Samenvatting over de pathologie van de circulatie, bestaande uit ischemische hartziekten, hartklep- en aangeboren afwijkingen, hartfalen, ritmestoornissen, pericardziekten, vaatlijden, hypertensie, vetstoornissen, syncope en farmacotherapie
Answer: thiaziden, lisdiuretica en kaliumspaarders
2.
Groep hydrochloorthiazide
Answer: Thiaziden
3.
Dosering hydrochloorthiazide
Answer: 12,5 - 25 mg dd
4.
Groep furosemide
Answer: Lisdiuretica
5.
Dosering furosemide
Answer: 40 mg dd
6.
Groep triamtereen
Answer: Kaliumspaarders
7.
Dosering triamtereen
Answer: 120 - 200 mg 1 à 0,5 dd
8.
Groepen bètablokkers
Answer: Selectieve en niet-selectieve bètablokkers
9.
Achtervoegsel bètablokkers
Answer: -lol
10.
Groep atenolol
Answer: Selectieve bètablokker
Content preview
Begrippenlijst 5O201 Circulatie 2
Anatomie tractus circulatorius
Anatomie hart
Hart: holle spier die ritmisch contraheert en daardoor het
bloed in de circulatie rondpompt
Atrium: boezem
Ventrikel: kamer
Hartkleppen: kleppen in het hart die de bloedstroom tussen
de atria en ventrikels en ventrikels en arteriën kunnen
afsluiten; bestaan uit een kern van dicht vezelig bindweefsel
dat via een dunne laag van losser bindweefsel verbonden is
met het endotheel dat de hartkleppen bekleedt
Valva aortae: aortaklep
Valva trunci pulmonalis: longslagaderklep
Valva mitralis: klep tussen linkerboezem en –kamer
Valva tricuspidalis: klep tussen rechterboezem en –kamer
Atrioventriculaire kleppen: kleppen tussen de hartkamers en -boezems
Semi-lunaire kleppen: kleppen tussen de hartkamers en slagaders
Endocard: binnenste laag van de hartwand
Myocard: middelste laag van hartwand; bestaat uit hartspiervezels gerangschikt in complexe spiralen
Viscerale pericard/epicard: binnenste, dunne laag van het dubbelvlies om het hart heen (buitenste
laag van het hart zelf) dat is gescheiden van de partiële perdicard door middel van een vloeistof laag
Pariëtale pericard: buitenste, ondoordringbare, zeer stevige laag van het
binnenvlies dat is gescheiden van de viscerale perdicard door middel van een
vloeistof laag
Hartskelet: wand dat de beide boezems en kamers scheidt
bestaande uit dicht bindweefsels, waaraan bundels hartspiervezels
aanhechten en waaraan de hartkleppen vastzitten; geleidt niet
Precordium: borststreek dat over het hart ligt
Coronaire arteriën
Coronaire arteriën/kransslagaders: ontspringen uit de sinussen uit
de ascending aorta, direct na de aortaklep; voorzien het myo- en
epicard van bloed (endocard krijgt voedingsstoffen d.m.v. diffusie
direct vanuit het hart); er is sprake van een sterk wisselende anatomie van het
vaatstelsel m.n. de dominantiegraad
Oorsprong Vertakking Voorziening
RCA R. aorta sinus SA nodal branch (60%) Rechter atrium
Right marginal branch Grootste gedeelte rechter ventrikel
AV nodal branch Stuk van linker ventrikel
Posterior IV branch Stuk van IVS, meestal posterior
IVS branch De SA- en AV-knoop (80%)
LCA L. aorta sinus SA nodal branch (40%) Linker atrium
Anterior IV branch (LAD)! Grootste gedeelte linker ventrikel + apex
Lateral branch Stuk van rechter ventrikel
Circumflex branch! Grootste gedeelte van IVS, inclusief AV bundel
Left marginal branch De SA-knoop
IV = interventriculair, S = septum
Samenvatting 5O201 – Floor Wilting
,Rechter coronaire arterie (RCA): ontspringt uit de rechter aorta sinus; vertakt zich eerst in (60%) de
SA nodal branch, dan loopt het verder omlaag door de coronaire sulcus en vertakt zich in de rechter
maginal branch, dan loopt de RCA naar links en gaat het via de coronaire sulcus naar het posterior
aspect van het hart waar het in de crux vertakt in de AV nodal branch en de posterior IV branch die
kleine IV septal branches heeft
Linker coronaire arterie (LCA): ontspringt uit de linker aorta sinus; vertakt zich in (40%) in de SA
nodal branch, dan loopt het verder omlaag door de coronaire sulcus en splitst zich op in de anterior
