Hoofdstuk 1
Inleiding
Het goederenrecht is het deel van het objectieve recht dat de verhouding van een
persoon ten opzichte van een goed regelt. Het vormt, samen met het
verbintenissenrecht, het vermogensrecht.
Een persoon kan op 2 manieren een verhouding tot een goed hebben:
- Een persoon kan een feitelijke verhouding tot een goed hebben
- In het goederenrecht zijn het bezit en het houderschap (art 3:107 e.v. BW) de
belangrijkste feitelijke verhoudingen.
- Een persoon kan een juridische verhouding tot een goed hebben
- Deze verhouding kan verbintenisrechtelijk of goederenrechtelijk van aard zijn. Een
verbintenisrechtelijke verhouding bestaat indien een persoon een recht met
betrekking tot een goed heeft, zoals een recht op levering of een huurrecht. Is de
verhouding goederenrechtelijk van aard, dan heeft een persoon een
goederenrechtelijk recht op een goed. De belangrijkste goederenrechtelijke
rechten zijn het eigendomsrecht en de beperkte rechten.
Het goederenrecht wordt deels geregeld in boek 3 en deel in boek 5 BW. Het
goederenrecht vormt een gesloten systeem. Het gesloten systeem van het
goederenrecht houdt ten eerst in dat alle goederenrechtelijke rechten zijn geregeld in
de wet. Buitenwettelijke goederenrechten bestaan dus niet. Ten tweede bepaalt de
wet in belangrijke mate de inhoud van de goederenrechtelijke rechten. Veel
wetsbepalingen in het goederenrecht zijn van dwingend recht, waardoor partijen niet
van deze regels af kunnen wijken.
Het verbintenissenrecht daarentegen is een open systeem. De wet somt niet alle
soorten verbintenissen op, en geeft evenmin precies aan welke inhoud verbintenissen
moeten hebben. Het verbintenissenrecht bestaat voornamelijk uit regelend recht.
Een goederenrechtelijk recht is een subjectief recht dat een persoon op grond van het
objectieve goederenrecht heeft op een goed. Ieder goederenrechtelijk recht rust op
een goed. Goederenrechtelijke rechten hebben absolute werking: ze kunnen
tegenover een ieder worden ingeroepen.
Daarnaast hebben met name de beperkte rechten droit de suite (of zaaksgevolg): het
recht volgt het goed waarop het is gevestigd. Als jij een recht hebt op een zaak, blijft
het aan de zaak verbonden. Wordt bijvoorbeeld een met een erfdienstbaarheid
bezwaarde zaak overgedragen, dan blijft het recht van erfdienstbaarheid ongewijzigd
voortbestaan en moet de verkrijger van de zaak de aanspraken van de rechthebbende
van erfdienstbaarheid in beginsel respecteren. De verkrijger wordt wel eigenaar van
de zaak, en verkrijgt dus een eigendomsrecht, maar dit recht kan hij in beginsel niet
inroepen tegenover iemand met een ouder goederenrechtelijk recht op dezelfde zaak.
De oudere erfdienstbaarheid gaat dus voor het eigendomsrecht van de nieuwe
eigenaar.
Indien op dezelfde zaak 2 beperkte rechten zijn gevestigd, dan gaat het oudste recht
op grond van de prioriteitsregel voor. Indien een stuk grond dus eerst wordt belast
met een recht van hypotheek en daar vervolgens een erfdienstbaarheid op wordt
gevestigd, dan kan de hypotheekhouder de onroerende zaak executeren zonder de
erfdienstbaarheid, omdat het oudere hypotheekrecht hier voor het jongere
erfdienstbaarheid gaat.
Het verbintenissenrecht kent geen prioriteitsregel. Het is niet relevant welke vordering
het eerste is ontstaan. Dit wordt het beginsel van de paritas creditorum genoemd. De
,wet maakt hierop echter welk enkele uitzonderingen (bijvoorbeeld art 3:298 BW,
oudere rechten op levering zijn sterker van jongere rechten op levering). Bij een
eigendomsrecht is de revindicatie (art 5:2 BW) een uitwerking aan het droit de suite.
Met de revindicatie kan een eigenaar zijn zaak opeisen bij een derde die deze
onbevoegdheid onder zich heeft.
In het faillissement van degene die een goed onder zich heeft, kan degene die een
goederenrechtelijk recht op dat goed heeft zijn recht uitoefenen zonder dat het
faillissement hem treft. Dit wordt een separatistpositie genoemd. Dit geldt niet alleen
voor eigendom, maar ook voor andere goederenrechtelijke rechten. Zo kan een
eigenaar die zijn laptop aan de failliete heeft uitgeleend, de computer terugeisen en
treft het faillissement de positie van bijvoorbeeld een persoon met een pandrecht op
een zaak van een failliet persoon niet, 57 Fw.
Een persoon met een verbintenisrechtelijk recht, bijvoorbeeld iemand die recht heeft
op betaling van een geldsom, heeft geen separatistpositie. Hij heeft slechts een
vorderingsrecht en kan zijn recht alleen geldend maken door de vordering ter
verificatie in te dienen bij de curator van zijn schuldenaar. In veel gevallen betekent
dit dat hij maar een klein deel van zijn vordering voldaan krijgt, of zelfs dat hij met
niets genoegen moet nemen.
