Samenvatting bewegen en leerprocessen
Het gaat bij bewegen en leerprocessen om (persoonlijke) factoren waarmee iemand
het leren positief kan beïnvloeden.
Inleiding
Net als David Kolb doorloop je tijdens het leerproces een aantal fases. Ervaren is een
belangrijke rol. Je doet een ervaring op die je reflecteert en waar je uit haalt wat
belangrijk voor je is en past dat toe in nieuwe ervaringen. Deze vier fases (concreet, abstract, actief,
reflectief) vormen een leerproces rondom ervaring; een cyclus die zich kan blijven herhalen als je
blijft leren.
- Tussen experimenten en concreet ervaren zit de ‘doener’. Ze passen zich snel aan en voeren
plannen en experimenten uit, nemen risico’s en zijn ongeduldig.
- Tussen concreet ervaren en observeren zit de ‘bezinner’ (dromer). Hij leert gebruik te maken
van zijn verbeeldingskracht, zien verschillende perspectieven, verzinnen nieuwe ideeën en
zijn geïnteresseerd in mensen en hun emotionele aard.
- Tussen observeren en conceptualiseren zit de ‘denker’. Hij leert door het slim verbinden van
feitelijkheden, redeneren logisch, zijn gericht op abstracte begrippen/concepten en zijn
minder gericht op mensen. Ze zijn nauwkeurig.
- Tussen conceptualiseren en experimenteren zit de ‘beslisser’. Hij leert door actief duidelijke
keuzes te maken, vertaalt ideeën, is praktisch, gericht op één oplossing voor één
probleem. Ze werken liever alleen.
Bij elke gebeurtenis die plaatsvindt zijn 3 aspecten betrokken: Persoon, omgeving en
activiteit. Wat is het aandeel van deze aspecten in de situatie? Waar de cirkels elkaar
raken, is het ‘gebeuren’. Het OPA-model.
Omgeving: materialen, deelnemers, trainer, spelregels
Persoon: verantwoordelijk voor de keuzes tijdens het bewegen. (Kwaliteit, relatie, eigenheid.)
Activiteit: dat wat echt gebeurt. Werkvormen, taak, soort therapie, de sport, variaties, uitdagingen.
Attitude en mindset
Attitude is een duurzame persoonlijke houding (beeld of opvatting) die je hebt ten opzichte van een
bepaald onderwerp. Attitude is op te splitsen in drie aspecten: Denken, voelen en doen (DVD-model)
Kijken we naar de persoon, dan zien we een mix van denken, voelen en doen/handelen. Deze mix is
bij elk individu/gebeurtenis anders.
Denken: Hoe denk je over een attitudeopject/onderwerp? (Mentaal, cognitief, geheugen, gedachten,
kennis, feiten, ideeën, opvattingen).
Voelen: welke gevoelens geven dit attitudeopject je? Emoties, affectie, stemmingen, gevoelens,
ervaringen, waarden).
Doen/handelen: welk gedrag ben je hierdoor geneigd te laten zien? (Fysiek, lichamelijk, neigingen,
drang, gedragsintentie).
DVD gaat over de Persoon uit het OPA-model.
Attitudes beïnvloeden je gedrag en kunnen veranderen. Attitudes worden aangeleerd en komen door
omgevingsfactoren. Je ouders/broers/zussen hebben vaak dezelfde attitudes, maar het is niet
erfelijk. Attitudes worden dan ook veel door conditionering aangeleerd:
Beloning/positieve ervaring -> positieve attitude
Straf/negatieve ervaring -> negatieve attitude
Daarnaast speelt imitatie een grote rol en daarmee ook het belang van een identificatiefiguur (bv.
meningen overnemen van anderen). De mate van informatievoorziening, ervaringen en voorbeelden
,die je in je leven ontvangt zijn van invloed op je attitudes. Attitudes worden gevormd door voeding,
ervaringen en voorbeelden (sociale invloed).
Mindset (denkbeeld) is het beeld dat mensen van zichzelf hebben over de mogelijkheden om te
leren. Bepaalde leerhouding, als je denkt dat je iets niet kan, zal je het
ook niet gaan doen.
Growth mindset: positieve denkbeelden, overal open voor staan, je
bereikt steeds meer dan je kan.
- Activiteiten zijn leerbaar door veel oefenen;
- Uitdagingen worden opgezocht;
- Inspanning is prettig en bevorderlijk voor het leren;
- Mislukkingen worden geaccepteerd en leiden tot een vervolg;
- Feedback is welkom;
- Anderen hebben een positieve voorbeeldfunctie.