IV branch (ook wel left anterior descending; LAD) , die vaak vertakt in de lateral branch, en de
circumflex branch waarvan een left marginal branch ontstaat
Crux: de junction van de interatriale en interventriculaire septa van de vier hartkamers
Sinus coronarius/kranssinus: ader die bloed uit de hartspier verzamelt en naar rechter atrium voert
Anatomie bloedvat
Tunica intima: binnenste laag van een bloedvat bestaande uit
eenlagig plaveisel epitheel met een lamina basalis, een
subendotheliale bindweefsellaag en een lamina elastica interna;
speelt een rol bij de regulatie van de vaattonus, (anti)stolling,
ontstekingsreacties en produceert groeifactoren
Tunica media: middelste laag van een bloedvat bestaande uit
gladde spiercellen (circulair), elastische en collagene vezels en
soms een lamina elastica externa; speelt een rol bij de regulatie
van de vaattonus o.i.v. endotheel, het sympatische zenuwstelsel,
RAAS-syteem en hormonen
Tunica adventitia: buitenste laag van een bloedvat bestaande uit
bindweefsel met daartussen gladde spiercellen (longitudinaal) en
vasa vasorum (vaten die deze laag van voedingsstoffen voorzien)
Macrocirculatie: bloedvaten die met het blote oog gezien kunnen
worden; arteriën en venen
Microcirculatie: bloedvaten die niet met het blote oog gezien kunnen worden;
arteriolen, capillairen en venolen
Arteriool: bloedvaten met een diameter > 15 m, waarvan de
grotere arteriolen een drielagige bouw hebben (intima, lamina
elastica interna en lagen gladde spiercellen), zoals bij arteriën,
terwijl bij afname van de diameter geen elastica interna en nog één
laag gladde spiercellen bestaan
Elastische arterie: vaten zoals de aorta en zijn hoofdtakken die bij
verdere vertakkingen over gaan in musculeuze arteriën; hebben hoog
gehalte aan concentrisch gerangschikte elastine in media met daarom heen gladde spiercellen die de
elasticiteit regelen; lamina elastica interna niet altijd aanwezig waardoor in dat geval de
subendotheliale laag veel elastine bevat; compenseert de systolische maxima van de output wat
betreft druk als volume waarbij als gevolg (windketelfunctie) er een constante bloedstroom ontstaat
Musculeuze arterie: buizen met een diameter van vele mm, met een drielagige wand met tussen de
intima en media altijd een lamina elastica interna; hebben een goed ontwikkelde media, opgebouwd
uit circulair gelegen gladde spiercellen soms tot veertig spiervezels dik; door contractie of relaxatie
kan de bloedstroom naar organen beïnvloed worden
Capillairen/haarvaten: buizen met een diameter van 7 – 9 m gevormd door een enkele laag van
aaneensluitende endotheelcellen die uitwisseling tussen bloed en de omgevende weefsels mogelijk
maken; door verschillende structuren in endotheelcellen wordt de functie van capillair bepaalt
Continue capillair: meest voorkomende capillair met een ononderbroken endotheellaag en een
lamina basalis; worden gevonden in spieren, bindweefsel, exocriene klieren en zenuwweefsel
Samenvatting 5O201 – Floor Wilting
,Gefenestreerde capillair met diafragma: capillair waarin de fenestrae een diafragma bevatten
(beperken doorgang van vloeistof/deeltjes) en omgeven worden door een lamina basalis; wordt
gevonden in endocriene klieren en darmkanaal
Gefenestreerde capillair zonder diafragma: capillair met fenestrae zonder diafragma omgeven door
een dikke basale lamina; wordt gevonden in nierglomerulus
Fenestrae: poriën waar transport plaats vindt met een diameter van 100 – 150 nm
Sinusoïden: capillairen in de lever, bekleed met een aaneengesloten laag endotheelcellen, voorzien
van fenestrae met een diameter van 0,1 m zonder diafragma en lamina basalis; wordt gevonden in
lever en milt
Pericyten: cellen die om de wand van capillairen en venulen heen liggen; bevatten actinefibrillen en
kunnen contraheren
Precapillaire sfincter: laatste, dwarse gladde spiercel van de terminale arteriool die controle
uitoefent op de doorstroming van een capillair
