HTW/FNW en Vermaat c.s., art. 3:13 BW Misbruik van bevoegdheid ex. 3:13 lid 2 BW. MTW doet verzoek tot
faillietverklaring. De moedermaatschappij (enig aandeelhoudster van MTW) heeft verzoek tot faillietverklaring gedaan.
Daarvoor was er een sociaal akkoord gesloten, waar werknemers arbeidsrechtelijke bescherming genoten, met de
daaraan verbonden financiële consequenties voor MTW. Rechtbank, Hof en HR oordelen dat er een verband dient te
worden gelegd tussen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst (en de intrekking daarvan) en de aangifte tot
faillietverklaring. Er is niet gebleken dat er en andere reden was voor aangifte tot haar faillietverklaring. De
bevoegdheid tot het doen van aangifte tot faillietverklaring is uitgeoefend voor een ander doel dan waarvoor zij is
verleend, namelijk om door deze aangifte af te komen van haar verplichtingen tegenover haar werknemers. Dit is een
misbruik van haar bevoegdheid. Een belangenafweging ex art. 3:13 lid 2 is niet aan de orde.
Jomed 1: art. 69 F. Welke mate van detaillering kan worden verwacht van openbare verslagen die op de voet van de
artikelen 94-97 F moeten worden opgemaakt? HR: geen vergaande eisen van detaillering. Dat het gaat om een
ingewikkeld en omvangrijk faillissement speelt een rol. Daarnaast bestaat er geen recht voor de schuldeiser om
desgevraagd de beschikbare informatie op te vragen. Komt de vraag op in het kader van art. 69 F, dan kan worden
bedacht dat dit voorschrift een beperkte strekking heeft. Het is in beginsel slechts gegeven om daarin genoemden
invloed toe te kennen op het beheer van de failliete boedel. Een bevel tot het verstrekken van informatie kan derhalve
alleen worden gegeven voorzover het gaat om informatie die de schuldeisers nodig hebben om zich een behoorlijk
beeld van het beheer van de curator te vormen. Daarbij moet een belangenafweging worden gemaakt: belang aan de
zijde van de boedel en/of de curator bij het niet verstrekken van de informatie, maar ook de belangen van de
schuldeisers bij het wel verstrekken van de informatie.
Jomed 2: art. 3:15j sub d. Er is in beginsel geen plaats voor een uit het ongeschreven recht voortvloeiende
verplichting van de curator aan een individuele schuldeiser de door deze gewenste inlichtingen te verstrekken en
verantwoording af te leggen. Een schuldeiser heeft daarbij niet een rechtstreeks en voldoende belang. Het
toepassingsbereik van art. 3:15 sub d is beperkt tot de boekhouding van de failliet, voor zover deze betrekking op het
tijdperk tot aan diens faillietverklaring.
Unitco: 3:277 BW. Pluraliteit van schuldeisers. Indien de stellingen van partijen daartoe aanleiding geven, dient de
rechter in hoger beroep opnieuw te onderzoeken of aan de vereisten voor faillietverklaring is voldaan. Bij zijn
beslissing dient bij uit te gaan van de toestand ten tijde van zijn uitspraak. Daarnaast staat het derden vrij hangende
een procedure tot faillietverklaring steunvorderingen te voldoen. Dat levert geen doorbreking van de paritas
creditorum op, ook niet indien de vorderingen van de aanvrager van het faillissement onbetaald blijft of daarvoor geen
zekerheid wordt gesteld. De paritas creditorum ziet immers slechts op de gelijke behandeling waarop schuldeisers
aanspraak hebben bij de voldoening van hun vorderingen uit de goederen van de schuldenaar, art. 3:277 BW.
ABN Amro/Berzona, art. 3:277 BW: Vordering tot het verschaffen van huurgenot kan niet ter verificatie worden
ingediend en worden aangemerkt als een steunvordering. Het uitspreken van het faillissement heeft niet tot gevolg dat
de curator actief een bevoegdheid of vordering toekomt die de wet of de overeenkomst niet toekent, zoals ontruiming
of opeising van het gehuurde als de huurovereenkomst nog loopt. Wel kan de curator passief de overeenkomsten niet
nakomen, dit betreft verbintenissen die uit of ten laste van de boedel moeten worden voldaan, zoals een betaling, een
afgifte van een zaak of de vestiging van een recht. De op deze prestaties gerichte vorderingen dienen in het
faillissement geldend te worden gemaakt door indiening ter verificatie.