Jonge kinderen hebben van nature een Growth mindset. Ze zoeken steeds naar nieuwe uitdagingen,
zoals lopen -> rennen -> fietsen. Als ze vallen, staan ze op en proberen ze het nog een keer, net zo
lang tot het lukt.
Fixed minset: negatieve denken, nergens voor open staan, wat je zou kunnen bereik je nooit.
- Capaciteiten, vermogen en mogelijkheden liggen vast;
- Uitdagingen worden uit de weg gegaan;
- Inspanning is een indicatie voor gebrek aan talent;
- Mislukkingen zijn een bewijs van onvermogen;
- Feedback is bedreigend;
- De ogen van anderen werken belemmerend (angst voor falen)
Fixed mindset Frustratie Fantasie Focus
Functioneert op zelfde Gebrek aan vooruitgang Beeld maken wat je wilt Een haalbaar doel brengt
niveau leren, positieve energie je weer in leerstand.
losmaken van negatieve Besef dat het inspanning
frustratie kost. Kleine stapjes
Motivatie en basisbehoeften
Motivatie is afgeleid van het Latijnse woord movere (in beweging brengen). De mindset van een
persoon tijdens een leerproces verwijst ook naar de persoonlijke motivatie.
Motivatietheorie van Maslow: 5 persoonlijke behoeften van laag naar hoog. Je kan pas naar een
hogere behoefte als de onderliggende zijn vervuld.
1. Lichamelijke behoeften: basisbehoeften zoals lucht, water, voedsel, slaap, rust etc. Als deze
niet worden vervuld ontstaan ziekte, irritatie, pijn.
2. Veiligheid en zekerheid: stabiliteit en consistentie in een chaotische
wereld. Lichamelijke veiligheid, een baan, familie, gezondheid, eigendom.
Deze behoeften zijn voornamelijk psychisch van aard. Wij hebben de
veiligheid van een huis en familie nodig.
3. Sociaal contact en ‘ergens bij horen’: mensen hebben de behoefte om
ergens bij te horen en zich geliefd te voelen.
4. Waardering en erkenning: er zijn 2 soorten behoeften van achting:
zelfrespect dat bereikt wordt door bekwaamheid of het beheersen van
een taak én aandacht en erkenning van anderen, het bewonderen willen
worden kan gelijk zijn aan de behoefte aan macht.
5. Zelfrealisatie of zelfontplooiing: wens om te groeien in je mogelijkheden en kunnen, volle
potentieel gebruiken.
,Er wordt binnen motivatie vaak onderscheid gemaakt tussen:
Intrinsieke motivatie: je wil graag iets doen of leren (leerintentie), omdat je daar plezier aan beleeft
of omdat het zinvol is, echte belangstelling. Dit kan per persoon verschillen.
Extrinsieke motivatie: motivatie van buitenaf door bv. Beloning bij goed cijfer, straf bij slecht cijfer.
De motivatie is dan beloning verdienen/ straf ontlopen en leren is bijzaak.
Voorbeeld: willen weten wat oplossing van rebus is -> extrinsieke motivatie
Voorbeeld: het is gewoon leuk om hem op te lossen -> intrinsieke motivatie
De theorie van de psychologische basisbehoeften gaat ervan uit dat iemand intrinsiek gemotiveerd is.
Iemand die intrinsiek gemotiveerd is en de zinvolheid van iets inziet, leidt tot welbevinding. Er zijn 3
psychologische basisbehoeften: Competentie, Autonomie en Relatie (CAR). Als je hieraan voldoet,
blijf je gemotiveerd.
Competentie: motivatie om te ontwikkelen ontstaat uit verbondenheid met de ander in de
omgeving. Bij de geboorte is de eerste behoefte contact met moeder (hechting).
Autonomie: (zelf invloed op hoe je iets gaat doen) motivatie ontstaat ook wanneer iemand het
gevoel heeft dingen zelf(standig) te doen, zelf te beslissen en zelf keuzes te maken. Autonomie is
nauw verbonden met relatie.
Relatie: gemotiveerd gedrag ontstaat wanneer iemand inschat dat het mogelijk is activiteiten onder
de knie te krijgen. Op basis van succeservaringen kan de persoon intern gemotiveerd raken om de
activiteit op een hoger niveau uit te voeren.
