Week 1
Het verschil tussen rechtsregels en sociale regels ligt in de herkomst wie ze gemaakt heeft
Gelding van het recht gaat erom of het afdwingbaar is.
Objectief recht: geheel aan rechtsregels.
Subjectief recht: de rechten die zijn afgeleid van het objectieve recht bevoegdheid of
aanspraak eigendomsrecht is subjectieve recht, van het objectieve recht van het artikel over
diefstal
Positieve aspect: je hebt het recht op dingen ‘mogen’ of ‘aanspraak’
Negatieve aspect: anderen mogen jou in je recht niet beperken.
Voorbeeld van aanvullend recht: het opstellen van een testament.
Rechtsinterpretatieve vragen: ligt tussen normatieve- en descriptieve vragen in. Ze zijn gericht
op de betekenis van juridische teksten. Het ligt ertussenin omdat het recht in moeilijke
gevallen vaak tenminste gedeeltelijk onbepaald is.
Week 3
Het overheid heeft het exclusieve recht tot strafvervolging.
De 4 aspecten van het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel: wettelijke basis voor strafbaarheid,
geen vage of onduidelijke strafbepalingen, geen analoge toepassing, geen strafrechtbepalingen
met terugwerkende kracht.
Natuurrecht: geheel van normen dat niet door mensen is gemaakt normatieve lading hoe
het recht zou moeten zijn wetten die strijd zijn met het natuurrecht, zouden volgens de
aanhangers niet moeten gelden
Rechtspositivisme: het geldende recht is het recht dat gehoorzaamd moet worden
- Normatief: het meest strenge het moet daadwerkelijk gehoorzaamd worden vb.
natieregime (eichmann zaak)
- Descriptief: minder streng het geldend recht wordt door hen beschreven zij
hechten er verder geen waarde aan of dat wel of niet wordt gehoorzaamd
Antipositivisme: het geldende recht kan niet bepaald/beschreven worden zonder morele
overwegingen denk aan open normen beetje compromis tussen rechtspositivisme en
natuurrecht
Misdrijven: ze zijn verboden omdat wij ze immoreel vinden.
Overtredingen: ze zijn immoreel omdat ze verboden zijn.
, Week 4
Inquisitoir proces: onderschikking tussen de twee partijen strafrecht
Accusatoir proces: gelijkwaardigheid van partijen.
Functies strafprocesrecht:
Instrumentele functie: crime control, het beheersen van de misdaad, het scheppen van
orde binnen de samenleving.
Waarborgfunctie: due proces, beschermt de burger in zijn rechten en vrijheden.
Vier rechtvaardigingsgronden als je daaraan voldoet, dan is het strafbare feit niet strafbaar
bv. noodweer hoef je volgens mij niet te kennen, dus enkel doorlezen:
1. Noodweer: zelfverdediging
2. Bevoegd gegeven: ambtelijk bevel
3. Wettelijke plicht: twee wetten kunnen elkaar soms tegenspreken
4. Overmacht: tussen twee kwaden kiezen
Vaardigheden hoef je niet te kennen voor het tentamen.!
Je hoeft niet te weten hoe dagvaardingsprocedure en de verzoekschriftprocedure in hun
werking gaan, alleen de namen van de betrokkenen.
Civiele rechter bij vorderingen over de 25000 euro, anders kantonrechter.
Bij een kantonrechter is een advocaat niet verplicht. Bij civiele rechter is een advocaat wel
verplicht, want het gaat daar om heel hoge bedragen.
Interne openbaarheid: alle stukken moeten voor alle partijen kenbaar zijn.
Externe openbaarheid: openbaarheid van de rechtszaak.
Devolutieve werking: bij hoger beroep, de zaak wordt geheel opnieuw behandeld.
Rechterlijke macht: rechtbanken, gerechtshoven, hoge raad, OM, procureur generaal.
Niet bij de rechterlijke macht: CRvB, CBB, Raad van state.
Herkenningsregel: een regel is een rechtsregel als hij herleid kan worden tot een formele
rechtsbron.
Verschoning kan worden toegepast als rechter om onpartijdig te blijven. Dit betekent dat de
rechter de zaak op een andere rechter afschuift, vanwege persoonlijke belangenverstrengeling.
Er kan ook gewraakt worden bij een onpartijdige rechter.
Onafhankelijkheid wordt gewaarborgd doordat rechter voor het leven worden benoemd.
Absolute competentie: het soort rechter het type instantie welke rechterlijke instantie
Relatieve competentie: de locatie welke instantie in concreto welke plaats in Nederland
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller fionasmits. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.83. You're not tied to anything after your purchase.