Theocratische theorie (middeleeuwen) = de vorst is de hoogste instantie, de soeverein, omdat hij in
naam van God regeert. Maatschappij is een hiërarchische ordening, waarbij alle macht en recht
samengebald is in de vorst als vertegenwoordiger Gods. Vorst was bron van alle macht en recht, dus
hij stond boven de wet en kon deze dan ook nooit schenden.
Feitelijke praktijk overeenstemde niet met de hiërarchisch-theocratische theorie: de vorst ontbrak de
militaire/financiële middelen om overspannen claims daadwerkelijk af te dwingen.
Feodalisme = sterke band tussen de leenheer en de leenman (vazal), die bestaat uit wederzijdse
rechten en plichten en die als contractuele relatie beschouwd kan worden.
Magna Carta (1215): charter in de vorm van een overeenkomst die de verhouding tussen Engelse
koning, leenheer, en een aantal machtige baronnen, de leenmannen, vastlegt.
De Hervorming (16e eeuw) vernietigt geloofseenheid, waarvan paus en keizer leiders waren ->
godsdienstburgeroorlogen.
Recht wordt positief recht : het product van doelbewuste rechtsschepping. Eis: volstrekt nieuwe
wetgeving, recht dat niet op verleden rust, maar een geheel ander regime vestigt.
Klassiek-liberale rechtsstaat
Principes:
1. Legaliteitsbeginsel: machtsuitoefening door de staat is slechts geoorloofd wanneer deze
berust op een door de wet gegeven bevoegdheid.
Individuele vrijheid is hoofdregel, beperking ervan de uitzondering. Vrijheid van individu is
onbegrensd, maar de beperking daarvan is begrensd.
Positivering is vereist: vastlegging van de beperkingen die aan de burgers opgelegd worden in
wetgeving.
Niet alleen binnen de grenzen van het recht blijven (negatief aspect).
Legaliteitsbeginsel wordt ondersteund door aantal andere fundamentele rechtsstatelijke
beginselen.
2. Machtsverdeling:
Scheiding der machten: 3 basisbevoegdheden van wetgeving, bestuur en rechtspraak, wordt
verdeeld (trias politica).
3 machten: wetgevend (scheppen van nieuw recht; volksvertegenwoordiging en erfelijke
adel), uitvoerend (uitgangspunt; de koning -> niet zelfstandig: gebonden aan recht, afsplitsing
koninklijke macht) en rechterlijk (onafhankelijk van de koning, maar niet zelfstandig; rechter
ontleent zijn bevoegdheid en is gebonden aan de wet en het recht).
Ze controleren elkaar.
3. Grondrechten: fundamentele rechten en vrijheden dienen gewaarborgd te zijn in de vorm
van grondrechten, vervat in een document van hogere orde dan de gewone formele wet,
zodat deze rechten ook grenzen stellen aan de bevoegdheid van de wetgever zelf.
Individu als zodanig de primaire dragen van de vrijheid, de persoon als autonoom subject.
Individu is er niet voor het grotere geheel, de staat. De staat is een instrument, een
constructie t.b.v. handhaving/bescherming van zijn eigen/andermans vrijheid. Voldoet de
staat hier niet aan? Dan heeft het individu recht op verzet.
Individu mag zelf bepalen op welke wijze hij/zij gebruik maakt van zijn vrijheid.
, 4. Rechterlijke controle: eis: uitwerking van het beginsel van machtenspreiding, belangrijkste
mechanisme om toe te zien op in acht nemen van legaliteitsbeginsel en grondrechten. De
burger dient toegang te hebben tot de onafhankelijke rechter ter toetsing van de
rechtmatigheid van elk overheidsoptreden waardoor hij in zijn belangen wordt getroffen.
2 hoofdlijnen realisatie ontwikkeling kiesrecht (opheffen verschillen in uitgangspositie):
1. Politiek strijd was gericht op het terugdringen van de rol van de koning het brengen van
regeringsmacht onder controle van parlement -> parlementaire meerderheid.
2. Er overheerste lang de opvatting dat de ongeletterde meerderheid van het volk niet tot
reageren in staat was -> Tweede Kamer werd gekozen.
De sociale rechtsstaat
Wat is reële betekenis van fundamentele rechten als niet voldaan is aan zekere
minimumvoorwaarden t.a.v. inkomen, wonen, onderwijs e.d.?
overheid gaat in toenemende mate in sociaaleconomische sfeer interveniëren met
beschermende, stimulerende en herverdelende maatregelen.
De sociale rechtsstaat kan er, anders dan de klassiek-liberale rechtsstaat, niet mee volstaan enkel de
‘vrijheid van’, juridisch geformuleerd in de klassieke grondrechten te waarborgen. Hij zal ook de
‘vrijheid tot’ moeten garanderen door de condities te scheppen waaronder de burger daadwerkelijk
in vrijheid kan leven.