Week 2: Wederkerige overeenkomsten en boedelschulden
Van der Kooi/Curatoren Van Gelder, art. 40 F: Art. 40 F rust op een afweging van het belang van de betrokken
werknemers en dat van de faillissementscrediteuren. Onverenigbaar hiermee is dat het resultaat van die afweging zou
kunnen worden doorbroken door een voor de faillietverklaring gesloten overeenkomst, die de strekking heeft om, ook
terzake van na de faillietverklaring door de curator gegeven ontslagen, aan de werknemers een vergoeding voor door
hen als gevolg van het ontslag, en derhalve na de faillietverklaring, geleden nadeel toe te kennen, ook zonder dat is
vast komen te staan dat het ontslag kennelijk onredelijk was in de zin van de wet. Of wanneer wel sprake was van
kennelijk onredelijk ontslag de vergoeding in overeenstemming is met hetgeen de rechter aan de hand van de
wettelijke maatstaven zou hebben vastgesteld. Een dergelijke doorbreking kan dan ook niet worden aangenomen
zowel in de zin dat uit een dergelijke overeenkomst geen boedelschuld kan ontstaan, als in de zin dat de betreffende
vordering niet voor verificatie in aanmerking komt.
ABN Amro/Berzona, art. 37 F: Met een paar virtuele pennenstreken maakte de Hoge Raad duidelijk dat – anders
dan het Nebula-arrest leerde – de curator gehouden is een bestaande wederkerige overeenkomst te respecteren
wanneer de gefailleerde slechts gehouden is gebruik te dulden. Het Berzona-arrest leert dat wat ook wel “het recht op
wanprestatie van de curator” genoemd wordt, beperkt is tot die gevallen waarin de curator een prestatie moet
verrichten, zoals het doen van een betaling, het afgeven van een zaak of het vestigen van een recht. Indien een
1
,bestaande overeenkomst met zich brengt dat de gefailleerde enkel het gebruik door een huurder moet dulden, brengt
het uitspreken van het faillissement niet met zich “dat de curator ook (‘actief’) een bevoegdheid of vordering toekomt
die de wet of de overeenkomst niet toekent, zoals tot ontruiming of opeising van het gehuurde als de
huurovereenkomst nog loopt.
De passieve niet-nakoming houdt in dat – als de curator dat in het belang van de boedel acht – er geen actie
vanuit de boedel mag worden verwacht. De wederpartij mag in dat geval op grond van art. 37 lid 1 Faillissementswet
de curator om nakoming verzoeken en de curator kan dan kiezen ‘passief te blijven’ en niet na te komen; dit geeft de
wederpartij dan het recht op ontbinding (en een concurrente vordering die ter verificatie moet worden ingediend in het
faillissement). De curator mag dus niet ‘actief’ wanprestatie plegen, door bijvoorbeeld ontruiming te vorderen of het
gehuurde op te eisen zolang de huurovereenkomst nog loopt. Hij moet nakoming van de overeenkomst dulden. (Lees
artikel van Van Zanten: ‘Geen Nebula, maar Berzona’)
Nebula: art. 37 F De faillietverklaring oefent op bestaande wederkerige overeenkomst geen invloed uit. De
verbintenissen van de contractant en diens mede-contractant worden er niet door gewijzigd. Het feit dat het
voortbestaan van een wederkerige overeenkomst niet wordt beïnvloedt door het faillissement betekent echter niet dat
de schuldeiser van een duurovereenkomst wiens wederpartij failliet wordt verklaard, de rechten uit die overeenkomst
kan blijven uitoefenen alsof er geen faillissement bestaat. Het beginsel van gelijkheid van schuldeisers zou op deze
manier op een onaanvaardbare wijze worden doorbroken. Dit geldt ook voor gevallen waarin de gefailleerde
krachtens de tussen partijen gesloten overeenkomst niet is gehouden een bepaalde prestatie te verrichten, maar het
gebruik van een aan hem in eigendom toebehorende zaak te dulden.
Curatoren Baby XL/ALM, art. 39 en 238 F: De tekst en de strekking van art. 238 F en 39 F verzetten zich er niet
tegen dat in de huurovereenkomst een bepaling als de onderhavige wordt opgenomen die, in aanvulling op de
wettelijke regeling ook aan de verhuurder de mogelijkheid biedt in geval van surseance/faillissement de
huurovereenkomst te beëindigen. Als partijen een ontbindingsmogelijkheid contractueel hebben opgenomen in een
beding, mogen zij daar na faillissement ook een beroep op doen.
