In deze samenvatting is alle literatuur van het vak fundamenten collegejaar 2020/2021 samengevat. Deze samenvatting heeft mij goed geholpen met het schrijven van de eindopdracht van vorig jaar. Ook staan de bladzijdenummers/ paragrafen aangegeven zodat er makkelijk in het tentamen kan worden verwez...
Samenvatting Fundamenten Literatuur
Week 1 – Het strafrecht en zijn verlichte basis
Artikel 1 – C. Beccaria, Over misdaden en straffen, p. 57-64.
Inleiding: mensen laten zeer vaak het maken van de belangrijkste regels over aan bepaalde
kleine groep. Deze groep mensen kiest voor wetten waar zij zelf belang bij hebben en die voor
hen voordelen opleveren. Hier wordt de opvatting uiteengezet dat regels en wetten doorgaans
een klein aantal mensen bevoordelen boven de overgrote meerderheid die daarvan niet
profiteert. Beccaria neemt deze stelling over van Rousseau en pleit voor andere en betere
wetten en pleit ervoor om deze scheve verhoudingen definitief ten einde te maken. Hoofddoel
voor Beccaria (en elke wetgeving volgens hem) komt naar voren op pagina 58 en voetnoot 54
en houdt in dat je het grootst mogelijk geluk laat delen door het grootst mogelijk aantal
mensen. Beccaria ontleent deze stelling aan Hutcherson. Het oriëntatiepunt blijft hierbij: ‘een
actief ingrijpende staat moet zich door dit beginsel laten leiden, wil hij er aanspraak op
kunnen maken een legitieme staat te zijn. Beccaria pleit voor milde straffen en politieke
vrijheid. Hij deelt in die zin de opvattingen van Montesquieu.
§1 Oorsprong van straffen: Beccaria heeft hier de vrijheid van burgers op het oog om
zonder beperking van wetten te doen wat hen goeddunkt. Bovendien benadrukt hij ook de
politieke vrijheid om te denken en te zeggen wat men wil. Hij legt uit dat de mensen die zich
in een maatschappij verenigden er genoeg van hadden om in een staat van oorlog te leven en
daarom een deel van hun vrijheid opofferden om in rust te kunnen leven. De som van al die
delen vrijheid die zijn opgeofferd aan het algemeen welzijn van eenieder vormt de grondslag
van de soevereiniteit van een natie. Deze soevereiniteit is de legitieme schatbewaarder en
beheerder daarvan, maar het was niet voldoende die vrijheid in bewaring te geven. Zij moest
ook verdedigd worden tegen de persoonlijke onrechtmatige toe-eigeningen van elk individu in
het bijzonder. We hebben gevoelige drijfveren nodig om niet terug te vallen in de oude chaos
van vroeger. Deze gevoelige drijfveren zijn de straffen die tegen overtreders van wetten zijn
vastgesteld. Mensen zijn heerszuchtig en zien niet uit zichzelf in dat zijn persoonlijk belang
ondergeschikt moet maken aan het algemeen belang. Wetten met een blijvende inwerking zijn
nodig om mensen daartoe aan te zetten. Wetten maken alleen maar indruk naarmate zij de
gevoelens van mensen rechtstreeks raken. Daarom moeten wetten aansluiten op wat mensen
voelen en passen bij de drijfveren die hen bewegen.
§2 Het recht om te straffen: de grond waarop het recht rust van de soeverein om misdaden te
straffen: het berust op de noodzaak de schatkist van het algemeen welzijn te verdedigen tegen
persoonlijke toe-eigeningen. Beccaria ziet de grondslag van het strafrecht in veiligheid.
Bescherming tegen aanvallen van medeburgers. Straffen moeten beschermen, maar ook zeker
zijn. In die zin dat zij zonder mankeren op de misdaad volgen. Het is de taak van de vorst om
daar garant voor te staan. Beccaria geeft aan het begrip politiek moraal de volgende betekenis:
publieke moraal bestaat uit niets anders dan het sturen van menselijk gedrag door belonen en
straffen. Wanneer eigenbelang ondergeschikt wordt aan het eigen belang is de handeling in
moreel opzicht goed. Het is aan het bestuur van het land dit als richtsnoer voor wetgeving
beleid te maken. Volgens Beccaria is er volgens recht (diritto) sprake wanneer de macht
(forza) wordt aangewend waarvoor zij bedoeld is; zoveel mogelijk geluk brengen voor zo veel
mogelijk mensen. Recht is een norm voor macht, maar macht heeft het voor het zeggen.
