In dit document staat een uitgebreide samenvatting van de volgende verplichte artikelen:
- Geuns, R. van, Jungmann, N. en Weerd, M. (2011) Amsterdam: Regioplan Beleidsonderzoek, publicatienummer 2113 (hoofdstuk 1,2,3)
- Pril, L. de. De binnenkant van armoede
- Pril, L. de. De buitenkant van armo...
Clear/comprehensive summary of the articles.
Seller
Follow
LarissaSW
Reviews received
Content preview
Witte T, (2021) Armoede en bestaansonzekerheid, beleid en sociaal
professionele aanpak – Wat is armoede?
Het begrip armoede:
Armoede is een enigszins relatief en subjectief begrip dat plaats- en tijdgebonden is. In het
verleden – voor de opkomst van de verzorgingsstaat – betekende armoede heel wat anders dan voor
Nederlanders van nu. De omstandigheden waarin mensen in Nederland in de tweede helft van de 20 ste
eeuw en het eerste kwart van de 21ste eeuw leven, zijn als het om armoede gaat onvergelijkbaar met
die van de 19de eeuw en daarvoor.
Relatie armoede en mensenrechten:
Vrijwaring van gebrek is in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens opgenomen. In
artikel 25 staat dat eenieder het recht heeft op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de
gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder inbegrepen voeding, kleding,
huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten, en ook het recht op
voorziening in geval van werkloosheid, ziekte, invaliditeit, overlijden van echtgenoot, ouderdom of een
ander gemis aan bestaansmiddelen.
Welke maatstaven zijn er om armoede in Nederland vast te stellen? Om dit te kunnen doen moet eerst
het subjectieve begrip armoede preciezer worden beschreven/definiëren. Sinds 1995 brengen het
Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) het
armoedevraagstuk in Nederland cijfermatig in kaart.
Definitie SCP: mensen zijn arm ‘wanneer ze gedurende langere tijd niet de middelen hebben om te
kunnen beschikken over goederen en voorzieningen die in hun samenleving als minimaal noodzakelijk
gelden.’ Financieel en materieel te weinig inkomen hebben om rond te komen en daardoor
onvoldoende voedsel kunnen kopen en over een goede woning kunnen beschikken.
Deze definitie is breed, want wat zijn in de ogen van het SCP ‘minimaal noodzakelijke goederen en
voorzieningen’? Er moet dus ergens een grens zijn, de armoedegrens. Deze grens wordt volgens het
SCP bepaald door een lijst van goederen en voorzieningen met bijbehorende prijzen die samen het
minimale budget vormen om in het levensonderhoud te voorzien (onder andere op basis van
bevindingen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting, Nibud). De armoedegrens wordt door
het SCP ook gemeten op basis van het jaarinkomen.
Definitie CBS: het CBS hanteert niet zozeer een definitie, maar gaat op basis van het netto
maandinkomen uit van een zogeheten lage-inkomensgrens, waarbij de kans op armoede toeneemt
zodra een persoon of gezin onder die grens valt. De lage-inkomensgrens verschilt per type
huishouden: alleenstaande (ca. €1100 netto per maand), eenoudergezinnen met twee minderjarige
kinderen (ca. €1600 netto per maand), tweeoudergezinnen met twee minderjarige kinderen (ca. €2000
netto per maand).
Echter zegt de definitie van het SCP en de lage-inkomensgrens van het CBS niks over de werkelijk
ervaren armoede.
Omvang van armoede:
Sinds 1995 (de start van het jaarlijks monitoren van armoede) schommelen de cijfers en statistieken in
Nederland ongeveer rond hetzelfde niveau. Dit betekent dat armoede in Nederland een structureel
verschijnsel en vraagstuk is. Het is dus een blijvend en complex (ongetemd) probleem met veel
samenhang, vele oorzaken en vervelende gevolgen die niet een-twee-drie eenvoudig zijn op te
lossen.
In 2016 bleek dat ruim een miljoen Nederlanders een inkomen heeft onder de armoedegrens. Bijna
300 duizend kinderen groeien op in armoede en is 40% van de Nederlanders die leven onder de
armoedegrens langdurig arm (minstens vier jaar). Van deze groep is 64% bijstandsontvanger.
De in 2020 uitgebroken coronapandemie heeft op korte en middellange termijn voor heel wat mensen
nadelige gevolgen voor de mogelijkheden om te participeren in het economische, sociale en
maatschappelijke leven. Het risico op verschillen tussen groepen dreigt groter te worden. De
voorspeling is dat als er niks veranderd, de armoede in Nederland groeit met een kwart procent.
