De samenvatting is opgebouwd aan de hand van de verschillende taaldomeinen die aan bod komen in de kennisbasistoets. Hiermee is het het ideale hulpmiddel voor het behalen van deze toets!
Domein 1 Mondelinge taalvaardigheid 11 vragen
Taalverwerving
Theorieën over taalverwerving:
- Behaviorisme (Skinner)
Gaat ervan uit dat kinderen hun taal leren door imitatie.
- Creatieve constructietheorie (mentalistische benadering (Chomsky))
Kinderen imiteren taal niet simpelweg, maar beschikken zelf over een aangeboren
taalvermogen waarmee ze op een creatieve manier zinnen kunnen bouwen.
Met het aangeboren taalleervermogen is een kind zelf in staat om structuur te ontdekken in
de taal en kan zo ook zinnen vormen die het nog nooit eerder heeft gehoord (ik ben gevalt).
Nadruk op de creatieve manier waarop een kind met behulp van taalvermogen zelf zijn taal
construeerde.
- Interactionele benadering (Schaerlaekens)
Binnen deze benadering onderschrijft men het belang van het aangeboren taalleervermogen,
maar men benadrukt dat het taalaanbod van de omgeving en de interactie tussen een kind
en de moedertaalsprekers belangrijk is bij het leren van taal.
Niveaus van taal:
- Fonologisch vormen van spraakklanken (ah- ah)
Eerste stap in de taalontwikkeling.
- Morfologisch woordbouw.
De manier waarop woorden gevormd worden. Kinderen maken zich geleidelijk aan de regels
voor de opbouw van woorden eigen. (van gevalt naar gevallen)
- Semantisch woordbetekenis
- Syntactisch zinsbouw: regels over het combineren van woorden.
Van waar bal? Naar waar is de bal?
- Pragmatisch taalgebruik
Regels eigen maken voor het gebruik van taal en de communicatie tussen mensen.
Taalontwikkelingsfasen
In het taalverwervingsproces onderscheiden we twee perioden:
- Prelinguale periode (0-1 jaar)
Is de periode voordat een kind zijn eerste woordjes spreekt. Je kunt nog niet spreken van
taal. In het eerste levensjaar produceren kinderen geluiden, maar dit is nog geen taal. Er is
wel communicatie, namelijk door:
o Het huilen: door het huilen geeft een baby een signaal. Honger, of pijn.
o Vocaliseren: produceren van klanken en zo zijn spreekmechanismen oefenen.
o Vocaal spel: klanken verschillen in toonhoogte, luidheid en duur. Kinderen
produceren ook medeklinkers en klanken die onbekend zijn.
Het kind oefent voor zichzelf, maar volwassenen spelen hier vaak op in. het wordt
een soort interactie.
o Brabbelen: klankgroepen herhalen, zodat het een beetje klinkt als taal. In de fase van
het brabbelen produceert het kind klankgroepen zonder betekenis.
- De linguale periode
o De vroeglinguale periode (1- 2,5 jaar)
Langzamerhand van brabbelen naar betekenisvol taalgebruik. Woorden zijn
contextgebonden/ gebeurtenisgebonden auto is alleen de auto van papa.
, Wanneer het kind dan ook de auto in andere situaties gebruikt, heeft het de
verwijzende functie van taal ontdekt.
In deze fase produceert het kind de volgende zinnen:
- Eenwoordzinnen (rond eerste levensjaar): weg, ootoo vaak een gebaar bij. Aan het eind
van deze fase is het kind in staat om een eigenschap aan een voorwerp te koppelen.
bijvoorbeeld: wijst naar kachel en zegt ‘wam’ = warm.
- Tweewoordzinnen (1,5 jaar): papa weg, jas uit, papa pakken vaak samenstelling
zelfstandignaamwoord en een heel werkwoord. Wordt ook telegramfase genoemd.
- Meerwoordzinnen (rond de twee jaar): papa toel pakken (papa stoel pakken) werkwoord
staat altijd achteraan. In deze fase maakt de woordenschat van het kind een enorme groei.
o De differentiatiefase (2,5- 5 jaar)
Kinderen gaan vanaf dit moment ook bezig zijn met de morfologische en
pragmatische aspecten van taal. Kinderen leren dat woorden van vorm kunnen
veranderen. Ze kunnen taal spreken los van de context en bespreken zaken die niet
direct in hun omgeving voorkomen.
Een kind maakt fouten die volwassenen niet maken en ontdekt zo de
regelmatigheden in taal: loopte, gevald, meegebrengt.