,§3 Conclusies: In de eerste conclusie lezen we het legaliteitsbeginsel. Wetten kunnen alleen
straffen vaststellen voor misdrijven en dat deze bevoegdheid alleen kan berusten in de
persoon van de wetgever die de hele maatschappij vertegenwoordigt, die verenigd is door het
maatschappelijk verdrag. De tweede conclusie stelt dat wanneer ieder individueel lid
verbonden is aan de maatschappij, deze op gelijke wijze gelieerd is met elk ander individueel
lid door een contract, dat uit zijn eigen aard de twee partijen vindt. Schending van dit
beginsel, betekent dat je anarchie toe laat. De soeverein die de maatschappij zelf
vertegenwoordigt, kan alleen maar algemene wetten maken die iedereen verplichten, maar hij
kan geen oordeel vellen of een van hen het contract heeft geschonden of niet. Het is dus
noodzakelijk dat een derde oordeelt of het waar is. Het gaat hier om het beginsel van de
scheiding van machten waarbij de wetgeving en de autoriteiten die straffen uitspreken wordt
bedoeld. De derde conclusie houdt in dat straffen en wetten vooral nuttig moeten zijn.
§4 Uitleg van wetten: de bevoegdheid om wetten uit te leggen kan niet berusten bij de
strafrechters, omdat zij geen wetgevers zijn. Beccaria spreekt zich duidelijk uit tegen de
rechter die de wet uitlegt. Volgens Beccaria is er geen enkele ruimte voor uitleg van de wet
door rechterlijke colleges.
Artikel 2 – Y. Buruma, ‘Inleiding in 100 jaar strafrecht’, p. 13-38.
§1.1.1. 1886-1926 Het ethische strafrecht: Het Wetboek van Strafrecht komt tot stand in een
periode waarin NL industrialiseert. Het Strafrecht dient ter zuivering van politieke delicten,
maar ook om de neveneffecten van de armoe de kop in te drukken. Het wetboek dient in 1886
in werking en op dat moment heerst nog het klassieke denken. Het rechtssysteem staat niet los
van de ethische en morele fundamenten van de samenleving. In het moderne strafrecht wordt
niet langer de daad centraal gesteld, maar de dader. Het strafrecht verbiedt daarnaast zekere
handelingen die het sociale leven en het individuele leven binnen zijn sociale begrenzing,
schaden.
§1.1.2. 1926-1960 De autoritaire periode: het autoritaire denkmodel wordt het scherpst
gekenschetst met Carl Schmitts definitie van politiek. Het vermogen om vriend van vijand te
kunnen onderscheiden: of anders gezegd de vraag wie tot onze gemeenschap mag horen en
wie daarbuiten dient te vallen. Volgens deze benadering kan het strafrecht worden gebruikt
om een nationale gemeenschap (Volksgemeinschaft) te vormen. Daarmee is de klassieke, door
God aangegeven noodzakelijkheid van het recht ten grave gedragen. Er is geen universele
morele juistheid meer. De essentie van misdaad wordt door Karl Larenz als volgt beschreven:
de essentie is de verstoring van de gemeenschap waarvan de dader als lid of als kameraad deel
uitmaakt. De straf maakt hem duidelijk dat zijn daad hem heeft afgescheiden van zijn
gemeenschap. Die straf is een noodzakelijke consequentie van zijn handelen.
§1.1.3 1950-1970 Maatschappelijk herstel: de Utrechtse en de Groningse school schrijven
beiden over het strafrecht. De Utrechters richtten de functie van het strafrecht vooral op de
verdachte/ dader. De Groningers richten meer op mensen die afgeschrikt moeten worden,
mensen die geschokt zijn in hun rechtsgevoel en de norm bevestigd willen zien (slachtoffers).
§1.1.4 1970-heden Individuele rechten: in 1970 wordt ernaar gestreefd om het gezagsverlies
van politie en justitie tegen te gaan door de aanvaarding van een positieve invulling van het
opportuniteitsbeginsel. Dat wil zeggen dat voortaan strijdigheid met de wet niet meer
voldoende is om tot een vervolging te komen. Vervolging (en later opsporing) moet in het
algemeen belang en dus functioneel zijn.
