100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
College 1 - Week 5 $7.05   Add to cart

Class notes

College 1 - Week 5

 10 views  1 purchase
  • Course
  • Institution

Volledig uitgeschreven college.

Preview 2 out of 9  pages

  • September 16, 2021
  • 9
  • 2020/2021
  • Class notes
  • Mierlo
  • All classes
avatar-seller
Nationaal en internationaal procederen – week 5 – college 1 – maandag 1 februari ’21

Agenda – drie onderwerpen:
1. Bewijslastverdeling
2. Informatie- en bewijsvergaring
3. Bewijsmiddelen; schriftelijk bewijs (onderhandse aktes en of ze wel deugen) en getuigenbewijs.

Bewijslastverdeling
Dat is slechts aan de orde als gestelde feiten bewijs behoeven. Niet alle feiten zijn relevant voor het ingeroepen
rechtsgevolg en niet alle feiten behoeven bewijs en dat zit hem dan als het niet wordt ontkend. Wie moet deze feiten
aandragen? De partij zelf (de eiser) moet feiten stellen die tot bewijs van zijn eigen stellingen. Als een wederpartij
(bevrijdende verweren) voert dan zal hij daar ook feiten aan ten grondslag leggen. Hij begint dus bij het bij elkaar rapen van
feiten en dat is de bewijsgaring.
Vervolgens gaat die rechter dan kijken wat is er allemaal gesteld in de procedure. Wat is er aan feiten gesteld/aan bewijs
aangedragen. Dit gaat hij beoordelen en dat is ook zijn taak, want hij moet uiteindelijk op grond van de feiten die aan hem
zijn gepresenteerd, art. 149 Rv, een beslissing destilleren/tot een oordeel komen aan hem gelegde vragen, art. 152 lid 2 Rv
= bewijsbeoordeling. Uiteindelijk dienen die feiten als grondslag voor de rechterlijke beslissing van de rechter. De rechter
moet zijn beslissing vestigen/baseren op de feiten zoals die in de procedure zijn gesteld en zoals die vaststaan. Dat hebben
we in art. 149 lid 1 eerste volzin Rv gezien. Feiten van algemene bekendheid behoeven geen bewijs. Het is een feit van
algemene bekendheid dat de lucht blauw is.

Uiteindelijk kom je bij de processuele waarheid, art. 149 lid 1 tweede zin Rv. Dit kan afwijken van de absolute waarheid. In
een processuele waarheid kan het zijn dat door de eiser een bepaald feit is gesteld en dat zou misschien niet zo zijn, maar in
de procedure is dat niet genoeg ontkend. Dan moet de rechter het feit met het rechtsgevolg er is een verbintenis uit de wet
dat je bijv. iets moet vergoeden (iemand had een ander geslagen) als dat niet voldoende is ontkend dan staat het vast en
dan is dat de processuele waarheid.  Dus je moet voldoende betwisten. Als je voldoende hebt betwist, dus je hebt
ontkend dat je iemand hebt geslagen en dat onderbouw je dat je iemand nog nooit fysiek hebt gezien, dan zal uiteindelijk
het door u gestelde feit dat tot rechtsgevolg heeft de verplichting om de schade te vergoeden moet bewezen worden, en
dat gaat dan in een tussenvonnis of een beschikking. In datzelfde vonnis wordt ook een rechter-commissaris benoemd en
eiser uitgenodigd om aan te geven hoe hij het bewijs wil leveren een wanneer hij beschikbaar is. Dat is de bewijsopdracht.

Art. 150 Rv
“De partij die zich op de rechtsgevolgen beroep van de door haar gestelde feiten of rechter draagt de bewijslast van die
feiten of rechten, tenzij: (uitzonderingen)
I. Uit enige bijzondere regel kan een andere bewijslast voortvloeien en dat heet de omkering van de bewijslast;
of
II. Ook uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan ook omkering van de bewijslast plaatsvinden.
Dus daarmee zie je dat normaliter een bepaalde partij zich beroept op zekere feiten en daarmee een rechtsgevolg inroept
en die feiten worden door de wederpartij gemotiveerd betwist dan zal die partij die de feiten en rechtsgevolg heeft gesteld
dit moeten bewijzen. Dit zit dus anders als bijzondere regel zegt dat de ander iets moet bewijzen en dat is anders als uit de
eisen van redelijkheid en billijkheid een andere bewijslast voortvloeit. En daar heb je voorbeelden van gezien en dat komt
zo dadelijk aan bod.