Hoofdstuk 2
Terminologie
2.1 Goederen
Art 3:1 BW definieert goederen als: alle zaken en alle vermogensrechten. Wat geen
zaak is en ook geen vermogensrecht, zoals kiesrecht, is dus geen goed.
2.2 Zaken
Zaken zijn alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (art 3:2 BW).
Bijna alles wat een mens kan aanraken, is een zaak. Het hoeft niet te gaan om een
door mensenhanden gemaakt object, ook een rotsblok of een walnoot valt onder de
noemer zaak. Bij niet voor menselijke beheersing vatbare objecten moet men denken
aan objecten als de lucht en de zee als zodanig. Een geïndividualiseerde hoeveelheid,
een fles zeewater is daarentegen wel een zaak. De term ‘stoffelijke’ objecten dient ter
onderscheiding van onstoffelijke objecten, zoals energie.
Roerende en onroerende zaken
Zaken kunnen worden onderscheiden in roerende en onroerende zaken. In art 3:3 lid 1
BW is een limitatieve opsomming van onroerende zaken gegeven. Onroerend zijn de
grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond bevestigde beplantingen,
alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij
rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of sprake is van ‘vereniging met de
grond’ (arrest woonark). Indien een verbinding met de grond ontbreekt, zoals bij
woonboten is een zaak roerend. Indien wel een verbinding met de grond bestaat, dient
de vraag zich aan of deze duurzaam van aard is. Op grond van het Portacabin-arrest
wordt de term ‘duurzaam met de grond verenigd’ als volg uitgelegd. Het gaat erom of
een met de grond verenigd gebouw of werk is bestemd om duurzaam ter plaatse te
blijven. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de naar buiten toe kenbare
bestemming van de zaak en de kenbare bedoeling van de bouwen van de constructie.
Vooral bij min of meer eenvoudig te verplaatsen constructies, zoals een houten
schuur, een portacabin of een stacaravan, kan er twijfel zijn of deze nu roerend of
onroerend zijn. De Hoge Raad heeft in elk geval aangegeven dat hij het oordeel niet
van belang is dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen en
dat de verkeersopvattingen geen zelfstandig criterium zijn.
,Indien een zaak niet voldoet aan de criteria voor een onroerende zaak, is ze op grond
van het tweede lid van art 3:3 BW roerend. Daar is namelijk bepaald dat alle niet-
onroerende zaken roerend zijn.
Het onderscheid tussen roerende of onroerende zaken is onder meer van belang bij
beantwoording of titel 5.2 of 5.3 BW, betreffende respectievelijk de eigendom van
roerende zaken en de eigendom van onroerende zaken, toepasselijk is. Daarnaast
geldt voor de overdracht van onroerende zaken (nu deze registergoederen zijn) een
andere wijze van levering (art 3:89 BW) dan voor roerende zaken, niet-
registergoederen (art 3:90/3:91/3:95 BW). De kwalificatie roerend/onroerend is tevens
relevant met het oog op bepaalde belastingen (zoals overdrachtsbelasting en
onroerendezaakbelasting) en aansprakelijkheden (zie art 6:173 en 6:174 BW).
Bestanddeel
In art 3:2 BW staat wanneer een object een zaak is. In art 3:4 BW staat hoe te bepalen
of iets een zaak is. Heel veel objecten zijn samengesteld uit meerdere onderdelen.
Denk aan een fiets, een caravan of een horloge. Een onderdeel dat juridisch zijn
zelfstandigheid heeft verloren en onderdeel is (geworden) van een zaak heet een
bestanddeel.
Art 3:4 BW geeft aan wanneer iets als bestanddeel van een zaak aangemerkt moet
worden. Een object kan op grond van een immateriële band en op grond van een
materiële band met een hoofdzaak zijn verbonden. Lid 1 van art 3:4 BW gaat over de
immateriële band. Al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak
uitmaakt, is bestanddeel van die zaak. In verband met apparatuur die in een gebouw
was opgesteld heeft de Hoge Raad in het arrest Dépex/Curatoren Bergel twee
aanwijzingen gegeven ter invulling van de verkeersopvatting. De eerste is het
antwoord op de vraag of gebouw en apparatuur in constructief opzicht op elkaar zijn
afgestemd. De tweede aanwijzing is het antwoord op de vraag of het gebouw zonder
apparatuur als onvoltooid moet worden beschouwd. Luidt het antwoord op een van
deze vragen ‘ja’, dan is waarschijnlijk sprake van een bestanddeel. Bij een ontkennend
antwoord is waarschijnlijk sprake van een zelfstandige zaak.
