Hoofdstuk 1 t/m 3
algemene economie bestudeerd de economie van de maatschappij als geheel.
Er zijn twee soorten factoren die invloed hebben op een onderneming:
Macro-omgeving directe omgeving
-demografie -ontwikkeling huidige en toekomstige vraagmarkt
-ecologie -concurrentieverhoudingen
-sociaal cultureel -afnemersgedrag
-technologisch -leveranciers
-economie -substituutgoederen
-politiek-juridisch -potentiële toetreders tot de markt
Alternatief wendbaar: als middelen voor verschillende doelen bruikbaar zijn.
Productiefactoren: middelen die nodig zijn voor het produceren van een product.
1. Arbeid loon
2. Kapitaal rente
3. Natuur huur en pracht
4. Ondernemerschap winst
De tweede rij gaat over het primaire inkomen. Dit is een inkomen waar een tegenprestatie
tegenover staat.
De afstemming van productie wordt in economische orde genoemd:
1. Wie moet er produceren?
2. Wat moet er geproduceerd worden?
3. Hoe moet er geproduceerd worden?
4. Waar vindt de productie plaats?
5. Voor wie moet er geproduceerd worden?
Deze vragen kunnen op twee manieren beantwoord worden:
1. Budgetmechanisme: de overheid bepaalt wat en hoe er geproduceerd word.
2. Marktmechanisme: de omvang en samenstelling van productie is afhankelijk van de
beslissingen van individuele consumenten.
De algemene economie heeft drie vakgebieden:
1. Micro-economie: Hoe gaan individuele consumenten en producenten met
economische keuzeproblemen om?
2. Meso-economie: bestudeerd de vraagstukken op bedrijfstakniveau.
3. Macro-economie: gaat over vraagstukken van een land als geheel.
Monetaire economie: de rol van geld in de economie.
Internationale economie: gaat over de internationale handel in goederen en diensten en het
financiële verkeer tussen landen.
,Exogene grootheden: onafhankelijk van andere grootheden in een model. De waarde wordt
bepaald door factoren buiten het model.
Endogene grootheden: afhankelijk van andere grootheden in het model.
Vraagbepalende factoren:
-de behoefte
-de prijs
-de prijs van andere goederen of diensten
-het inkomen
Afgeleide vraag: de vraag die uitgeoefend wordt door producenten. (producten die inkopen
doen om hun productieproces te kunnen voltooien)
De vraagfunctie geeft het verband tussen de vraag naar een product en de prijs van een
product.
Basisvorm: q=-p + getal
Q=hoeveelheid producten
P= prijs
Dus hoe hoger de prijs hoe minder de vraag.
Dit kan grafisch weergeven worden in een vraagcurve.
De lijn geeft de vraag weer ten opzichte van de prijs.
De vraaglijn kan verschuiven door externe factoren. Als er van dezelfde prijs meer producten
kunnen worden verkocht (prijsverhoging concurrent) dan verschuift de curve naar rechts. Als
er minder kan worden verkocht tegen dezelfde prijs schuift te curve naar links. (slechte
, publiciteit) Als er binnen een bedrijf een prijsverhoging plaatsvind maar er verder geen
invloeden zijn dan verplaatst de vraag zich op de lijn. Hoger in de prijs en lager in de vraag.
Substitutie effect: er zijn betere alternatieven en daardoor daalt de vraag naar een product.
Inkomenseffect: er is minder geld te besteden dus is er minder vraag.
De prijselasticiteit van een goed geeft aan hoe gevoelig deze is voor een prijsverandering.
procentuele verandering van de vraag
Formule: prijselasticiteit=
procentuele verandering van de prijs
Als dit getal boven de 1 is dan is het prijselastisch en onder de 1 is prijsinelastisch.
Inkomenselasticiteit: wat is het effect van inkomen op de vraag voor een product.
procentuele verandering van de vraag
Formule: inkomenselasticiteit=
toename van het inkomen
Kruislingse prijselasticiteit: hoeveel procent de vraag naar een product veranderd als een
andere product iets met de prijs doet.
procentuele verandering vraag product a
kruislinkse prijselasticiteit =
Formule: procentuele verandering van prijs product b ¿
¿
Negatief= complementair en positief= substituut product
Complementaire goederen: goederen die elkaar in gebruik aanvullen (auto benzine)
Inkomenselasticiteit van de vraag: de invloed van een verandering van inkomen op de
gevraagde hoeveelheid.
procentuele verandering vraag
Formule: inkomenselasticiteit van de vraag=
procentuele verandering inkomen
Als de inkomenselasticiteit van de vraag <1 dan gaat het om primaire of noodzakelijke
goederen. Bij >1 gaat het om luxegoederen.
Een bedrijfskolom geeft alle stappen weer
die doorlopen zijn om tot het eindproduct te
komen.
Primaire sector: bedrijven die grondstoffen
winnen.
Secundaire sector: bedrijven die
grondstoffen verwerken tot nieuwe
producten.
Tertiaire sector: dealers en detaillisten.
quartaire sector: dienstverlenende bedrijven
die naar winst streven.
Parallellisatie (branchevervaging): als een bedrijf haar collectie uitbreidt en in een andere
bedrijfskolom gaat zitten.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Luuk1233. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.