1
,Gevolgen van armoede:
Geldgebrek is een basis van armoede. Zodra een persoon of een gezin een gangbare (sociale)
huurwoning niet meer kan betalen, de rekeningen voor gas, water en elektra niet meer voldoende of
zelfs (tegenwoordig een bijna onmisbare voorziening) zich internet en een mobieltje niet kan
permitteren, leeft hij/zij in de ogen van vele in armoede. De kans op een neerwaartse spiraal neemt
enorm toe.
Arm zijn brengt ook behoorlijke gezondheidsrisico’s met zich mee. Wie arm is, eet doorgaans
ongezond en eenzijdig, beweegt minder en stelt doktersbezoek soms uit.
Niet alleen fysiek leggen armoede en geldzorgen druk op iemands gezondheid maar ook mentaal en
geestelijk. Het veroorzaakt chronische stress en schuldgevoelens en leidt tot maatschappelijk
isolement.
Volgens een studie van het SCP is er in de Nederlandse samenleving een forse tegenstelling ontstaan
tussen twee sociale klassen:
1. Een gevestigde, succesvolle, relatief rijke bovenlaag van hoogopgeleiden met een sterke
maatschappelijke positie (ca. 15% van de bevolking).
2. Een weinig succesvolle, relatief arme en laagopgeleide ‘onderlaag’ met een zwakke
maatschappelijke positie (ca. 15% van de bevolking), het zogenoemde precariaat.
Hiertussen zitten groepen als jongere kansrijken, comfortabel gepensioneerden, de werkende
middengroep en de onzekere werkenden. De laatste groep loopt een gerede kans in het precariaat
terecht te komen.
De kenmerken van het precariaat:
Laagopgeleid of ongeschoold
Ontvangen vaak een uitkering of een karig pensioen
Wonen in een sociale huurwoning
Hebben nauwelijks of geen eigen vermogen
Fysiek ongezond
Hebben gebrekkige digitale vaardigheden
Zwakke taalbeheersing
Beperkt sociaal netwerk
Vooral verborgen armoede is een probleem en aandachtspunt. In armoede verkerende
personen/gezinnen komen er niet gemakkelijk voor uit dat ze in financiële nood verkeren. De stap
richting gemeente en hulpverlening durven ze vaak niet te nemen. Schaamte, schroom en trots spelen
hier een belangrijke rol. Maar ook onbekendheid met gemeentelijke regelingen en voorzieningen
speelt mee. In het ergste geval leidt verborgen armoede tot zorgmijding.
Er is bij zzp’ers en mensen met een parttimebaan of nulurencontract veel verborgen armoede. Het
aantal stijgt. Voor gemeenten en ondersteunende instanties zijn dit moeilijk bereikbare groepen. Deze
mensen hebben geen uitkering en staan behalve in het bevolkingsregister niet in andere
registratiesystemen van gemeenten vermeld. Bovendien hebben deze groepen vaak geen recht op
voorzieningen voor armen, zoals huurtoeslag of kwijtschelding van lokale heffingen.
Principes, kenmerken, taal en paradigma’s:
Met name sociologen en andere sociale wetenschappers houden zich bezig met onderzoek naar en
denken over armoede en bestaansonzekerheid in samenlevingen. Zij onderscheiden een zestal
principes en een aantal specifieke kenmerken van armoede. Deze principes gaan eigenlijk over de
afbakening van het begrip armoede als een sociaal probleem.
Armoede houdt niet in dat:
1. Sociale ongelijkheid altijd leidt tot armoede;
2. Sociale problemen logischerwijs resulteren in armoede. Werkloosheid, arbeidsongeschiktheid,
verslaving en scheidingen kunnen leiden tot armoede, maar er is geen noodzakelijk verband
tussen deze zaken en armoede;
3. Armoede hetzelfde is als zich arm voelen.
Armoede is wel:
4. Een gevolg van het gebrek aan voldoende middelen en bronnen (geld, kennis (onderwijs),
consumptiegoederen (eten), communicatiemiddelen (computer, telefoon) en sociale
verbanden (familie, vrienden en verenigingen));
2
, 5. Uitsluiting van de samenleving. Het buitengesloten raken van de arbeidsmarkt,
vrijetijdsbestedingen, gemeenschapsverbanden en de afhankelijkheid van uitkeringsinstanties;
6. Meervoudige deprivatie. Deprivatie hangt samen met punt 4 en 5 en is een opeenstapeling
van problemen: bijstand, schulden, werkloosheid, geen of weinig scholing, zwakke
gezondheid et cetera.