§1.2.1 Waarom straffen we: we kennen hier twee benaderingen voor. Bij de
consequentionalistische benadering heerst het gemeenschappelijk kenmerk dat ze de straf
rechtvaardigen door de instrumentele bijdrage aan een onafhankelijk te bepalen goed. Te
denken is aan speciaal preventieve theoriëen waarin de nadruk ligt op de verbetering van de
misdadiger. Bij de retributieve benadering wordt de grondslag van het straffen gelegd in de
,vergelding van het bedreven kwaad. Straf wordt beschouwd als een noodzakelijk antwoord op
het delict. Daarbij horen twee aanvullende motieven: de overtreder heeft een oneerlijk
voordeel genoten ten opzichte van degene die zich aan de wet hield, welk voordeel door de
straf wordt tenietgedaan (psychologisch voordeel dat bestaat uit emotionele bevrediging kan
ook). Het tweede voordeel is dat door straf de geldigheid van de norm tot uitdrukking wordt
gebracht. In de periode tussen 1886 en 1926 neemt de vergeldingsgedachte een belangrijke
plaats in. Zie het Water en Melk-arrest uit 1916 waarin het klassieke beginsel geen straf
zonder schuld in het positieve recht is uitgedrukt. Grond en doel van het straffen vallen samen
in een proportionele vergelding. Door de verdiende straf wordt het misdadige individu op zijn
plaats gezet. Jonkers en Hart delen dezelfde benadering: vergelding speelt in elk geval in
zoverre een rol dat alleen degene die vrijwillig de wet overtreedt, straf mag krijgen maar
volgens wie de vraag wie gestraft mogen worden en hoe zwaar de straf mag zijn ook door
andere (vooral consequentionalistische) motieven mag worden bepaald.
§1.2.2 Wat is een strafbaar feit: het moet ten eerste gaan om een normovertreding. Ten
tweede moet het gaan om een menselijke gedraging. Het derde aspect stelt dat er sprake moet
zijn van een gedraging die de schuld is van de dader.
§1.2.3 Wat beoogt het strafproces: het strafprocesrecht geeft de regels hoe de overheid door
middel van zijn organen zijn bevoegdheid tot straffen en strafoplegging in een concreet geval
uitoefent. Ook constitutionele vragen zijn hierbij aan de orde.
§1.2.4 Wat verwachten wij van strafjuristen: in de periode tussen 1886 en 1926 vormen
juristen nog geen duidelijke omlijnde beroepsgroep. Ze worden gerecruteerd uit de bovenlaag
van de samenleving.
Artikel 3 – R. Foqué en A.C. ’t Hart, ‘Beccaria en Montesquieu’, p.84-107.
P.84: De bekendste strafrechtsvormen is Beccaria. Zijn intenties zijn praktisch gericht: een
hervorming van de strafrechtspleging.
P.86: Uit het analyseren van het strafrechtelijke denken van Beccaria komen een aantal
belangrijke thema’s samen die kenmerkend zijn voor het hervormde strafrechtelijke denken
van zijn tijd. Allereerst zien we daar het utilitarisme terug. Verder verenigen zich bij Beccaria
een maatschappelijk-contracts denken, een proportionaliteits denken en humanitaire idealen.
P.87: Montesqiueu heeft zich zeer nadrukken afgezet tegen de leer van het maatschappelijk
contract: dit druist in tegen zijn visie dat de mensen altijd in enig sociaal verband hebben
geleefd en in een eeuwenlange voortschrijdende wordingsproces gestalte hebben gegeven aan
hun maatschappelijke ordening. Hij noemt het ridicuul om te spreken over een maatschappij
alsof die het resultaat zou zijn van een door de mensen genomen beslissing.
P.88: Voor Beccaria’s werk daarentegen is de leer van het maatschappelijk contract
fundamenteel. Het gaat hem dan vooral om de handvaten die deze leer biedt voor de toetsing
en de legitimering van de inrichting van de maatschappij. Het fundamenteel belang van de
leer van het maatschappelijk verdrag brengt hij steeds tot uiting. Hij impliceert enerzijds dat
de maatschappij een door de mensen bewust menselijk ingrijpen gevormd maaksel is en dat
anderzijds de mensen door het sluiten van het maatschappelijk verdrag zijn individuele leven
afhankelijk maakt van de overeenkomst met anderen. De individuele mens is dan ook nooit
meer geheel los te zien van zijn contractuele band met de anderen. Het recht om te straffen
vloeit voort uit de gesloten overeenkomst, waarbij alle mensen een minimaal deeltje van hun
individuele vrijheid ten behoeve van de gemeenschap in beheer hebben afgestaan aan de
soeverein: namelijk net genoeg om de anderen over te halen voor het resterende deel van die
vrijheid in te staan.