Aukema/Uni-Invest: art. 39 F, art. 37a F Voor schadevergoedingsbedingen is onderscheid gemaakt tussen enerzijds
de gevallen van opzegging op de voet van art. 39 F, waarin de wettelijke regeling een beding tot het vooraf bepalen
van de schadevergoeding in geval van opzegging bij faillissement niet toelaat, en anderzijds gevallen waarin de
wettelijke regeling zich niet verzet tegen een contractuele regeling betreffende de vergoeding van schade bij
tussentijdse ontbinding. Bij dit laatste gaat het om gevallen waarin krachtens wettelijke of contractuele regels
tussentijdse ontbinding van de huurovereenkomst mogelijk is en waarin de vordering op grond van het
schadevergoedingsbeding overeenkomstig art. 37a voor verificatie in aanmerking komt. De Hoge Raad heeft beslist
dat de vordering uit hoofde van een beding dat de verhuurder een aanspraak geeft op vergoeding van schade (gemis
aan toekomstige huuropbrengsten) die het gevolg is van het faillissement van de huurder niet bij de curator kan
worden ingediend.
Romania Beheer, art. 39 F: De in het arrest Aukema q.q./Uni-Invest bedoelde afweging heeft slechts betrekking op
de verhouding tussen verhuurder en boedel. De op die afweging berustende regeling van art. 39 Fw strekt niet mede
ter bescherming van het belang van de gefailleerde. Er is daarom geen reden om een beding waarbij de huurder
zich heeft verplicht tot vergoeding van de schade die de verhuurder lijdt door een voortijdig einde van de
huurovereenkomst als gevolg van het faillissement van de huurder, nietig te achten jegens de gefailleerde huurder
zelf, ingeval de huurovereenkomst wordt opgezegd op de voet van het artikel. Het arrest Aukema q.q./Uni-Invest moet
dan ook aldus worden verstaan dat dit beding in het geval van opzegging op de voet van art. 39 Fw alleen geen effect
sorteert jegens de boedel.
Megapool (Laser Nederland/Curatoren Megapool), art. 20 F jo. 6:248 BW: De kern van het standpunt van de
curatoren is dat door het beding (dat het recht op provisie vervalt bij beëindiging overeenkomst als gevolg van
faillissement) Laser niet meer de uitloopprovisie is verschuldigd, terwijl het hier een doorlopende afdracht verplichting
van Laser betreft, waarvoor Megapool de tegenprestatie al heeft verricht (het aanbrengen van een consument die een
kredietovereenkomst aangaat). Door het beding wordt de boedel, enkel als gevolg van het uitspreken van het
faillissement, actief onthouden dat Megapool toekwam, zulks ten koste van de schuldeisers daardoor evenredig
worden benadeeld. In beginsel is een dergelijk beding in strijd met art. 20 F. Dat beding doet dan immers het recht op
een prestatie vervallen enkel en alleen vanwege het in staat van faillissement raken van de schuldeiser, met als
gevolg dat de wederpartij die de tegenprestatie daarvoor al heeft ontvangen zijn eigen prestatie niet meer behoeft te
verrichten. Van zo’n beding was in casu geen sprake. De uitloopprovisie vormde mede de tegenprestatie en voordelen
die zijn weggevallen door het faillissement van Megapool.
Koot Beheer/Tideman q.q. : art. 39, 40, 37a F. Indien de curator besluit de huur-of arbeidsovereenkomst te
beëindigen is sprake van een boedelvordering met betrekking tot de huur, het loon of de premieschulden die
verschuldigd zijn (gedurende een beperkte periode) na de faillietverklaring. Indien de curator in het belang van de
boedel de huur beëindigt, is de schadevergoedingsverplichting die in verband met de huurbeëindiging ontstaat GEEN
boedelschuld op de enkele grond dat zij is ontstaan als gevolg van een rechtshandeling (het toedoen) van de
curator. Dit zou een uitzondering zijn op de hoofdregel dat indien de curator in het belang van de boedel geen
2
, uitvoering geeft aan een door de gefailleerde voor de faillietverklaring aangegane overeenkomst, slechts een
concurrente vordering voor de wederpartij resteert, en op het aan die regel ten grondslag liggende beginsel van de
gelijkheid van schuldeisers. Boedelschulden zijn schulden die onmiddellijke aanspraak geven jegens de
faillissementsboedel:
- ingevolge de wet
- omdat zij door de curator in zijn hoedanigheid zijn aangegaan
- zij zijn een gevolg van een handelen van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven
verplichting.
Boedelschuld moet onderscheiden worden van vorderingen op de schuldenaar, met het oog op de voldoening
waarvan de vereffening van de boedel plaatsvindt (concurrente vorderingen).
In casu was er sprake van een concurrente vordering, namelijk de bepaling om de schade aan het gehuurde
bij het einde van de huur te herstellen, dan wel te vergoeden. Dit is een verbintenis van de schuldenaar, die bij het
einde van de huur ontstaat of opeisbaar wordt.