Venulen: bloedvaten met een diameter tot 0,3 mm met een wand die dunner is dan die van
arteriolen van een gelijk kaliber; spelen een rol bij ontstaan van oedeem en bij ontstekingsprocessen
Venen: bloedvaten met een duidelijk ontwikkelde tunica intima, relatief dunnere media dan in
arteriën met meer bindweefsel tussen lagen gladde spiercellen en een adventitia die het grootste
deel van de wand vormt; bezitten kleppen (plooien van intima met in centrum een
bindweefselskelet) die de bloedstroom alleen in richting van het hart doorlaten; vervullen een
opslagfunctie die 60% van het totale bloedvolume bevatten
Hartactie
Hartcyclus: de reeks gebeurtenissen van het begin van de ene
samentrekking van het hart tot het begin van de volgende;
onder te verdelen in de ventriculaire vulling en ejectie en de
isovolumetrische contractie en relaxatie
Systole: contractiefase, bestaande uit isovolumetrische
contractie en ventriculaire ejectie
Diastole: relaxatie- en vullingsfase, bestaande uit
isovolumetrische relaxatie en ventriculaire vulling
Ventriculaire vulling: druk in ventrikels is zo laag geworden dat
de AV kleppen opengaan en bloed ventrikels instroomt
Isovolumetrische contractie: de ventrikel contraheert,
waardoor de druk in stijgt maar nog niet hoog genoeg is om de
kleppen te doen opengaan (volume blijft gelijk)
Ventriculaire ejectie: de druk in de ventrikels is zo hoog
geworden dat de kleppen opengaan en bloed in de aorta of a.
pulmonalis wordt uitgepompt
Isovolumetrische relaxatie: de ventrikelwand verslapt, waardoor de druk weer daalt zodat de semi-
lunaire kleppen sluiten en vervolgens gesloten blijven (volume blijft gelijk)
Natuurkundig aspect bloedstroom
Cardiac output (CO)/hartminuutvolume (HMV): volume bloed dat het hart rondpompt in één min
Mean arterial pressure (MAP): gemiddelde arteriële bloeddruk tijdens één cardiale cyclus
Bloeddruk: drukverschil tussen de druk binnen de slagader en de druk erbuiten; Pbloed = Pi – Pu
Centraal veneuze druk (CVD): zelfde als de bloeddruk, maar dan de druk in de centrale aders; geeft
vooral de druk weer van de v. cava superior; daalt bij opstaan; meting met veneuze boog heeft als
normaal waarde tussen de -4 en -8, dus wanneer hoger is er sprake van en verhoogde CVD
Transmurale druk: drukverschil t.o.v. de binnen- en buitenkant van een bloedvat
Polsdruk: het verschil tussen de systolische bloeddruk (hoge waarde) en de diastolische bloedduk
(lage waarde); Ppols = Ps – Pd
Samenvatting 5O201 – Floor Wilting
,Systolische druk/bovendruk: de maximale druk die wordt opgebouwd in de aorta of hoofdlichaams-
slagader bij het samentrekken van de linker hartkamer
Diastolische druk/onderdruk: het minimum van de druk die optreedt tussen twee samentrekkingen
van het hart in, als de linker hartkamer zich weer met bloed vult
Windketelfunctie: het effect dat de aorta mee uitrekt en terugrekt tijdens de cardiale cyclus;
hierdoor wordt er tijdens de systole bloed opgeslagen die geleidelijk wordt doorgegeven, waardoor
er geleidelijk een maximum en vervolgens een minimum wordt bereikt; maakt het hart meer efficiënt
als pomp door een continu flow
Wandspanning: druk die op de wand van het linker ventrikel staat, die evenredig is met druk in holte
van linker ventrikel en dimensie (straal) van de holte van linker ventrikel en omgekeerd evenredig
met de dikte van de wand van linker ventrikel (wet van Laplace)
Veneuze return: bloedstroom terug naar het hart; vaak wordt gebruik gemaakt van het systemische
veneuze return dat gaat over de rechterkant van het hart; deze komt overeen met het CO
RAP: rechter atriale bloeddruk; daling van RAP resulteert in verhoging van CO
Frank-Starlingmechanisme: een intern regelmechanisme in het hart dat ervoor zorgt dat bij
toenemende aanvoer van bloed het hart krachtiger samentrekt en dus het slagvolume toeneemt (zie
parameter contractiliteit) doordat bij een hogere vullingsgraad van het linkerventrikel de spiervezel
sterker worden gerekt en daardoor krachtiger samentrekken