P.90: Het utilitarisme wordt bij Beccaria steeds bepaald door het grondpatroon van het
maatschappelijk contractsdenken: het nut moet steeds worden opgevat als het maatschappelijk
dut dat door het maatschappelijk verdrag wordt gewaarborgd en begrensd. De
, proportionaliteit van de straf en de eisen van legaliteit en gematigdheid van de straf worden
door Beccaria steeds gepresenteerd als gevolg van het maatschappelijk verdrag en de
gerechtvaardigde verwachtingen die daaruit voortvloeien in de verhoudingen tussen de
burgers onderling en tussen burgers en soeverein. De pleidooien van Beccaria voor
gematigdheid van de straffen staan nadrukkelijk in het teken van de preventie van
criminaliteit en tonen openlijk hun instrumentaliteit. Strafrecht is steeds bij Beccaria een vorm
van gekanaliseerde machtsuitoefening, waarbij het maatschappelijk verdrag de beide aspecten
markeert en afgrenst.
P.91: Dit sluit weer aan bij een meer algemeen kenmerk van het verlichtingsdenken dat
hieronder nog afzonderlijk aan de orde moet worden gesteld: het samengaan van een
emancipatoir, het individu beschermend ideaal en een instrumenteel beheersingsideaal, die in
dit denken noodzakelijkerwijze zijn verweven maar die steeds meer in een
spanningsverhouding tegenover elkaar komen te staan wanneer het instrumentele zich
ontwikkelt tot een streven naar een maatschappelijke beheersing door disciplinering dat het
emancipatoire en beschermde dreigt uit te hollen. Hetzelfde geldt voor het relationele
rechtsbegrip van Montesquieu. De institutionele structuur waarop de staatsmacht is gebaseerd
en waaruit de legaliteitseis voortvloeit heeft een dubbele functie: enerzijds om instrumenteel
werkzaam te zijn op maatschappelijk vlak door degeneratie van de monarchie tot despotie te
verhinderen en anderzijds om tegelijk ter tijd bescherming te bieden aan het subject dat aan
het proces van machts- en rechtsvorming deelneemt. Bij beide auteurs is een duidelijke
afwijzing van onbegrensd instrumentalisme aan de orde, omdat zij zo’n instrumentalisme zien
als de onontkoombare component van despotische machtsuitoefening.
P.92: Hoe groot ook de verschillen zijn tussen Montesqieue en Baccaria, juist wat de
grondslagen van hun werk betreft – een organologisch staatsdenken bij de eerste tegenover
een contractualistische staatsopvatting bij de tweede: is er zeker een overeenkomst in
conclusies waartoe zij komen. Bij Montesqieue een gematigd staatsvorm en bij Montesqieue
als Beccaria een gematigd strafrechtelijk systeem, bij beiden gepaard aan een stelsel van
machtsverdeling dat ongelimiteerd machtsuitoefening moet verhinderen. Voor beiden geldt
dat die ongelimiteerde machtsuitoefening slechts blijvend verhinderd kan worden door het
zichtbaar maken van het mechanisme zelf van de machtsvorming.
P.94: Beccaria heeft het idee van de doorzichtigheid van de macht uitgewerkt in het
strafrecht, en daaraan tevens de consequentie verbonden van een principiële
ondoorzichtigheid, van het individu en zijn samenlevingsverbanden voor de
machtsuitoefening. M & B delen beiden een relationele rechtsopvatting. Bij B vloeit het voort
uit een maatschappelijk verdrag dat niet dient te worden opgevat als een afbeelding van de
maatschappij maar als een minimale voorwaarde voor het maatschappelijk leven. M wil een
conservatief belang dienen, namelijk het oude evenwicht te herstellen tussen de traditionele
rangen en standen binnen een monarchie. B is meer een hervormer die door de wijze waarop
hij de leer van het maatschappelijk contract uitwerkt en daarin een kader geeft aan de
categorie van het nut, een wegbereider is voor de nieuwe maatschappij waarin de bourgeoisie
het heft in handen zal hebben. Bij B is ook de humaniteitsidealen verbonden met de leer van
het maatschappelijk verdrag.
P.96: Beccaria’s pleidooi voor een volledige gehoorzaamheid van de rechter aan de letter van
de wet (treedt in voetsporen van Montesqiueu) en zijn pleidooi voor codificatie meer dan
alleen een vertolking van een utilitair standpunt.
P.97: Beccaria’s filosofie houdt in = het strafrecht als middel tot bescherming en uitbouw van
vrijheid en zekerheid voor de individuele burger die doordoor op zijn beurt in staat wordt
gesteld zijn eigen pijn/genot-calculatie te maken, waarop de overheid kan inspelen middels
strafbaarstellingen en het creëren van een strafrechtelijk apparaat. Beccaria ziet in de
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller toeloekherad. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.23. You're not tied to anything after your purchase.