Ontruimingsverplichting na beëindiging van de huur is een boedelschuld, deze verplichting rust op de curator in zijn
hoedanigheid.
Transeuropeanproperties VI NL Autodrome, art. 39 F: sale-and-lease backtransactie. Gelet op de aard van deze
transactie en het feit dat zij bij uitstek wordt gebruikt om nieuwe financiering aan te trekken - omdat de oorspronkelijke
eigenaar van de panden daardoor in staat wordt gesteld kapitaal vrij te maken dat tot dan toe in de panden was
belegd – zou het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen van partijen worden doorbroken als de
leer van genoemd arrest ook op een geval als het onderhavige van toepassing zou zijn. Voor de nieuwe
eigenaar/verhuur is de gegoedheid van de huurder namelijk van essentieel belang voor het aangaan van de sale-and-
lease-backtransactie, en voor de voorwaarden waaronder hij daartoe bereid is. Door de huurinkomsten verdient hij
immers het door hem in feite aan de verkoper verleende krediet weer terug. Ook op de huurovereenkomst tussen TEP
en Autodrôme Holding B.V. is hetgeen in het arrest Aukema q.q./Uni-Invest is beslist, van toepassing. Daaraan doen
niet af de door het onderdeel aangevoerde omstandigheden dat de huurovereenkomst onderdeel uitmaakt van een
sale-and-lease-backtransactie en dat een dergelijke transactie bij uitstek wordt gebruikt om nieuwe financiering aan te
trekken. R.o. 3.4
Week 3 Voorrang en zekerheidsrechten
Uitwinning van verpande vorderingen
Mulder q.q./CLBN, art. 2:346 BW, art. 57 F.
Inning van stil verpande vorderingen. De bank heeft krediet verleend aan Connection. Connection heeft zich jegens
de bank verplicht al haar uitstaande en toekomstige vorderingen aan de bank te cederen tot zekerheid van de
voldoening van haar verplichtingen jegens de bank. De vorderingen zijn stil verpand, zonder mededeling aan de
schuldenaren van de vorderingen. 13 november heeft de bank vernomen dat Connection voornemens is aangifte van
faillietverklaring te doen. In de periode van 13 t/m 16 november heeft de bank betalingen ontvangen, welke strekten
tot voldoening van de verpande vorderingen. 16 november: Connection failliet. 17 t/m 26 november: bank heeft weer
geld ontvangen. 25 en 26 november: mededeling aan de schuldenaren van de verpande vorderingen. Dit betekent dat
de pandgever niet te eigen behoeve nakoming van stil verpande vorderingen mag eisen ex art. 3:246 lid 1. De curator
vordert de bedragen die zijn betaald aan de Bank.
De pandgever ontleent aan art. 3:246 lid 1 de bevoegdheid te eigen behoeve nakoming van stil verpande vorderingen
te eisen en betaling daarvan in ontvangst te nemen zolang geen mededeling van de verpanding aan de schuldenaar
van de verpande vorderingen is gedaan. Door faillietverklaring van de pandgever (Connection) gaat deze
bevoegdheid op de curator over. De pandhouder heeft generlei aanspraak op afdracht van hetgeen de pandgever of
de curator in ontvangst neemt. De pandhouder ontleent ook aan art. 57 lid 1 niet de bevoegdheid zich buiten de
afwikkeling van het faillissement te verhalen op hetgeen de Curator op de voet van art. 3:246 lid 1 heeft geïnd.
Door de betaling van een stil verpande vordering aan degene die bevoegd is de betaling in ontvangst te nemen, gaat
de vordering teniet en daarmee ook het op de vordering rustende pandrecht. Het pandrecht komt niet te rusten op het
geïnde.
Weliswaar kan een pandhouder zijn rechten uitoefenen alsof er geen faillissement was en staat het hem op grond van
art. 57 lid 1 F vrij om de verpanding mee te delen aan de schuldenaar van de verpande vorderingen met als gevolg
dat de bevoegdheid tot inning op de pandhouder overgaat, maar genoemde bepaling verleent hem geen afspraak op
afdracht van hetgeen de curator op de voet van art. 3:246 lid 1 BW heeft geïnd. De pandhouder behoudt voorrang op
het geïnde. Hij moet weliswaar wachten tot de uitdelingslijst verbindend is geworden en hij draagt op de voet van art.
182 F bij in de algemene faillissementskosten, maar hij heeft aanspraak erop bij de uitdeling overeenkomstig zijn aan
het pandrecht ontleende voorrang te worden voldaan.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller parisajahan. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.04. You're not tied to anything after your purchase.