Dat een kind oook bezig is met de morfologische principes van taal, blijkt uit de
neologismen (zelfbedachte woorden): timmer (hamer), steeklepel (vork).
o De voltooiingsfase (5- 9 jaar)
Je kunt zeggen dat een kind aan het einde van deze periode taal op dezelfde manier
beheerst als een volwassene. Toch blijven er verschillen, zo is de woordenschat van
een volwassene groter.
Op het gebied van morfologie moet een kind ook nog wat leren. Onregelmatige
vormen zijn erg lastig, zoals schepen en glaasje. Ook de verleden tijd van sterke
werkwoorden worden nog wel eens fout gedaan: valde, slaapte.
Op syntactisch niveau is het voor h et kind lastig om lange zinnen te vormen.
Op pragmatisch niveau zien we dat een kind als volwaardig gesprekspartner gaat
functioneren.
School speel hierbij een grote rol.
Tweedetaalverwerving
Tweede taalontwikkeling
2 belangrijke begrippen:
- Simultane tweetaligheid vanaf de geboorte of vanaf zeer jonge leeftijd leert een kind
twee talen naast elkaar. Het is wel belangrijk dat de ene taal van de ene ouder geleerd wordt
en de andere taal van de ander. Dit is belangrijk voor de codewisseling.
Codewisseling: overschakeling op de ene of andere taal.
Interferentiefouten: kinderen halen twee talen door elkaar. De kans hierop is niet groot als
de talen duidelijk aan situaties en personen gebonden zijn. bijvoorbeeld een tweetalige
opvoeding.
- Successieve tweetaligheid een kind leert een tweede taal vanaf het derde levensjaar
(meestal door onderwijs).
Iemand leert die tweede taal met zijn kennis van de eerste taal. Het leren van de tweede taal
wordt beïnvloed door de eerste taal. Dit komt veel vaker voor. Dan is er ook een grotere kans
op het maken van interferentiefouten (fouten die voortkomen uit de verschillen tussen de
eerste en tweede taal).
, Ook is er een verschil in tijd waarbinnen de taalontwikkeling plaatsvindt. De eerstetaalverwerving
begint vlak na de geboorte en verloopt volgens een vast patroon. Bij het leren van een tweedetaal is
er veel verschil in tempo. Dat ligt aan de mate waarop je in aanraking komt met de tweede taal.
Daarnaast zijn er ook verschillen in taalvaardigheid. Iemand die een eerste taal leert, wordt meestal
een volwaardig taalgebruiker. Voor tweedetaalleerders is dat lang niet het geval.
Daarnaast zijn er ook overeenkomsten tussen het leren van een eerste en tweede taal:
- Verlopen beiden in een aantal stappen en iemand leert geleidelijk aan de taal correct
spreken.
- Het leren van nieuwe woorden is vaak het grootste probleem. Kinderen die een 2 e taal leren,
kennen al een aantal begrippen uit hun 1 e taal, ze weten alleen de namen in de tweede taal
niet.
Spreekstrategieën
Spreekstrategie = bepaalde manier van spreken om een spreekdoel te bereiken.
Er zijn tal van strategieën waar je uit kunt kiezen. Bij elk gesprek zijn er ook weer andere
mogelijkheden.
De volgende stappen zijn van belang voor iemand die en voordracht houdt of een tekst wil
produceren:
- Oriënteren op de inhoud
- Doel en publiek bepalen
- Plannen
- Presenteren
- Reflecteren op doel en inhoud
De volgorde van de stappen kunnen verschillen. Binnen die stappen kan een spreker og weer andere
spreekstrategieën gebruiken, zoals:
- Een gespreksvorm hanteren.
- Presentatietechnieken hanteren.
- Een bepaald taalgebruik hanteren.
Spreekdoelen
De vier belangrijkste spreekdoelen zijn:
- Informeren overbrengen van feitelijke informatie.
- Amuseren vermaken, boeien, of ontroeren van de luisteraars.
- Instrueren iets uitleggen of verduidelijken: denk aan uitleggen hoe een koffiezetapparaat
werkt.
- Overtuigen overhalen.
Luisterstrategieën
Vier verschillende luisterstrategieën:
- Globaal luisteren probeert globaal te volgen waar de spreker het over heeft, gaat om het
begrijpen van de informatie, let minder op details. (begrijpend luisteren).
- Intensief luisteren probeert ook alle details van het verhaal in je op te nemen, wil een zo
volledig mogelijk beeld krijgen.
- Kritisch luisteren tijdens het luisteren probeer je een mening te vormen.
- Gericht luisteren selecterend luisteren. Je bent geïnteresseerd in bepaalde aspecten van
het verhaal.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lismanders23. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.39. You're not tied to anything after your purchase.