Wat zijn de gevolgen van overeenkomsten die in strijd zijn met het recht?
Het beginsel van de contractsvrijheid:
(1) iedereen is vrij om zelf te bepalen met wie hij een overeenkomst sluit. Dit kan worden
beperkt door feitelijke omstandigheden, bv. dat er maar 1 aanbieder is. Beperking voor
overheid: volgens art. 3:14 BW mag de overheid haar bevoegdheid om een overeenkomst te
sluiten niet uitoefenen als dit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
(2) Ieder mag de inhoud van een overeenkomst zelf bepalen. Dit aspect is in negatieve zin in de
wet neergelegd: art. 3:40 bepaalt dat rechtshandelingen die in strijd zijn met de wet, goede
zeden of openbare orde nietig zijn en soms vernietigbaar. Dit kan worden beperkt door
maatschappelijke ontwikkelingen vaak geen sprake van een uitgebreid
onderhandelingsproces, maar is een ovk al kant en klaar waarop vervolgens ja of nee wordt
gezegd.
Het canonieke beginsel dat de enkele belofte bindt (nudus consensus obligat) drong door in het
wereldlijke recht en dat zorgde voor de contractsvrijheid en ook de inhoudelijke contractsvrijheid.
Deze vrijheid was vroeger begrensd want de overeenkomst moest een geoorloofde oorzaak (causa)
hebben. Dit is vervangen door art. 3:40.
Bloei contractsvrijheid na Franse revolutie: hing enerzijds samen met de wens op bepaalde groepen
in de samenleving te beschermen (sociale politiek, zoals bij huurovereenkomsten) en anderzijds met
het oog op de behoefte om het economische verkeer te ordenen (economische politiek, zie bv. art. 6
Mw).
Het beginsel van de contractsvrijheid staat in de bredere context van het autonomiebeginsel: het
individu zoekt zelfstandig zijn persoonlijke, maatschappelijke en economische ontplooiing en het
recht erkent in beginsel de door het individu gedane keuzes.
Strijd met openbare orde: strijd met fundamentele beginselen van de rechtsorde of met algemene
belangen van fundamentele aard. Een overeenkomst die in strijd is met de wet kan tevens in strijd
zijn met de openbare orde of goede zeden.
Een wettelijk verbod kan betrekking hebben op
1. het sluiten van een bepaalde overeenkomst (het verrichten van de rechtshandeling),
2. op de prestaties waartoe partijen zich verplichten (de inhoud van de rechtshandeling)
3. of op de naar buiten toe blijkende motieven van een of beide partijen (de strekking van de
rechtshandeling).
Bij ‘strijd met de wet’ is het onderscheid tussen het verrichten, de inhoud en de strekking bepalend
voor de toepasselijkheid van hetzij art. 3:40 lid 2, hetzij lid 1.
- Lid 2 is alleen van toepassing indien de wet het verrichten van een rechtshandeling verbiedt.
Gevolg: nietig of vernietigbaar.
- Lid 1 is van toepassing op de inhoud of de strekking van de rechtshandeling. Gevolg: nietig.
Om te kunnen vaststellen of een rechtshandeling een geoorloofde inhoud heeft, is bepaalbaarheid
vereist (art. 6:227 BW). Nodig is dat de inhoud kan worden bepaald aan de hand van tevoren
vastgestelde criteria of dat de inhoud voortvloeit uit een bepaalde gewoonte in het handelsverkeer
tussen partijen.
De rechter dient de strekking van de regeling in art. 3:40 als leidraad te nemen, namelijk het
terughoudend toepassen van de voor de praktijk ingrijpende nietigheidssanctie en het beperken van
1
, de gevolgen ervan. Voor de toepasselijkheid van lid 2 is vereist dat het verbod in een wet in formele
zin staat, van dwingend recht is en het verrichten (totstandkoming) van de rechtshandeling verbiedt.
Lid 3 bepaalt dat de toepasselijke wetsbepaling moet strekken tot aantasting van de geldigheid van
de daarmee strijdige rechtshandeling. Let op: dit geldt bij strijd met wet.
Onder het begrip ‘wet’ in art. 3:40 lid 2 BW vallen drie categorieën:
Wetten in formele zin (Regering + Staten-Generaal);
Door het Parlement goedgekeurde verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties
en;
Verordeningen van lagere wetgevers indien de bevoegdheid tot het maken van een
dwingende wetsbepaling uitdrukkelijk aan de lagere wetgever is gedelegeerd.
Rechtsgevolgen (lid 2)
Indien is vastgesteld dat het verrichten van een rechtshandeling in strijd is met een dwingende
wetsbepaling, zijn er diverse mogelijkheden:
a. De rechtshandeling is nietig – hoofdregel (art. 3:40 lid 2 aanhef);
b. De rechtshandeling is vernietigbaar indien de bepaling uitsluitend strekt ter bescherming van
een van de partijen (lid 2 midden). De beschermende partij kan zich beroepen op de
vernietigingsgrond;
c. Uit de strekking van de bepaling kan anders voortvloeien (lid 2 slot). De rechter kan bij het
vaststellen van de sanctie (nietig, vernietigbaar, geldig) alle denkbare nuances toepassen en
zo de beste oplossing bereiken. Het kan dus bv. ook zo zijn dat een rechtshandeling als bij de
tweede vorm alsnog nietig is in plaats van vernietigbaar;
d. De rechtshandeling is geldig (lid 3).
De wetsbepaling strekt niet tot aantasting van de rechtshandeling (lid 3)
Art. 3:40 lid 3 bepaalt dat de regeling van lid 2 niet geldt voor wetsbepalingen die niet de strekking
hebben de geldigheid van de daarmee strijdige rechtshandelingen aan te tasten. Een rechtshandeling
kan dus toch geldig zijn, zelfs als aan alle vereisten van lid 2 is voldaan. Zie bv. art. 1:23 Wft.
Nieuwenhuis en Hijma leggen de maatstaf bij het doel en de strekking van het verbod. Volgens hen is
de overeenkomst waarvan het aangaan of de inhoud in strijd is met de wet of de goede zeden in
beginsel geldig, behalve voor zover de ratio van de geschonden regel meebrengt dat bepaalde
rechtsgevolgen met het oog op het algemeen belang achterwege behoren te blijven. Zij leggen het
primaat bij de rechter.
Brunner en Sieburgh leggen het primaat bij de wetgever. Overtreding van een wettelijk voorschrift,
waarbij het sluiten van bepaalde overeenkomsten wordt verboden en niet uitsluitend strekt tot
bescherming van een der contractspartijen, brengt nietigheid mee.
Een verboden rechtshandeling kan toch geldig zijn, als de maatschappij en de overheid de
handelwijze die de wet verbiedt, inmiddels accepteren.
Strijd met goede zeden of openbare orde
Goede zeden: als de meerderheid het erover eens is wanneer een bepaalde overeenkomst wel en
wanneer deze niet in strijd is met wat zedelijk geoorloofd is (sluit meer aan bij ongeschreven recht).
Dit kan per tijd en plaats verschillen.
Art. 3:40 lid 1 kan ook betrekking hebben op rechtshandeling in strijd met de wet, maar die niet
vallen onder lid 2. Het gaat om rechtshandelingen waarvan niet het verrichten maar de inhoud of
strekking in strijd is met de wet.
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller busraturedi. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.31. You're not tied to anything after your purchase.