Dit is een samenvatting van Nectar Biologie Hoofdstuk 3 ecosystemen. Alles staat duidelijk uitgelegd. Na elke paragraaf is er een begrippenlijst te vinden van de belangrijke begrippen uit de paragraaf. Ik hoop dat dit je helpt. Veel succes met leren!!
Summary chapter 6 species and populations - Nectar biology 4 vwo
All for this textbook (1)
Written for
Secondary school
VWO / Gymnasium
Biologie
4
All documents for this subject (5513)
Seller
Follow
charlottedelange
Content preview
Hoofdstuk 3 Ecosystemen
Paragraaf 1 Kwetsbare ecosystemen
In veel gevallen kan de omgeving best tegen een stootje. Denk aan het onttrekken van
energie, gebruiken van voedsel, lozen van afvalstoffen en maken van gangen in de bodem.
Sommige veranderingen zijn echter definitief.
Op het waddeneiland schiermonnikoog leven allerlei dieren, planten en andere organismen.
Elk heeft er zijn habitat en niche. Onderling zijn ze verbonden in een voedselweb van eten
en gegeten worden, en door talloze andere (symbiotische) relaties. Een afgebakend gebied
met organismen en biotische en abiotische relaties is een complexe zelfstandige eenheid,
een ecosysteem. Dankzij kringlopen heeft een ecosysteem nauwelijks uitwisseling van
stoffen met andere ecosystemen.
Producenten (planten) nemen h2O en CO2 op en zetten dit met behulp van zonlicht om in
organische stoffen. Consumenten (dieren) halen hun organische stoffen uit andere
organismen. De voedselkringloop eindigt bij de reducenten (schimmels en bacteriën). Zij
verwerken de organische stoffen tot anorganische stoffen. Tijdens de route door de
voedselketen verdwijnt de door planten vastgestelde energie, stap voor stap, uit het
ecosysteem als warmte. De grenzen tussen ecosystemen zijn niet altijd heel duidelijk.
De maximale populatiegrootte die een gebied kan onderhouden, heet de draagkracht.
Bepalend voor de draagkracht is de beperkte factor. Verdwijnt de beperking, dan neemt de
draagkracht toe.
De samenstelling van de meeste populaties van een ecosysteem verandert voortdurend.
Aantallen nemen toe of juist af, nieuwe populaties ontstaan en oude verdwijnen. Deze
populatiedynamiek beïnvloed een ecosysteem.
Veranderingen kunnen blijvend zijn. Bijvoorbeeld als een soort vertrekt uit een gebied. Een
abiotische factor kan ook blijvende veranderingen opleveren. Bij een overstromingen kunnen
alle organismen weggevaagd worden. Bij een brand of vulkaanuitbarsting kan hetzelfde
gebeuren. Blijvende, snel optredende veranderingen in ecosystemen heten verstoringen.
De meeste zijn van menselijke oorsprong. Een verstoring kan klein beginnen en pas na
lange tijd zichtbaar zijn.
In verstoorde ecosystemen treden vaak plagen op, doordat bijvoorbeeld predatoren
verdwenen zijn. prooidieren planten zich dan ongehinderd voort.
Ecosysteem: een afgebakend gebied met organismen en biotische en abiotische relaties is
een complexe zelfstandige eenheid
Producenten: planten of autotrofe bacterie, organisme dat organische stoffen uitsluitend uit
anorganische stoffen produceert met behulp van energie uit de levenloze natuur
Consumenten: organisme, dat andere organismen als voedselbron gebruikt. Een
consument is dus een heterotroof organisme
Reducenten: schimmel of heterotrofe bacterie, die dood organisch materiaal omzet in
mineralen
, Draagkracht: Maximale grootte van een populatie die een ecosysteem kan , maximale
beïnvloeding van een ecosysteem door invloeden van buitenaf waarbij een ecosysteem zich
nog kan handhaven
Populatiedynamiek: verandering van populaties in een ecosysteem; aantallen nemen toe
of af, soorten veranderen of verdwijnen
Verstoringen: blijvende, snel optredende veranderingen in een ecosysteem
Paragraaf 2 Energie
In een gebied als de waddenzee is het ondoenlijk om voedselrelaties te
onderbouwen met aantallen. Bovendien geven aantallen niet weer hoeveel
energie de organismen uit hun voedsel halen en daar gaat het bij
voedselrelaties om. Biologen werken liever met biomassa, het
totaalgewicht van de organismen. Meestal gebruiken ze het drooggewicht,
dat is het versgewicht min het gewicht aan water. Het drooggewicht is
namelijk een goede maat voor de hoeveelheid energierijke stoffen die de
organismen bevatten. Door alle drooggewichten weer te geven in de vorm
van een liggend staafdiagram krijg je een voedselpiramide.
Het oppervlak van elke staaf is een maat voor de biomassa. Daaruit is te
zien hoeveel (kilo)gram van iets nodig is om het volgende dier in leven te houden. In een
ecosysteem let je niet op individuen, maar op groepen soorten die op een vergelijkbare wijze
aan hun voedsel komen. Biologen zetten om die reden alle producten van een ecosysteem
samen in 1 staaf. Dit is het eerste trofische niveau van de piramide. Daar bovenop ligt de
staaf van de consumenten van de eerste orde (c1, planteneters). Dan de consumenten van
de tweede orde (c2, dieren die planteneters eten) en de consumenten van de de derde orde
(c3), enzovoort. Hoe complexer het ecosysteem, des te groter het aantal trofische niveaus.
Het aantal trofische niveaus is beperkt door het verdwijnen van energie.
De lagen van de voedselpiramide geven meer weer dan alleen biomassa. Voedsel bevat
brandstoffen, zoals koolhydraten en vetten. De grootte van een laag is daardoor ook een
maat voor de energie op dat trofische niveau. Doordat de energie afkomstig is uit een lager
niveau, laat de afnemende grootte van de staven zien dat niet alle energie in het hogere
niveau terecht komt. Organismen die met hun voedsel organische stoffen opnemen en ze
gebruiken als brand- en bouwstof, zijn heterotrofe organismen.
In een energiestroomschema staan de hoeveelheden organische stoffen die op het
organismen van toepassing zijn. De breedte van de bundels geeft de hoeveelheid energie
aan ‘verpakt’ in organische stoffen.
Autotrofe organismen zijn in staat om uit energiearme anorganische stoffen energierijke
organische stoffen te maken. Ze staan aan de basis van de voedselpiramide, ze leveren de
bouw- en brandstoffen (dus de energie) voor het hele ecosysteem. De primaire productie
is de hoeveelheid (g/opp./jaar of g/volume/jaar) organische stoffen die producten maken.
Alleen als producten meer organische stoffen maken, kunnen er meer dieren leven.
Biologen onderzoeken de factoren die de groei van fytoplankton beïnvloed:
● licht, om te kunnen groeien heeft fytoplankton licht nodig. Licht is waarschijnlijk niet
beperkend voor de primaire productie.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller charlottedelange. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.85. You're not tied to anything after your purchase.