Hoofdregel van art. 150 Rv
Elke procespartij draagt de bewijslast van die (gestelde) feiten, waarvan het materiele recht het door haar ingeroepen
rechtsgevolg afhankelijk heeft gesteld. Zo draagt:
- De eiser (de stelplicht en bij voldoende betwisting) de bewijslast van al die feiten, waarvan het vaststaan voor die concreto
toepasselijke regel van materieel recht noodzakelijk is voor toewijzing van de vordering.
- Gedaagde (de stelplicht en bij voldoende betwisting) de bewijslast van al die feiten met rechtsgevolgen die de toewijzing van de
vordering van eiser blokkeren. Bij voldoende betwisting kan het zijn dat ook de gedaagde een bewijslast heeft, namelijk als hij
zijn verweer heeft gevoerd die ertoe leiden dat de vordering van de eiser moet worden geblokkeerd omdat hij zich op een
zelfstandig rechtsgevolg beroept.

NB: Uit art. 150 Rv kan niet worden afgeleid dat de wederpartij de feiten moet bewijzen die zij stelt ter motivering van haar
betwisting van de eerder door de ander gestelde feiten  Arrest Ongeval St. Oedenrode: HR zegt dat als de eiser (en de eiser
stelde hier dat de chauffeur gevaarlijk had gereden en dat door de gevaarlijk rijden hij schade heeft ondervonden, toen had die chauffeur
gezegd: ik heb helemaal niet gevaarlijk gereden, maar jij had aan de handrem getrokken) daarmee betwist de gedaagde de stellingen van
de eiser ‘ik heb niet gevaarlijk gereden’ en wat de gedaagde stelt ter motivering van haar betwisting is niet aan haar om te bewijzen zegt de
HR. Wat nou als gedaagde zou zeggen: ik heb gevaarlijk gereden, maar op jouw verzoek. Dan heeft de gedaagde zich beroepen op een
bepaald feit dat een rechtsgevolg heeft die ertoe leidt dat de vordering van de eiser wordt geblokkeerd – het verweer is bevrijdend. De
gedaagde betwist dan niet dat ze gevaarlijk heeft gereden, maar beroept zich op een nieuw feit; “het was op jouw verzoek”. En dat heeft
als rechtsgevolg dat zij niet aansprakelijk is dan rust die bewijslast van die stelling op de eiser.

, Voorbeeld 1
A stelt aan B een auto te hebben verkocht. B neemt de auto niet af, na herhaalde malen te zijn gesommeerd. A dagvaardt B
en vordert een veroordeling tot nakoming, art. 3:296 BW. Verweer van B: ‘Ik kan niet betalen’. Wat is de bewijslast?
 Stelling van A is: ik heb aan jou verkocht en het rechtsgevolg dat daaruit voortvloeit is dat jij moet betalen, dat is de
verbintenis. Ik vorder dus een veroordeling tot nakoming. B ontkent niet dat hij had verkocht, B ontkent ook niet het
rechtsgevolg, maar voert een verweer ‘ik kan niet betalen’.
Voor toewijzing van de vordering van A is noodzakelijk dat vaststaat: De overeenkomst tussen A en B (en daarmee de
verbintenis van B tot afnemen en betalen) & het verzuim van B. beide feiten staan vast. Immers, B ontkent het één nog het
ander. Dus ik kom niet toe aan een bewijsopdracht en wordt de vordering toegewezen. Het feit dat hij niet kan betalen;
wordt wel in de rechtszaal afgedaan met een ‘Ich habe nichts verwehr’  Dat heeft geen betekenis.

Voorbeeld 2
A stelt aan B een auto te hebben verkocht. B neemt de auto niet af, na herhaalde malen te zijn gesommeerd. A dagvaardt B
en vordert een veroordeling tot nakoming, art. 3:296 BW. B concludeert tot afwijzing van de vordering, want stelt geen
overeenkomst met A te hebben gesloten. Wat is de bewijslast?
 B stelt nu dat hij helemaal geen overeenkomst heeft gesloten. We hebben dan wel dezelfde kwestie om wat van belang
is wat vast moet staan. Voor toewijzing van de vordering van A is noodzakelijk dat vaststaat: de overeenkomst tussen A en B
(en daarmee de verbintenis van B tot afnemen en betalen). Eiser A heeft de bewijslast hiervan. A moet betwijzen dat er een
overeenkomst is. Het vaststaan van deze beide feiten is noodzakelijk voor toewijzing van de vordering.