- Het karakter van democratische besluiten en de positie van minderheden.
Kan men zeggen dat de wet per definitie een juiste besluit is, enkel omdat het democratisch
tot stand is gekomen? Als men dat aanneemt dan is er geen enkele rem op democratische
besluiten.
- Besluit van de volksvertegenwoordiging zal in de praktijk vrijwel nimmer bij eenstemmigheid
kunnen worden benoemd. Men zal dus genoegen moeten nemen met een
meerderheidsbesluit. In hoeverre moet men rekening houden met
minderheidsstandpunten?
Vooral in Franse revolutie speelden deze problemen een grote rol.
Tegenwoordig:
- Religieuze fundamentalisme: streven naar theocratische staatsvorm, waarin democratie en
mensenrechten ondergeschikt gemaakt worden aan Koran o.i.d.
Besluiten zijn juist in zoverre, dat de desbetreffende meerderheid van mening is dat ze het
meest juist zijn. Die juistheid is echter een voorlopige; de meningen kunnen zich wijzigen en
de meerderheid kan omslaan. Besluiten zijn ook bindend en onherroepelijk, maar ook open
naar de toekomst.
Problemen sociale rechtsstaat
- Democratische legitimatie van het overheidshandelen is verminderd. Dit komt door terugtred
van formele wetgever (volksvertegenwoordiging).
- Het gezag van het recht wordt aangetast. Intensiteit van overheidsbemoeienis, zorg voor
uiteenlopende belangen en het streven naar zo rechtvaardig mogelijke. Op de individuele
situatie toegesneden regelingen leidt noodzakelijkerwijze tot onoverzichtelijkheid,
tegenstrijdheden, etc.
, - Men kan van alles veranderen, maar niet alles tegelijkertijd.
- Grensoverschrijdende migratie de vraag ten opzichte van welke personen de sociale
rechtsstaat verplichtingen op zich neemt, voor het heden en voor de toekomst.
Populisme
Basiskenmerken:
Het ‘volk’ wordt als moreel zuivere eenheid geplaatst tegenover het als corrupt
aangemerkte establishment (politieke/juridische ‘elite’).
Het moreel zuivere volk is één en moet behoed worden voor het verlies van zijn eigen
karakter en aard.
Rechtsstatelijke eisen zoals controle door de rechterlijke macht en inachtneming van
grondrechten zijn niet legitiem wanneer zij aan die machtsuitoefening in de weg staan.
Populisme vereenzelvigt de democratische rechtsstaat te zeer en te eenzijdig met een
bepaalde invulling van democratie.
Hoofdstuk 3 – eisen van de rechtsstaat. Overzicht en samenhang
Het legaliteitsbeginsel
Bevoegdheid: burgers bindende machtsuitoefening is slechts geoorloofd indien en in zoverre er een
rechtsregel is die daartoe grondslag geeft.
Legitimiteitsbasis van machtsuitoefening verandert: macht wordt als legitiem opgevat
wanneer ze op recht berust.
Positief recht: recht dat ontstaat door een rechtscheppende handeling. Wordt door een bewuste
handeling van de rechter in het leven geroepen.
Wetgever: representatief orgaan, waarin de bevolking of althans een deel daarvan gerepresenteerd
is.
Formele wetgever: parlement + regering (volksvertegenwoordigers).
Wetgeving maakt eind aan banden van traditionele rechtsaanspraken, met feodale privileges en
ongelijkheden en aan het veelal als willekeurig ervaren gezag van absolutistische vorsten.
Maakt onderdeel uit van emancipatoir democratiseringsproces.
Eisen wetten: ze moeten uit algemene regels bestaan, waarbij algemeenheid een waarborg vormt
voor onderlinge gelijkheid van burgers. Doordat wetten algemeen bekend worden gemaakt, wordt
rechtszekerheid gewaarborgd. Rechtsgelijkheid en rechtszekerheid.
Constitutionalisme: legt onderlinge verhoudingen van staatsorganen normatief vast, geeft daarbij de
grenzen van hun bevoegdheden en de controlemechanismen die ertoe moeten dienen die grenzen
te waarborgen. Geeft waarborgen voor een onafhankelijke rechterlijke macht, die toeziet op
inachtneming van machtsverdeling en grondrechten.
Grondwet: wet met hoger rechtskarakter, waarin deze rechtsregels in hoofdzaak zijn vervat.
Constitutie: geheel van regels dat de grondslagen van staatsbestel bevat.
Elke staat heeft een constitutie, niet elke staat heeft een grondwet.
Algemene wet bestuursrecht (AWB)
Typisch voor bestuursrecht: elk beleidsterrein heeft zijn ‘eigen’ bijzondere wetgeving. Awb brengt
hier eenheid in.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller elyadonker. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.95. You're not tied to anything after your purchase.