Op basis van deze principes kunnen we armoede definiëren als: de structurele uitsluiting van
mensen van maatschappelijke participatie, die gepaard gaat met een grote afhankelijkheid van de
overheid.
Sociale uitsluiting: het proces waarin personen omwille van één of meerdere kenmerken geïsoleerd
raken van het maatschappelijk gebeuren oftewel te maken krijgen met ontoegankelijkheid tot sociale
verbanden.
Armoede kenmerkt zich onder andere door de verstatelijking van de zorg. Armen zijn voor heel veel
zaken in hun dagelijks leven afhankelijk van de overheid. Een ander kenmerk is dat armoede ook
geografisch lokaliseerbaar is. Het concentreert zich vooral in de grote steden en dan meer specifiek
in de oude stadswijken en buurten waar doorgaans een opeenstapeling van problemen is zoals
werkloosheid, uitkeringsafhankelijkheid, criminaliteit en verpauperde huisvesting en woonomgeving.
Dit hangt samen met het kenmerk van culturele armoede. Door hun begrensde mogelijkheden en
afhankelijkheid bevinden armen zich in een vicieuze cirkel. Armoedecultuur heeft te maken met
gebrek aan mogelijkheden (of de wil) om te participeren en zich aan te passen, waardoor het
ontsnappen aan armoede heel lastig is.
In het maatschappelijke, politieke en bestuurlijke debat wordt in verschillende ‘talen’ gesproken over
het armoedevraagstuk, wat leidt tot spraakverwarring en missverstanden. Er worden zes manieren
van spreken onderscheiden:
1. Bureaucratische (ambtelijke) taal: armoede wordt besproken op basis van abstracte wet- en
regelgeving, wat een sociaal minimum is en op basis van een classificatie van kansen op de
arbeidsmarkt (bemiddelbaar oftewel arbeidsgeschikt en niet-bemiddelbaar oftewel
arbeidsongeschikt). Opvallend is dat rondom het begrip armoede vaak wordt gesproken over
‘minima’ en ‘minimabeleid’.
2. Moralistische taal: er treedt meestal een negatief moreel oordeel naar voren over de
(‘onwillige’) houding en het (‘anti-sociale’ en ‘luie’) gedrag van armen.
3. Dramatische taal: het beeldende, persoonlijke en emotionele komt tot uitdrukking met nadruk
op de concrete alledaagse problemen van armen. Dit zijn veelal treurige verhalen.
4. Academische taal: gaat vooral over het wetenschappelijk verklaren van de oorzaken van
armoede en de maatschappelijke gevolgen, definitie- en categoriseringskwesties en de
contexten van armoede.
5. Cijfertaal: zowel de bureaucratische als de academische talen en teksten zijn rijkelijk
voorzien van cijfers en statistieken op grond van al dan niet precieze en objectieve metingen.
Deze cijfertaal is nodig voor politiek waardeoordeel en beleid.
6. De taal van de armen zelf: hierin beschrijven zij zelf hun eigen ellendige situatie en
belevingen verwoorden of tonen in televisieprogramma’s, op de radio, in kranten en
tijdschriften en op sociale media.
En dan zijn er nog de sociologische beschrijvingen van perspectieven (armoedeparadigma’s:
modellen en theorieën) waarop het bestaan van armoede en de diverse vormen van armoedebeleid
worden gerechtvaardigd:
1. Het moraliseringsperspectief: kent een lange geschiedenis als het gaat om het verklaren en
bestrijden van het verschijnsel armoede. In het verleden was armoede vooral het gevolg van
zondige en inferieure karaktereigenschappen van het individu of anders individueel falen en
onaangepast gedrag. Daarmee zou de maatschappelijke orde worden bedreigd. Het beleid
bestaat (bestond) dan vooral uit disciplinering en een opvoedende aanpak, gericht op
gedragsverandering.
2. Het medicaliseringsperspectief: legt een relatie met de fysieke en (sociaal)psychische
omstandigheden van armen en de zwakke (‘zieke’) sociale omgeving waarin armen zijn
opgegroeid en bestaan. Beleid en aanpak richten zich op het bevorderen van mentale en
fysieke gezondheid door middel van medische en psychiatrische/psychologische hulp.
3. Het biologische perspectief: vertrekt vanuit de gedachte dat armoede voortkomt uit de
natuurlijke aanleg (intelligentie) van individuele mensen. Het zit in iemands DNA gebakken en
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LarissaSW. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.