Voorbeeld 3
A stelt aan B een auto te hebben verkocht. B neemt de auto niet af, na herhaalde malen te zijn gesommeerd. A dagvaardt B
en vordert een veroordeling tot nakoming, art. 3:296 BW. B stelt dat de overeenkomst onder ontbindende voorwaarde was
en dat de voorwaarde is vervuld. Wat is de bewijslast?
 Art. 6:22 BW: een ontbindende voorwaarde doet de verbintenis met het plaatsvinden der gebeurtenis vervallen. B zegt
dat het klopt dat er een overeenkomst was en betwist niet het bestaan van de overeenkomst met A. Hij stelt zelf een feit
dat als rechtsgevolg heeft dat op hem geen verplichting rust dus die voorwaarde bevrijdt hem van de verplichting. B heeft
de bewijslast ten aanzien van het bestaan van de ontbindende voorwaarde. Immers, de vervulling van deze voorwaarde
heeft als rechtsgevolg dat de toewijzing van de vordering van A wordt geblokkeerd.  Arrest Kroymans/Verploegen.

Uitzonderingen op de hoofdregel?
Dit gaat om de omkering van de bewijslast. De wet geeft twee regels bij de omkering van de bewijslast:
1) Een andere verdeling van de bewijslast vloeit voort uit enige bijzondere regel; of
Geschreven regel (“tenzij”)
o Aansprakelijkheid bedrijfsongeval, art. 7:658 lid 2 BW: werknemer moet stellen en zo nodig bewijzen
dat 1) hij schade heeft geleden, en dit geschiedde, 2) in uitoefening van werkzaamheden. Werknemer
hoeft niet te stellen dat werkgever onvoldoende heeft gezorgd voor veilige werkomstandigheden.
Werkgever heeft stelplicht en bewijs voor disculpatiegronden. De tenzij-clausule (omkering bewijslast)
houdt nog in dat als de werkgever kan aantonen dat hij de voorwaarden van lid 1 heeft nagekomen;
bijv. bewuste roekeloosheid van werknemer.  Voor de stelplicht van de werknemer zijn twee
elementen nodig (schade lijden in uitoefening van werkzaamheden) als dat er is is sprake van
aansprakelijkheid, maar daar kan de werkgever aan ontkomen; op hem rust de bewijslast, door
disculpatiegronden te stellen en bewijzen.
o Andere voorbeelden: art. 6:99 BW = omkering causaal verband) & art. 6:169 lid 2 BW = omkering schuld.
2) Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid.
In dat geval is sprake van een omkering van de bewijslast: dan zit die niet bij de eiser maar bij de andere partij. En hoe
werkt dat? Twee voorbeelden:
I. Voorbeeld van een bijzondere regel, arrest Zandvliet/Vlielander:
o Materieel recht, art. 3:70 BW
 Verhouding (pseudo) gevolmachtigde en wederpartij; het gaat dus om A & B. De pseudo
gevolmachtigde moet instaan voor het bestaan en omvang van de volmacht.
 Verbintenis tot instaan voor bestaan en omvang volmacht
 Ontbreekt (toereikende) volmacht, dan tekortkoming en aansprakelijkheid schade.
o Stelplicht wederpartij
 1) A moet stellen dat de (pseudo) gevolmachtigde een overeenkomst heeft gesloten met hem.
 2) dat deze heeft gehandeld namens een derde, de pseudo-principaal
 3) dat een (toereikende) volmacht ontbrak en het gevolg is: schade.
 4) de schade als gevolg van de tekortkoming
o Bewijslast – wie moet wat bewijzen?
 1 en 2: door de wederpartij. NB: nr. 2 zal doorgaans niet worden betwist.
 4: door de wederpartij, tenzij pseudo-gevolmachtigde zich verweert met stelling dat de
overeenkomst toch niet zou zijn nagekomen.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller brittje117. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.05. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

76799 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.05  1x  sold
  • (0)
  Add to cart