Pedagogisch tact: manier van iets overbrengen -> afstemming.
Mastery georiënteerd gedrag: intrinsiek gemotiveerd gedrag leidt tot leren, het eigen willen maken
van nieuwe activiteiten.
Locus of control: invloed die je denkt te hebben op een situatie. Iemand die zichzelf verantwoordelijk
houdt voor het lukken of niet lukken heeft een interne locus of control. Iemand die weinig invloed
denkt te hebben op de gang van zaken heeft een externe locus of control. Oorzaken voor
gebeurtenissen liggen buiten eigen beheersing.
Interne locus of control zorgt voor:
- Meer autonomie/zelfstandigheid
- Verhoogd zelfredzaamheid (de eigen invloedsfeer kunnen beïnvloeden)
- Zelfwaardering (trot op eigen kunnen)
- Zelfvertrouwen (geloof in eigen kunnen)
- Optimisme en Growth mindset
Externe locus of control zorgt voor:
- Meer afhankelijkheid van de omgeving, van het arrangement en de begeleiders (ouders,
trainer, therapeut, lesgever, vrienden)
- Gevaar voor ‘’aangeleerde hulpeloosheid’’
- Gevaar zichzelf incompetent te voelen
- Behoefte aan begeleiding op maat (relatie)
Aangeleerde hulpeloosheid: extreme vorm van incompetent voelen
- Gevoel dat weinig tot geen invloed op gang van zaken uitgeoefend kan worden.
- Er is geen logische oorzaak-gevolg redenatie
- Geen matery aanwezig.
Selffulfilling prophecy (SFP): zichzelf waarmakende voorspelling.
- Voorspelling/verwachting van iemand kan de uitkomst beïnvloeden;
- Kans op aangeleerde hulpeloosheid wordt groter;
- Kans op lukken wordt kleiner.
Motivatie zegt iets over drijfveer. Wat iemand beweegt kunnen meerdere drijfveren zijn en vanuit
verschillende invalshoeken bekeken worden.
,Emotie en flow
Sport = emotie -> gemoedsbeweging
Emotie en motivatie zijn met elkaar verbonden. In feite zijn emoties bijzondere vormen van
motivatie. Het kunnen krachtige drijfveren zijn die ons tot fantastische prestaties opzwepen. In die
zin zijn emoties nuttig; ze kunnen ons de energie geven om gewenste doelen te behalen.
4 basis emoties:
Blij -> gelukkig, tevreden, geamuseerd, opluchting, erkenning, voeldoening.
Boos -> irritatie, ergernis, vijandigheid, verontwaardiging, wrok.
Bedroefd -> zwaarmoedigheid, eenzaamheid, wanhoop, rauw.
Bang -> bezorgd, onrust, nerveus, schrik, wantrouwig, jaloezie.
Overig:
Verbazing/verrassing
Schaamte/schuld
Walging
Mogelijke definities van emotie:
1. Aangedaan worden van lichaam en geest, door gebeurtenissen die de verwezenlijking van de
eigen aard belemmeren of bevorderen (Spinoza).
2. Een magische transformatie van het bewustzijn, opgeroepen door magisch gedrag ten
gevolge van de ‘moeilijkheid’, dat is onbeantwoordbaarheid (met efficiënte middelen) van de
situatie (Sartre).
3. Emoties zijn psychische en lichamelijke reacties die ontstaan door interne of externe prikkels,
die je als gunstig of schadelijk ervaart voor je belangen (Wijsman).
4. Een primitieve vorm van reageren, van beleven f van hersenfuncties (Freud).
5. Een verhoogde (of verlaagde) activatietoestand (Duffy).
Onderscheid tussen emotie en gevoel:
- Lichaamstaal/ gedrag: Emoties komen tot uitdrukking in lichaamstaal. Gevoelens blijven
onzichtbaar en zijn alleen bekend voor de persoon die ze ervaart.
- Actiebereidheid: (neiging tot vechten of vluchten, neiging tot overheersing of onderwerping)
actiebereidheid is wel aanwezig bij emotie, niet bij gevoel. Emoties zijn hierdoor dringender
en nemen voorrang.
Je hebt over het algemeen 3 basisreacties bij (heftige) emoties:
1. Freeze (bevriezen/verlammen)
2. Fight (vechten)
3. Flight (vluchten)
- Fysiologische manifestaties: Puur fysiologische uitingen: blozen, zweten, hartslag,
adrenalineafscheiding etc. Dit helpt niet genoeg om emoties te kunnen onderscheiden of
uiten. Zelfde lichamelijke veranderingen bij verschillende emoties.