Preload/voorbelasting: de wandspanning van de hartkamer op het einde van de diastole (wet
van Laplace); verhoogde preload resulteert in een verhoogd
slagvolume door verhoogd EDV
Afterload/nabelasting: de wandspanning van de hartkamer
tijdens de systole (druk waartegen het hart het bloed moet
pompen); verhoogde afterload resulteert in een verlaagd slagvolume
door verhoogd ESV
Contractiliteit: maximale druk die een ventrikel kan leveren
(intrinsieke eigenschap); onafhankelijk van pre- en afterload, wel
beïnvloedbaar door exogene factoren (zoals calcium of
noradrenaline) en afhankelijk van einddiastolisch volume (zie param. contractiliteit); verhoging van
de contractiliteit resulteert in een verhoogd slagvolume door lager ESV
Inotropie: contractiekracht van een spier; onder te verdelen in positief inotroop (grote
contractiekracht bijv door calcium) en negatief inotroop (lage contractiekracht bijv acetylcholine)
Dromotropie: geleidingssnelheid van het hart; onder te verdelen in positief dromotroop (hoge
geleidingssnelheid) en negatief dromotroop (lage geleidingssnelheid)
Chronotropie: slagfrequentie van het hart; onder te verdelen in positief chronotroop (hoge hartslag)
en negatief chronotroop (lage hartslag)
Wet van Laplace voor een cilinder: Formule voor de MAP:
T = wandspanning MAP = gemiddelde arteriële bloeddruk
P = transmuraledruk CO = cardiac output
r = straal Rper = perifere weerstand
h = dikte van de wand
Formule compliantie:
Formule voor cardiac output: C = compliantie (cm3/mmHg of
CO = cardiac output ml/mmHg)
HR = hartslag [n/min] V = verschil in volume (cm3 of ml)
SV = slag volume P = verschil in bloeddruk (mm Hg
, 1. Ischemische hartziekte
Coronaire hartziekte/ischemic heart disease (IHD): ziekte, die het gevolg is van coronaire
atherosclerose en/of (gesuperponeerde) coronairtrombose; manifesteert zich meestal door angina
pectoris, een acuut myocardinfarct, maar ook mogelijk door hartfalen, ritmestoornissen of
plotselinge dood
Coronaire atherosclerose: pathologisch-anatomische term, die de aanwezigheid van degeneratieve
veranderingen en vernauwingen in de coronairarteriën aangeeft
Myocardiale ischemie/coronaire insufficiëntie: tijdelijke metabole stoornis in de hartspier door een
discrepantie tussen zuurstofvraag en zuurstofaanbod; het hart heeft een coronaire bloedreserve ,
waardoor de stenose tijdens inspanning kan oplopen tot 50% en in rust tot 85%
Zuurstofaanbod hartspier: hoeveelheid zuurstof dat de hartspier aangeboden krijgt, afhankelijk van
de bloedstroomsterkte, de zuurstofsaturatie in aorta en in sinus coronarius, het hemoglobinegehalte
en het zuurstofdragend vermogen van hemoglobine
Zuurstofvraag hartspier: hoeveelheid zuurstof dat de hartspier nodig heeft, dat wordt bepaald door
de ‘tension time index’ d.w.z. het product van de hartfrequentie, de duur van systolische
uitdrijvingsperiode (gekoppeld aan frequentie; behalve bij aortaklepstenose) en de wandspanning in
linker ventrikel
‘Hibernating’ hartspier: hartspier met een verminderde contractiliteit door een chronische ischemie;
afgenomen contractiliteit vermindert zuurstofbehoefte myocard zodanig dat afgenomen
zuurstofaanbod voldoende is om integriteit van cellen tijdens de ischemie te bewaren; kan maanden
tot jaren voortduren; herstel kan via een periode van ‘stunning’ gebeuren
‘Stunning’ hartspier: hartspier met verminderde contractiliteit na reperfusie na een acuut ischemisch
incident; verdwijnt binnen enkele uren, hooguit enkele weken
Preconditioning: tolerantie van de hartspier voor ischemie, door herhaaldelijk aan kortdurende
perioden van ischemie blootgesteld te worden; leidt tot afname infarctgrootte
A. Differentiaal diagnose pijn op borst
Samenvatting 5O201 – Floor Wilting
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller floorwilting. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.27. You're not tied to anything after your purchase.