100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Begrippen Nederlands in de bovenbouw $3.60
Add to cart

Other

Begrippen Nederlands in de bovenbouw

 6 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

In het document staan de begrippen beschreven die kunnen voorkomen in het tentamen Nederlands in de bovenbouw.

Preview 4 out of 36  pages

  • October 7, 2021
  • 36
  • 2021/2022
  • Other
  • Unknown
avatar-seller
Nederlands in de bovenbouw - begrippen


Begrijpend luisteren
De term ‘begrijpend luisteren’ wordt voornamelijk gebruikt in het domein Beginnende Geletterdheid
waar het verwijst naar de auditieve tegenhanger van begrijpend lezen.

Cognitieve Academische Taalvaardigheid (CAT)
De vaardigheid om taal op een abstract niveau te kunnen gebruiken om zo in een schoolse context
nieuwe informatie te kunnen verwerven en verwerken.

In schoolse situaties moeten leerlingen kunnen beschikken over meer abstracte taal (Cognitieve
Academische Taalvaardigheid (CAT)), dan in dagelijkse situaties, waarin vaak meer concrete taal
volstaat (Dagelijks Algemeen Taalgebruik (DAT)).

Deze twee typen taal onderscheiden zich vooral op de dimensies cognitieve complexiteit
(rapporteren is bijvoorbeeld gemakkelijker dan argumenteren) en contextuele steun (de uitleg van
de werking van een sluis is bijvoorbeeld gemakkelijker te volgen als illustraties of filmbeelden
worden gebruikt).

Dagelijks Algemeen Taalgebruik (DAT)
Concrete taal die een kind in dagelijkse situaties verwerft en in dagelijkse situaties nodig heeft.

Cognitieve taalfuncties
De spreker hanteert cognitieve functies van taal om te verwijzen naar betekenissen en concepten.
Via taal benoemt en ordent hij de werkelijkheid.
De cognitieve taalfuncties verwijzen naar de conceptualiserende functie van taal.

Zes vernieuwende opvattingen over taalonderwijs:
Van Gelderen e.a. (2004) onderscheiden zes vernieuwende opvattingen over taalonderwijs met elk
een eigen definiëring van de verhouding tussen vorm en betekenis:

1. Thematisch Cursorisch Taalonderwijs (vanaf 1970)
Hierbij gaat het om de individuele ontplooiing en maatschappelijke bewustwording van de leerling.
Taalleren vindt plaats door geïntegreerde toepassing van taalvaardigheden in vakoverstijgende
thema’s. Deelvaardigheden zoals spelling, woordenschat en grammatica worden verbonden met het
taalaanbod in de thema’s.

2. Taal bij alle vakken (vanaf 1975)
Hierbij gaat het enerzijds om een optimaal gebruik van taal bij alle vakken (conceptualiserende
functie van taal) en anderzijds om het profiteren van een veelzijdig taalaanbod (meer dan wat alleen
in de taallessen aan de orde komt). (Taal)leren is een actief proces; interactie over leerstof en
zelfontdekkend leren moeten meer ruimte krijgen in het onderwijs.

3. Communicatief Taalonderwijs (vanaf 1975)
Hierbij gaat het om het vergroten van de communicatieve competentie en weerbaarheid van de
leerlingen. Taal wordt geleerd door oefening in realistische en complete communicatieve situaties,
en door reflectie op het eigen gedrag.

4. Strategisch Taalonderwijs (vanaf 1990)
Hierbij gaat het erom leerlingen bewust te maken van strategieën voor complexe (communicatieve)
taaltaken in relatie tot hun doel. Taalvaardigheden als begrijpend lezen, schrijven en mondelinge
vaardigheden ontwikkelen zich beter wanneer het onderwijs aandacht schenkt aan de onderliggende
strategieën (procesgerichte instructie).

,Nederlands in de bovenbouw - begrippen


5. Taakgericht Taalonderwijs (vanaf 1995)
Hierbij gaat het om het vergroten van de communicatieve competentie en weerbaarheid van de
leerlingen. Taalleren is een impliciet leerproces en vindt plaats door het werken aan motiverende
taken met een betekenisvol taalaanbod, zo nu en dan aangevuld met hulp bij het oplossen van talige
moeilijkheden op het eigen niveau van de leerling.