Samengevat: Bij emoties spelen verschillende aspecten een rol. We nemen een situatie waar en we
ervaren die op een bepaalde manier, afhankelijk van onze ervaringen, gemoedstoestand, karakter,
andere aanwezigen etc. Fysiologisch gebeurt er van alles in ons lichaam. Dit alles maakt dat we
subjectief een bepaald gevoel ervaren. Hierdoor handelen we op een specifieke wijze
(actiebereidheid), meer of minder zichtbaar.
Empatisch vermogen: mensen die goed in staat zijn hun eigen emoties te benoemen en
onderscheiden en dus ook beter en gevoeliger in het waarnemen van kleine verschillen in de emoties
van anderen en van zichzelf.
, Emoties zijn lastig te herkennen bij anderen: Signalen interpreteren (emoties vaak in mengvorm),
mensen kunnen zich anders voordoen dan dat ze zijn, vaak geen helder antwoord bij vraag naar
gevoelens (moeilijk om er woorden aan te geven).
Emoties zijn wel te zien aan buitenkant, gevoelens zijn niet. Die spelen in de innerlijke
belevingswereld van de mens.
Reguleren van emoties
Selffulfilling prophecy: een zichzelf waarmakende voorspelling. Het is een verschijnsel waarbij
mensen juist dat gedrag gaan vertonen waar ze het meeste bang voor zijn.
Cognitieve gedragstherapie, de 5 G’s: Gebeurtenissen en de interpretaties hiervan leiden tot
bepaalde gevoelens, die op hun beurt weer de gedragingen van iemand bepalen. En dat heeft
natuurlijk weer gevolgen voor de situatie waarin iemand zich op dat moment bevindt.
(Emotiemanagement)
1. Gebeurtenis
2. Gedachten
3. Gevoel
4. Gedrag
5. Gevolg
Met de 5G’s kun je een situatie uitleggen en inzicht geven:
1 gebeurtenis 2 gedachte 3 gevoel 4 gedrag 5 gevolg
Feitelijke Ik denk… Ik voel… Ik doe… Consequentie
gebeurtenis
Emoties kunnen er soms voor zorgen dat mensen belemmerd worden in hun gedrag en daarmee in
hun leerproces. Daarnaast kunnen gevoelens en emoties juist ook stimulerende functies hebben in
het leerproces. Ze kunnen een drijvende kracht zijn.
Flow: een mentale staat waarin je uiterst geconcentreerd bent, je uitgedaagd voelt, je jezelf en de
tijd vergeet en je voldoening haalt uit de activiteit waar je mee bezig bent. ‘Toestand waarin
positieve emoties ontstaan’. Het moment waarop je dat ultieme geluksmoment hebt ervaren, maar
wat je pas achteraf beseft, omdat je bent ‘opgegaan’ in de activiteit.
Om de flow aan te wijzen wordt er onderscheid gemaakt tussen de vaardigheid van de persoon en de
uitdaging van de activiteit/omgeving.
Synoniem voor flow is extase (Grieks voor ergens naast staan).
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de vaardigheid van de persoon en de
uitdaging van de activiteit. Een deelnemer met weinig vaardigheid in een
weinig uitdagende omgeving zal apathie ervaren (lusteloos en onverschillig).
Blijft de vaardigheid laag, maar stijgt de uitdaging, dan zal je je zorgen maken
of zelfs angstig worden. Wanneer de vaardigheid van de deelnemer toeneemt
maar de uitdaging van de omgeving laag blijft slaat verveling of ontspanning
toe. Daar waar zowel de vaardigheid als de uitdaging hoog wordt, ervaart de
deelnemer spanning/opwinding, controle of in het beste geval flow. Flow
ondersteunt de waarde van de activiteit en kan tevens een drijfveer zijn om
(extra) uitdagingen aan te gaan.
Lukken -> Beter lukken -> Mislukken.
Een deelnemer waarbij de activiteit lukt, raakt mogelijk nog niet in de flow. Deze deelnemer is zich al
wel bewust van zijn bekwaamheid, maar weet dat het soms nog mislukt. De deelnemer waarbij het
beter lukt maakt kans om in de flow te komen, zo lang de omgeving goed aansluit bij zijn
vaardigheidsniveau. Het derde niveau van deelnemen veronderstelt een dusdanig zelfvertrouwen dat