Module 7: Macro-economische analyse: wat en waarom?
Inleiding
-Macroniveau ≠ optelsom individueel gedrag op microniveau
-Macro-economische vraagstukken
• Hoeveel wordt er in een land geproduceerd?
• Hoe ontstaat economische groei?
o Korte/middellange termijn: Waarom zijn er goede en slechte jaren?
o Lange termijn: Waarom is Europa zoveel rijker dan Afrika? Waarom groeit
de Chinese economie zo veel sneller dan de Belgische?
• Wat is werkloosheid en hoe wordt die veroorzaakt?
• Wat is inflatie?
• Waar komt het geld vandaan waarmee wordt betaald?
1. Macro-economsische actoren
= Groepen mensen/organisaties met marcro-economische rol
Gezinnen
-Consumeren
-Bieden arbeid aan (wil om te werken)
(zowel vrager als aanbieder)
Bedrijven
-Produceren
-Investeren
-Vragen arbeid
(zowel vrager als aanbieder)
Fincanciële sector
-Neemt geld aan
-Leent geld uit
Overheid
-Int belastingen en sociale zekerheidsbijdragen
-Vraagt arbeid (leger, onderwijs)
-Koopt goederen en diensten
-Herverdeelt
(zowel vrager als aanbieder + organisator macro-economie)
Buitenland
-Koopt goederen en diensten van ons (onze export)
-Verkoopt goederen en diensten aan ons (onze import)
-Vraagt arbeid/is aanbieder van arbeid
• Belgen die in buitenland werken
• Buitenlandse arbeiders in Beligë
-Leent geld aan/van ons
-Investeert bij ons/wij investeren daar
(zowel vrager als aanbieder)
95
, De economische kringloop en de wet van Say
-In economie: op duizenden markten, tienduizenden goederen en diensten verhandeld
• Macro-economie: begrijpen hoe som (aggregaat) van alle transacties samen
evolueert
• Het aggregaat van transacties in markt met totaal N finale goederen en diensten,
met pi als prijs en qi als hoeveelheid van goed i in bepaalde periode (bv. één jaar)
• Maar in werkelijkheid niet zo simpel
1. Kringloop-idee
- Twee kanten van macro-economische variabelen
• Lonen stijgen
o Kost bedrijven stijgt (slecht)
o Inkomen gezinnen stijgt (goed)
• Belastingen
o Inkomen gezinnen daalt (slecht)
o Overheidsinkomen stijgt (goed)
• Overheidsuitgaven betaalt met belastingen
o Hogere belastingen (slecht voor gezinnen & bedrijven)
▪ Ook meer uitgaven door overheid tvv gezinnen & bedrijven (goed)
o Lagere belastingen (tvv gezinnen & bedrijven)
o Minder uitgaven (ten nadele van gezinnen & bedrijven)
Eenvoudige economische kringloop
Y
TW
(producten
ontstaan uit
grondstoffen)
P*Q
= Toegevoegde waarde die bedrijven creëren (TW) (producten uit grondstoffen)
= Geldwaarde finale goederen en diensten (P.Q) (gezinnen kopen productie)
= Inkomen (Y)
= Inkomenscreatie (gezinnen creëren TW = inkomen voor arbeiders)
= Inkomensbesteding (gezinnen besteden inkomen aan aankopen goederen)
= Inkomensverdeling (inkomen bedrijven gaat naar gezinnen als loon)
-Factormarkt
• Ondernemingen: vragers arbeid
• Gezinnen: aanbieders arbeid
96
,-Goederenmarkt
• Gezinnen: vragers goederen
• Ondernemingen: aanbieders goederen
-Optelsom volstaat niet voor macro-niveau?
• Productiestroom (benedenloop) = inkomensstroom naar consumenten
(bovenloop)
• De totale opbrengst van verkopen (benedenloop, PQ) -> productiefactoren
betalen (bovenloop, Y)
o Arbeiders: loon
o Landeigenaars: huur / pacht
o Kapitaalverschaffers: rente / dividend
• Band tussen productie en inkomens (beïnvloeding)
• Stel: prijsstijging finale goederen en diensten
o P stijgt -> effect op Q is onzeker
o Bij hogere P kan Y stijgen waardoor gezinnen meer consumeren
o Hogere prijs -> meer geld voor bedrijven (PQ) -> meer inkomen aan
gezinnen -> toch meer consumeren als het duurder wordt
<-> micro-economie: qi daalt als pi stijgt (door ceteris paribus)
Wet van Say
= elk aanbod creëert zijn eigen vraag
(alles wat wordt geproduceerd gaat naar gezinnen die betalen -> geld terug naar
gezinnen via inkomen)
-Stel: consumenten besteden inkomen volledig aan consumptie
• Productiestroom P*Q vloeit volledig terug (in vorm van vraag) naar goederen en
diensten (P.Q = Y)
-Vaststellingen
• In macro-economische analyse: sommige terugkoppelingseffecten ontsnappen
aan micro-economische analyse
• Uitgangspunt te restrictief:
o Gezinnen gaan niet hele inkomen opnieuw spenderen in economie (sparen
of in het buitenland uitgeven)
o Dus deel inkomen onttrokken aan kringloop = lek
▪ Spaarlek
▪ Buitenlandlek
▪ Belastingslek
2. Belang van geld
-Aan kringloop van goederen en diensten beantwoordt geldkringloop
• Dubbele kringloop
o Reële stroom (goederen en diensten)
= Goederenkringloop (wijzerzin)
o Geldstroom
= Geldkringloop met lek (tegenwijzerzin)
• In tegengestelde richting
o Consumenten ontvangen goederen -> geld in de plaats
o Bedrijven zetten productiefactoren in -> vergoeden met geld
• Dezelfde onderliggende economische realiteiten (dezelfde waarde)
97
, → Kostprijs
Loon
-Hoeveelheid geld in kringloop
= geldhoeveelheid M
= voorraadvariabele
= foto (op 1 moment)
-Goederen- en dienstenstroom
• Gedurende bepaalde periode op markt verhandeld
= Geldwaarde van de productie PQ
= stroomvariabele
= film (over bepaalde periode)
-Verband: M omvormen tot stroomvariabele
• Via omloopsnelheid V = velocity
o Meet aantal keren dat geldhoeveelheid wordt gebruikt in transacties
tijdens bepaalde periode
o Hoeveel keer wordt stroomvariabele verhandeld?
• Geldhoeveelheid vermenigvuldigen met de omloopsnelheid
• M*V = stroomvariabele
Bv. €1000 000 000 beschikbaar in EU met velocity van 10
-> M*V = 10 000 000 000
=> Dit leidt tot:
Identiteit van Fisher
P.Q = M.V
-Nominale waarde stroom van goederen en diensten moet op elk ogenblik gelijk zijn aan
geldstroom die gebruikt wordt om de transacties van deze goederen en diensten
mogelijk te maken
• Geldwaarde van goederenstroom = waarde geldstroom
• Identiteit = gelijkheid die altijd opgaat
98