Verstoorde ontwikkeling H2:
Classificatie: indeling ordenen in categoriën, gedragskenmerken, symptomen
worden gegroepeerd.
Wat is er aan de hand? Wat is dit?
Om te classificeren moeten we waarnemen maar ook onderscheid maken in
catogorieën. Dit waarnemen is geboden aan persoon, tijd waarin iemand leeft en de
cultuur.
Als er geen classificatie is is het onmogelijk om een verschijnsel een bepaalde naam
te geven. Het blijft dan een ding een persoon of een gebeurtenis.
Blij classificatie hoort ordenen. Hierbij moet gekeken worden naar de
overeenkomsten en verschillen. Zoals bijvoorbeeld een diagnose stellen. Bepaalde
symptomen bij ziektes zijn hetzelfde maar dan gaat het juist om de verschillen om
het een naam te kunnen geven.
Differentiaaldiagnose:
Het uitsluiten van andere stoornissen die deze symptomen kunnen veroorzaken.
Nadeel van categoriseren kan zijn het stigma dat er op een bepaalde diagnose rust.
Classificatiesystemen: psychische stoornissen worden a.d.h.v. classificatiesystemen
herkend, ingedeeld en van elkaar onderscheiden. Zoals bijvoorbeeld:
gedragsstoornis, angststoornis of psychotische stoornis.
Kennis verworven door classificatie is kennis over de groep niet over het individu.
(we weten dus wat een bepaalde stoornis gemiddeld voor iemand betekend.
DSM: Diagnostic and statistical munual of mentel disorder. Het belangrijkste systeem
bij het classificeren van psychische stoornissen. In de dsm staan afspraken hoe een
psychische stoornis gedefineerd wordt door de kenmerken, symptomen. Symptomen
zijn een beschrijving van de stoornis en niet een verklaring. Ook wordt de duur en de
impact van de stoornis beschreven in de dsm.
5 assen DSM 5
1. klinische stoornissen, andere aandoeningen
2. persoonlijke stoornissen, zwakzinnigheid
3. somatische aandoeningen
4. psychosociale en omgevingsproblemen
5. algehele beoordeling van het functioneren
Er wordt onderscheid gemaakt in lichte, matige of ernstige stoornissen. Dit is
classificeren in dementies. De regel is hoe meer symptomen hoe erger de stoornis.
CBCL: Child Behavior Checklist: Een classificatie systeem dat werkt met dementies
en sluit beter aan bij het bij de ontwikkelingspsychopathologie. Het voordeel is dat
het de verandering en ontwikkeling beter in kaart brengt dan de DSM. Het nadeel is
,dat de CBCL niet wereldwijd bekend is zoals de DSM. Ook zijn de zeldzamen
stoornissen minder goed op te sporen. Voor en nadelen van de DSM op BLZ 46.
Comorbiditeit = meerdere verstoringen tegelijktijdig.
DSM 5
DSM handboek voor diagnostiek. Diagnostiek en classificatie instrument.
Handboek voor psychiatrie (medisch) en problemen (integratief) bij kind en
jeugdige.
DSM geeft kenmerken van stoornissen, (gedrags)problemen die tot
opvoedvragen en lijden zorgen voor kind en opvoeder.
Verschillen tussen jongens en meisjes, culturele en maatschappelijke
invloeden, normen en waarden.
risico en beschermende factoren.
ernst, leeftijd comorbiditeit.
2.3
Diagnostiek: Verklaringsproces van het (voort)bestaan van deze specifieke
klachten. Zoeken naar de oorzaak.
Waarom blijven deze problemen bij het kind in dit gezin welke betekenis heeft dit
voor hen?
Bij de diagnostiek wordt gebruik gemaakt van de Waarom vragen. Zoals bijvoorbeeld
waarom krijgt het kind deze klachten nu en niet eerder of later? Waarom heeft het
kind deze klachten en niet andere klachten. Dit wordt gedaan door gesprekken,
vragenlijsten, interviews en observaties.
Een gezinsonderzoek is belangrijk om te bekijken of er een interactie is tussen
gezinsfunctioneren en de klachten van het kind. Ook kan hierdoor bepaald worden
hoe het gezin in zijn algemeen, hierdoor kan er besloten worden of er alleen hulp
voor het kind genoodzaakt is of dat de hulpverlening gericht moet worden op het hele
gezin.
