wetgeving gemaakt? ‘Als je ooit nog worst wil
eten, moet je niet kijken hoe het gemaakt wordt; is hetzelfde als bij wetgeving’.
Veronderstelling is dat wetgevers nadenken en regels maken die ‘evidence based’ zijn (regels die een probleem oplossen dat bestaat –
wetgever is rationeel). Er is een claimcultuur: toename van aantal claims en hoogte is ook verandert ten aanzien van vroeger. Daar zit iets
onder van; dat is niet goed… Je zou kunnen zeggen: wat is het voordeel van claimen? Dat je iemand aansprakelijk kan stellen?  Dat je je
schade vergoed krijgt! Maar een rechtseconoom zou zeggen: voorzichtig worden! Bij preventie niet alleen denken aan straf, maar ook als
een middel om te voorkomen. Claimen is niet per definitie slecht. Roddelpers: waarom geen claim indienen? Dan gaan ze zich misschien
gedragen. Vermolen & van Boom hebben 5 wetgevingsdossiers onderzocht op de vragen:
- Is er argumentatie over de toename van het aantal en de omvang van de claims?
- Is er onderbouwing van die argumenten met feiten uit onderzoek?
- En blijkt uit die feiten dat er wettelijk ingrijpen is?
Dan komt er een teleurstelling: resultaten is dat er vaak wel argumenten komen, soms feiten, maar die blijken niet van invloed op
stemgedrag van de wetsvoorstellen. Het spoor van rationaliteit zie je in de eerste en tweede kamer niet meer terug. Dan moet je eigenlijk
vaststellen dat er niet is voldaan aan de eisen noodzakelijkheid en bewijsfundament! Er is kennelijk door de wetgever niet goed nagedacht
op de aanwezig van noodzaak van de wetgeving. Er wordt op basis van opvattingen iets gedaan, maar wordt niet getoetst.
Andere rationaliteiten kunnen naar voren komen, zoals: vooruitkijken of wat er gaat spelen.
Dit artikel laat mooi zien dat je denkt dat het een rationaal proces plaatsvindt en dat het ‘evidence based’ is: we hebben een probleem dit
gaan we oplossen, maar dan blijkt er eigenlijk maar wat gedaan te worden.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller brittje117. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.40. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

78310 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.40
  • (0)
  Add to cart