Gestructureerde samenvatting van het vak management accounting, gegeven door A. Kempinck in het tweede semester van het tweede jaar aan de hogeschool VIVES te Brugge in de richting Global Business management.
Kostprijs: de som van de kosten die nodig zijn voor het realiseren van een bepaalde prestatie.
Wat is de inhoud van de prestatie?
Welke kostensoorten zijn nodig voor deze prestatie?
Hoe bepalen we de waarde van de kosten?
Kost: de in geldwaarde uitgedrukte offers van de ingezette productiemiddelen.
Kostendrager: Product, dienst, afdeling... waaraan kosten worden toegekend.
Fabricagekostprijs: het geheel van de in geldwaarde uitgedrukte productiemiddelen die nodig zijn
om een afgewerkt product of dienst te produceren.
Verkoopkostprijs: fabricagekostprijs + alle kosten die nodig zijn om de verkoop te realiseren.
Deelkostprijs: de kostprijs, enkel voor producten of diensten die deel uitmaken van het verkoopbare
assortiment van de onderneming. Het is dus de kostprijs van een deelactiviteit.
Marginale kostprijs: Bedrag waarmee kosten veranderen als gevolg van een bepaalde beslissing. De
kosten die erbij komen als een nieuw order uitgevoerd wordt.
Capaciteitsbezettingsverschil: De hoeveelheid dat de werkelijke productiehoeveelheid afwijkt van de
normaal geachte productiehoeveelheid (beschikbare capaciteit)
Hoe moeten we de begrippen ‘relevant time’ en ‘relevant range’ interpreteren?
Ze kunnen gelinkt worden met vaste kosten. Deze kosten blijven constant bij een wijzigend
productievolume (range) en binnen een relevante periode (time).
, Geef het verschil tussen volgende begrippen:
Ontvangsten: kasstromen, geven samen met de uitgaven, een beeld van de kaspositie van een
onderneming.
Opbrengsten: geven een beeld van de winstgevendheid van een onderneming.
Uitgaven: bedragen die je daadwerkelijk aan een ander betaalt.
Kosten: bedragen die in een bepaalde periode je winst verminderen. Pas wanneer je uitgaven
geboekt zijn.
Kosten: offers die in het productieproces gemaakt worden om tot de prestatie te komen.
Opbrengsten: de geboekte verkopen in de resultatenrekening.
Uitgaven: hebben te maken met liquide middelen (kasgeld, bankrekeningen).
Inkomsten: geeft de werkelijke geldtransactie weer, dus wanneer het geld je bedrijf binnen komt.
Winst: het verschil tussen de opbrengsten en de kosten.
Cashflow: het verschil tussen kasopbrengsten en kaskosten.
Saldo liquide middelen: het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven, opgeteld bij een
aanwezige voorraad liquide middelen.
Variabele kosten: kosten die afhankelijk zijn van het productievolume.
Vaste kosten: kosten die in hun totaliteit constant blijven bij een wijzigend productievolume.
Directe kosten: kosten die eenduidig kwantificeerbaar verband met het eindproduct vertonen en er
dan ook direct aan kunnen woerden toegewezen (assignable costs)
Indirecte kosten: hebben geen aanwijsbaar eenduidig verband met een specifiek eindproduct omdat
het een algemene kost is of omdat het bijhouden van de specifieke kost per eindproduct niet
mogelijk is (overhead kosten).
Werkelijk geregistreerde kosten: op basis van historische kosten.
Toelaatbare kosten: op basis van standaardkosten.
Historische kostprijs of nagecalculeerde kostprijs: kostprijscalculatie gebaseerd op de werkelijk
geregistreerde kosten over een bepaalde periode (historische kosten).
Standaardkostprijs: kostprijscalculatie op basis van standaardgebruik (normaal economisch
verantwoorde gebruik) van productiemiddelen. => Deze gebruiken voor het nemen van
beleidsbeslissingen.
Aanschaffingswaarde: de waarde van de productiemiddelen gebaseerd op de aankoopprijs op het
moment van de verwerving van het goed.
Vervangingswaarde: de waarde of de prijs waartegen vervanging van de verbruikte
productiemiddelen op het moment van de kostprijsbepaling mogelijk is.
Integrale kostprijs: de totale kostprijs (full cost).
Partiële kostprijs: subtotalen van de kostprijs bv. directe kostprijs, variabele kosten...
Gebudgetteerde kostprijs: kostprijs op basis van de geplande kosten bij een geplande productie.
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MK2002. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.90. You're not tied to anything after your purchase.