2.4
Onderzoeksmethodes lopen soms in elkaar. Zo wordt tijdens een lichamelijk
onderzoek ook geobserveerd maar ook worden er vragen gesteld.
4 diagnostische methoden:
1. het diagnostisch gesprek
2. observeren
3. psychodiagnostiek
, 4. lichamelijk onderderzoek
1. Het diagnostisch gesprek:
Bij het diagnostisch gesprek wordt gebruik gemaakt van luisteren, het stellen van
vragen en observeren. Tijdens een diagnostisch gesprek wordt meestal een
anamnese afgenomen. Anamnese is het deel van het gesprek waar de
voorgeschiedenis, klacht of ziekte in beeld wordt gebracht.
Autoanamnese of zelfanamnese: een klachtgeschiedenis die de persoon met het
probleem zelf toelicht
Heteroanamnsese: De informatie van de klachtengeschiedenis wordt door een
externe partij gegeven zoals een familielid.
Tijdens een interview moet de hulpverlener aan 3 eisen voldoen.
1. Empathie
2. Zelfkennis
3. Acceptatie
Tijdens het interview wordt er vaak gebruikt gemaakt van DISC Diagnostic Interview
Schedule for Children. DISC is ontwikkeld om tot een dsm classificatie te komen.
2. Observeren:
Waarnemen doen we altijd. Observeren is opzettelijk, doelgericht en systematisch.
Participerende observatie: De hulpverlener bevind zich in de situatie en observeert
tijdens andere taken zoals bijvoorbeeld op een woongroep.
3. Psychodiagnostiek
Wordt gebruik gemaakt van vragenlijsten, testen en beoordelingsschalen. Een
voorbeeld hiervan is de CBSL.
Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende testen:
Functietesten: Meten de functie van een kind zoals intelligentie, concentratie,
geheugen enz.
Zelfinvultesten: vragenlijsten waarmee een bepaalde problematiek of psychisch
kenmerk gemeten kan worden.
Projectieve testen: het aanbieden van een onduidelijke stimuli waarbij het kind
gevraagd wordt te vertellen wat hij denkt. Denk aan een vlekkentest.
4. Lichamelijk onderzoek.
, Alleen een arts mag lichamelijk onderzoek verrichten zoals een bloed of urine
onderzoek. Bij kinderen wordt lichamelijk onderzoek voornamelijk gedaan om dingen
uit te sluiten.
Een hulpverlener moet zich altijd afvragen of die dingen die hij zegt betrouw baar
zijn.
Interbeoordelaarsbetrouwbaar: Dit betekend dat er meerdere personen onafhankelijk
van elkaar tot dezelfde conclusie komen.
Test-her-testbaarbetrouwbaarheid: het stabiel blijven van de uitspraak bij het
verstrijken van een bepaalde tijd. (mits er niks is veranderd in de casus).
Valide: De juiste techniek is gebruikt om iets vast te stellen.
2.5
Epidemiologie: % van een stoornis in een populatie per leeftijd in een bepaalde
periode.
Hoe vaak komt een stoornis voor?
Prevalentie: hoeveel preocent dat een bepaalde stoornis heeft op een bepaald
moment in een bepaalde tijd.
Ooitprevalentie: percentage dat ooit in zijn leven een bepaalde stoornis heeft gehad.
Jaarprevalentie percentage dat afgelopen jaar een stoornis heeft gehad.
Maandprevalentie percentage dat de afgelopen maand een stoornis heeft gehad.
Puntprevalentie: het percentage dat op een bepaald moment een stoornis heeft
Statements:
Classificatie is het proces waarmee objecten, personen of gebeurtenissen
ingedeeld worden op grond van kenmerken, het geeft antwoord op de vraag,
wat is dit? Wat is er aan de hand?
Diagnostiek is het proces waarbij de mate van ernst het ontstaan en het
voortbestaan van een stoornis verklaart.
Classificatie en diagnostiek zijn 2 activiteiten die in de praktijk meestal met
elkaar verweven zijn: ze zijn wel te onderscheiden maar niet te scheiden.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lisa-spee. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.72. You're not tied to anything after your purchase.