1. Het waarom de EU
De huidige Europese Unie is het resultaat van een proces dat meer dan een halve
eeuw geleden in gang werd gezet met de oprichting van de Europese
Gemeenschap voor Kolen en Staal.
Een duurzame vrede
Frankrijk en Duitsland waren in de acht decennia voor de WOII drie keer met
elkaar in conflict geweest, dus ze waren nu wel eens toe aan juiste samenwerking
en dus duurzame vrede. Een volledig onafhankelijk Duitsland was een groot
schrikbeeld voor Frankrijk. Daarom was de Europese Unie ook een geesteskind
voor Frankrijk. Door op gelijke voet deel te nemen aan de Europese instellingen
kreeg Duitsland een kader waarin het zowel vreedzame als constructieve relaties
kon ontwikkelen met een groeiend aantal lidstaten. De Franse inspanningen om
de Gemeenschap in een federale richting te ontwikkelen zijn vooralsnog weinig
consequent geweest.
De andere vier landen, België, Italië, Luxemburg en Nederland zagen de
nieuwe Gemeenschap ook als een middel om vrede te verzekeren en Duitsland te
binden in sterke Europese instellingen. De WOII verdwijnt steeds verder uit beeld,
maar het motief van vrede en veiligheid binnen een democratische bestursvorm
heeft nog altijd veel invloed.
Omdat de oorlogsbeproevingen van nederlaag en bezetting de Britten
bespaard waren gebleven, waren zij veel minder geneigd om hun soevereiniteit
te delen met andere Europese volken. Zij vertrouwden meer op de VS en de
NAVO.
Economische kracht en voorspoed
Duurzame vrede was een sterk politiek motief voor het oprichten van de nieuwe
gemeenschap. Het oprichten hiervan was een logische stap. De grenzen tussen
Frankrijk, Duitsland, België en Luxemburg vormden een barrière tussen enerzijds
de staalfabrieken en anderzijds de mijnen die de benodigde steenkool leverden.
Dit stond een rationele productie in de weg. De gemeenschappelijke markt bleek
economisch succesvol. Dit, én het idee dat de vreedzame verzoening tussen de
lidstaten inderdaad mogelijk bleek, versterkten het beeld van de Europese
Gemeenschap voor Kolen en Staal als eerste stap in het door Schuman
beschreven proces van zowel politieke als economische eenwording. Vanaf de
oprichting in 1958 van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) strekte de
nieuwe gemeenschappelijke markt zich uit over de gehele onderlinge
goederenhandel.
Doordat de Fransen aandrongen op het instellen van één
gemeenschappelijk invoertarief voor de interne markt was de EEG ook in staat
om op gelijke voet handelsbesprekingen te voeren met de VS. Zo kon men ook
extern beleid voeren. Dit was een eerste stap van de Gemeenschap voor het
volgende doel: het herstel van Europa’s invloed in de wereld als geheel.
Er was eigenlijk maar één Brit die de kracht van een radicale hervorming
inzag: Winston Churchill. Er waren niet veel Britten die het belang van zo’n
nieuwe gemeenschap begrepen. Churchill vond dat GB niet lid moest worden.
Maar de Britten waren bang dat ze dan in een nadelige positie kwamen ten
opzichte van de continentale markten en dat ze uitgesloten zouden worden bij
het nemen van belangrijke beslissingen. In 1973 lukten het ze om lid te worden.
Het is belangrijk om zowel de motieven van de oprichters als die van de
Britten te begrijpen.
Twee verschillende visies
In grote lijnen zijn er twee manieren waarop je de werking van de Gemeenschap
en de Unie kunt bekijken. De ene manier ziet vooral een rol weggelegd voor de
,lidstaten en hun intergouvernementele aanpak, de andere legt meer nadruk op
de inbrneg van Europese instellingen.
De meeste aanhangers van de eerste visie, de zogenaamde ‘realistische’
of ‘neorealistische’ denkrichting, menen dat de Gemeenschap en de Unie geen
fundamentele verandering in de relatie tussen lidstaten hebben teweeggebracht.
De regeringen blijven hun nationale belang nastreven en proberen hun macht
zowel in de EU als elders te optimaliseren.
Het is zeker waar dat de rol die nationale regeringen nog altijd spelen in
het doen en laten van de Unie niet mag worden onderschat.
Neofunctionalisten menen dat de Gemeenschap zich ontwikkelde via een
proces van geleidelijke ‘uitdijing’. Belangengroepen en politieke partijen zagen
het succes van de Gemeenschap bij de aanpak van de problemen in deze twee
sectoren, maar werden ook geconfronteerd met het onvermogen om verwante
problemen aan te pakken op andere terreinen. Volgens deze visie zouden zij voor
de dynamiek hebben gezorgd waardoor de competentiesvan de Gemeenschap zo
ver werden uitgebreid dat er uiteindelijk een Europese beleid ontstond voor een
breed scala aan zaken van de lidstaten.
Ook federalisten benadrukken de rol van de gemeenschappelijke
instellingen, maar zij gaan op twee belangrijke punten verder dan het
neofunctionalisme. Ten eerste zien zij de overdracht van bevoegdheden aan de
Unie niet zo zeer als een gevolg van het groeiende onvermogen van lidstaten om
effectief om te gaan met problemen die transnationaal zijn geworden en dus
ontsnappen van de reikwijdte van bestaande landen. Volgens federalisten
moeten landen alleen controle houden over zaken waarmee ze nog steeds
adequaat om kunnen gaan.