In het arrest Prorail/Rijswijk Wonen heeft de Hoge Raad hier een derde aanwijzing aan
toegevoegd: de omstandigheid dat een zaak ten opzichte van een andere zaak een
tijdelijke hulpfunctie vervult en bestemd is om daarna te worden verwijderd, levert in
het algemeen een aanwijzing op dat dit geen bestanddeel is. Lid 2 van art 3:4 BW
betreft de materiële band op grond waarvan een object bestanddeel kan zijn van een
zaak. Een zaak die met een hoofdzaak zodanig verbonden is dat zij daarvan niet kan
worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan
een van de zaken, is bestanddeel van de hoofdzaak.
De vraag of een object kwalificeert als zelfstandige zaak of als bestanddeel van een
andere zaak, is van belang vanwege het eenheidsbeginsel (art 5:3 BW). Voor zover de
wet niet ander bepaalt, is de eigenaar van een zaak, eigenaar van al haar
bestanddelen. Het is onmogelijk om een goederenrechtelijk recht op een bestanddeel
te hebben. Dit impliceert dat een bestanddeel goederenrechtelijk geen eigen leven
kan leiden, zijn lot volgt dat van de hoofdzaak. Wordt op een zaak voor iemand een
pandrecht gevestigd, dan omvat het object van het pandrecht dus ook al zijn
bestanddelen (art 3:227 lid 2 jo 5:3 BW).
, Indien een zaak een bestanddeel van een andere zaak wordt, dan eindigt het
eigendomsrecht op de oorspronkelijke zaak en komt het bestanddeel als onderdeel
van een andere zaak toe aan de eigenaar van de hoofdzaak.
Voorbeeld: als een stuur in een auto wordt gemonteerd, dan houdt het stuur op een
zelfstandige zaak te zijn en eindigt het eigendomsrecht van het stuur. Het stuur is als
onderdeel van de auto eigendom van de auto-eigenaar.
2.3 Vermogensrechten
Art 3:6 BW bepaalt dat vermogensrechten een van de daar genoemde kenmerken
moet hebben. Van een vermogensrecht is sprake indien het overdraagbaar is,
tezamen met een ander recht overgedragen kan worden, ertoe strekt de
rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen of is verkregen in ruil voor stoffelijk
voordeel. Men zou het zo kunnen samenvatten dat alle rechten die een waarde in het
economische verkeer vertegenwoordigen vermogensrechten zijn. Belangrijke
voorbeelden van vermogensrechten zijn: vorderingen op naam, beperkte rechten,
aandelen, intellectuele eigendomsrechten zoals een auteursrecht en een octrooirecht,
en publiekrechtelijke vergunningen.
2.4 Registergoederen
Een onderscheiding van goederen is het onderscheid tussen registergoederen en niet-
registergoederen (art 3:10 BW). Registergoederen zijn goederen waarbij voor de
overdracht of vestiging van een beperkt recht daarop inschrijving in daartoe bestemde
openbare registers noodzakelijk is. Op grond van art 3:89 BW vereist de overdracht
van een onroerende zaak een inschrijving in de openbare registers als bedoeld in art
3:16 BW. Alle onroerende zaken zijn dus registergoederen. Naast onroerende zaken
zijn zee- en binnenschepen en luchtvaartuigen registergoederen (art 8:199, 8:790 en
8:1306 BW). Voor levering van deze zaken is eveneens een notariële akte en
inschrijving in de openbare registers vereist (zie art 3:89 lid 4 BW).
Art 3:98 BW verklaart art 3:89 BW van overeenkomstige toepassing voor de vestiging
van een beperkt recht op een onroerende zaak. Hieruit volgt dat ook beperkte rechten
op onroerende zaken registergoederen zijn. Het recht van erfpacht waarmee een stuk
grond is bezwaard, is dus een registergoed. Een beperkt recht op een beperkt recht
dat een registergoed is, is eveneens een registergoed (art 3:98 jo 3:89 BW). Een
voorbeeld is het recht van hypotheek dat is gevestigd op een recht van erfpacht.
Aandelen in onroerende zaken kwalificeren ook als registergoederen (art 3:96 jo 3:89
BW). Uit het voorgaande blijkt dat onder de noemer registergoed kunnen vallen:
- Onroerende zaken, bijvoorbeeld grond
- Roerende zaken, bijvoorbeeld schip
- Een vermogensrecht, bijvoorbeeld erfpachtrecht of appartementsrecht, art 5:117
BW
2.5 Beperkte rechten
Een beperkt recht is een recht dat is afgeleid uit en meer omvattend recht, hetwelk
met het beperkte recht is bezwaard (art 3:8 BW). Het recht waaruit het beperkte recht
is afgeleid, noemt men moederrecht, terwijl het beperkte recht ook wel het
dochterrecht wordt genoemd.
Men kan beperkte rechten indien in genotsrechten en zekerheidsrechten.
Genotsrechten geven de rechthebbende daarop rechten met betrekking tot het
gebruik en het genot van de bezwaarde zaak. Tot deze categorie behoren de rechten
van vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, erfpacht en opstal.
Zekerheidsrechten zijn beperkte rechten die dienen ter verzekering van een vordering,
doordat zij het recht geven het bezwaarde goed te verkopen en de vordering op de
opbrengst te verhalen. Pand en Hypotheek behoren tot deze categorie van beperkte
rechten.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lynnhaanappel. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.