Ten tweede vinden federalisten dat neofunctionalisten te vaag zijn over de
principes die de Europese instellingen moeten vormgeven. De federalistische
visie is gebaseerd op het liberale democratie. De leiding wordt gecontroleerd
door een door de burgers gekozen parlement. De Unie is volgens hun niet
bedoeld om lidstaten te vervangen, maar eerder om ze te transformeren tot
integrale delen van één samenwerkingsverband.
2. Hoe de EU tot stand kwam
De instellingen en bevoegdheden zijn stap voor stap ontwikkeld. In het vorige
hoofdstuk zagen we al een paar motieven: veiligheid, door het aangaan van
economische en politieke relaties, welvaart, bescherming van het milieu en
invloed in de externe wereld. Landen die vreesden dat ze op sommige terreinen
in het nadeel waren, pleitten voor consumptiemaatregelen. Frankrijk deed dat via
het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Voor zwakkere landen werden
structuurfondsen opgericht.
Jean Monnet en Jacques Delors hoorden juist tot de invloedrijkste
federalisten. Zij ijverden voor de ontwikkeling van een Europese bestuursvorm
die effectief kan omgaan met de gemeenschappelijke belangen van lidstaten en
hun bewoners. Altiero Spinello had een radicaler federalisme voor ogen, met doel
een Europese grondwet.
Vanaf 1950: de oprichtingsverdragen
Monnet was verantwoordelijk voor het opstellen van de Schuman-verklaring en
hij zat de onderhandelingen voor het EGKS-verdrag voor. Hij was ook de eerste
voorzitter van de Hoge Autoriteit van het EGKS. Hij vond het
intergouvernementele stelsel zwak. Hij wilde wel een parlement en gerechtshof
en een raad van ministers. Deze structuur is nog steeds opmerkelijk stabiel
gebleven maar de relatie tussen de instellingen is wel veranderd. Met name de
Europese Raad is belangrijk.
, De zes lidstaten gingen door in de richting van verdere integratie. De
Franse regering kwam met een Europese Defensiegemeenschap met een
Europees leger. De zes landen tekenden een EDG verdrag dat ook door vier
landen werd geratificeerd. De EDG mislukte uiteindelijk.
Het mislukken van de EDG was een grote tegenslag, maar tastte het
vertrouwen in de Gemeenschap als kader voor vereedzame relaties tussen de
lidstaten allerminst aan. Nederland had al een voorstel klaar voor een algehele
gemeenschappelijke markt. Ook Frankrijk stemde ermee in maar wel op een
aantal voorwaardne. Al deze afspraken werden opgenomen in de twee verdragen
van Rome, die ten grondslag liggen aan de EEG en het Europese Gemeenschap
voor Atoomenergie.
De twee nieuwe verdragen werden op 1 januari 1958 van kracht. De EEG
ging ook gemeenschappelijk beleid ontwikkelen voor bepaalde sectoren.
Jaren’60: De Gaulle tegen de federalisten
Zes maanden nadat de Verdragen van Rome in werking traden, werd De Gaulle
president van Frankrijk. De federale elementen en aspiraties van de
Gemeenschap bevielen hem allerminst. In plaats van de verdragen te zijde te
schuiven, probeerde hij de Gemeenschap te gebruiken om de Franse macht en
leidende rol te vergroten. De Britse opvattingen over de Gemeenschap lagen
dichter bij die van De Gaulle dan die van de andere meer federalistische
ingestelde landen. Uiteindelijk volgde een grote crisis over de regeling van een
gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB).
Het GLB was van begin af aan een essentieel Frans belang en De Gaulle was
vastberaden om het zo snel mogelijk in te voeren. Het moest worden gebaseerd
op subsidies die bekostigd zouden worden uit openbare middelen. De Gaulle
verdiepte de crisis via een ‘legestoelpolitiek’: hij verbood zijn ministers de hele
tweede helft van 1965 om vergaderingen van de Raad bij te wonen. Hierdoor
hadden andere lidstaten door dat hij aanstuurde op het einde van de
Gemeenschap.
Geen van beide partijen wilde inschikken en de episode eindigde in januari
1966 met het zogenaamde Compromis van Luxemburg. De Franse regering
bedong dat elk land een vetorecht kreeg bij gevallen waarin ‘zeer grote belangen
van één of meer lidstaten in het spel waren.
Ondanks deze conflicten tussen intergouvernementele en federale
opvattingen werd de douane-unie afgerond in juli 1968. Zo begon de
Gemeenschap een mogendheid te worden die vergelijkbaar was met de VS. Bij
alle ups en downs in de politiek van de Gemeenschap, maakte het Hof van
Justitie ondertussen gestaag vordering met het opstellen van de regels van de
rechtsstaat.
Verbreding en enige verdieping: Groot-Brittannië
Denemarken en Ierland treden toe
Met het aftreden vna De Gaulle in 1969 werd het Franse beleid pragmatischer.
Groot-Brittannië, Denemarken en Ierland en Noorwegen wilden nog steeds
toetreden en de nieuwe Franse president, Pompidou, stemde in, op voorwaarde
dat er overeenstemming werd bereikt over de GLB-financiering en er elementen
van ‘verdieping’ werden ingesteld.
Een economische en monetaire unie liet echter nog even op zich wachten,
want het Duitse verlangen naar verregaande coördinatie van het economische
beleid ging de Fransen een stap te ver. Het resultaat was een systeem voor
coöperatie op wisselkoersgebied.
Groot-Brittannië, Denemarken en Ierland traden in januari 1973 toe tot de
Gemeenschap, maar de Noren wezen een toetreding per referendum af. President
Thatcher van Brittannië wilde in 1979 vechten ‘om ons geld terug te krijgen’.
Daarom blokkeerde ze veel Gemeenschapszaken net zo lang tot officieel was
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller RianneMijnheer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.23. You're not tied to anything after your purchase.