6. Interactief Taalonderwijs (vanaf 1995)
Hierbij gaat het om het vergroten van de grammaticale, tekstuele, communicatieve, strategische en
sociolinguïstische competentie van de leerlingen. Taalleren wordt bevorderd door de sociale,
betekenisvolle en strategische aspecten in het onderwijs met elkaar te verbinden:

- Bij het sociaal leren wordt belang toegekend aan sociale interactie tussen leraar (als
volwassen model) en leerlingen, maar ook tussen de leerlingen onderling.
- Bij betekenisvol leren gaat het erom dat leerlingen in een rijke en realistische context de kans
krijgen hun eigen taalleeractiviteiten vorm te geven.
- Het strategisch leren stelt leerlingen in staat hun kennis en vaardigheden over te dragen van
de ene situatie naar de andere.

Communicatieve competentie
Het vermogen tot communiceren.

Dit begrip wordt in vier typen deelcompetenties gesplitst:

- grammaticale competentie: de taalgebruiker beschikt over fonologische en syntactische
vaardigheden en over een adequate woordenschat;
- tekstuele competentie: de taalgebruiker is vaardig in het doorzien van de opbouw van
teksten en kan teksten structureren;
- strategische competentie: de taalgebruiker kan strategieën hanteren om communicatieve
doelen te bereiken (bijvoorbeeld overtuigen, aanzetten tot actie);
- functionele competentie: de taalgebruiker kan zijn taalgebruik aanpassen aan specifiek
contexten.

Convergente vragen
Vragen die leiden tot één voorspelbaar antwoord (dat goed of fout is).

Divergente vragen
Vragen die de leerling creatief laten denken en zelf formuleren (waarbij het antwoord niet direct
voorspelbaar is).

Feedback
De leraar schenkt in zijn reactie op leerlingen aandacht aan verbeteren (bijvoorbeeld door middel
van modelling of positief bevestigen).

,Nederlands in de bovenbouw - begrippen


Functies van taal
De verschillende gebruiksmogelijkheden van taal.

Taal is een middel om te communiceren, om inhouden uit te drukken. Daarbij kan taal op
verschillende manieren en voor verschillende doeleinden worden gebruikt.

De functies van taal zijn op veel manieren onderscheiden en beschreven. Een veel gebruikt
onderscheid is de driedeling in:

- de communicatieve functie van taal: taal wordt gebruikt om te communiceren met anderen.
Een taalgebruiker wil iemand bijvoorbeeld informeren of amuseren;
- de conceptualiserende functie van taal: taal wordt gebruikt om de werkelijkheid te ordenen.
Via de taal die je gebruikt, verwijs je voortdurend naar betekenissen en concepten. Een
taalgebruiker benoemt de werkelijkheid om zich heen en beschrijft relaties. Hiermee krijgt hij
grip op die werkelijkheid;
- de expressieve functie van taal: taal wordt gebruikt om uitdrukking te geven aan persoonlijke
emoties.

Een taalgebruiker kan taal tegelijkertijd in verschillende functies gebruiken. Bijvoorbeeld: een leerling
die te laat binnen komt rennen, vertelt dat zijn wekker niet afging (conceptualisering), dat hij het erg
vervelend vindt dat hij nu te laat is (expressie) en dat hij daar spijt van heeft (communicatie).

Gesprekspatronen
De manieren waarop de bijdragen aan een gesprek zijn gestructureerd.
Ieder gesprek kent de communicatiestructuur zender-boodschap-ontvanger. Daarmee
onderscheiden we twee rollen in een gesprek: de spreker en de luisteraar. Het aantal deelnemers
kan variëren, maar er is altijd minimaal één spreker en één luisteraar.

Gesprekssituaties
Situaties waarin een gesprek plaatsvindt. Wordt ook wel communicatieve situatie genoemd.
De situatie waarin een gesprek plaatsvindt, wordt bepaald door het moment, de plaats en de
aanwezigen. Binnen zo’n situatie is sprake van bepaalde conventies waaraan de deelnemers zich
houden en waarin de onderlinge relaties van de gesprekspartners een belangrijke rol spelen. De
situatie bepaalt voor een groot deel de manier van spreken. Leerlingen die op het schoolplein spelen,
zullen op een andere manier met elkaar praten dan leerlingen die door de directeur op het matje
geroepen worden.

Gesprekssoorten
Verschillende soorten mondelinge teksten.
Er bestaan verschillende soorten mondelinge teksten of gesprekken, zoals een kringgesprek, een
interview of een uitleg.

Interactie
Een onderwijssituatie waarbij leerlingen vooral zelf aan het woord komen.

Jeugdliteratuur
Taaldomein waarin het stimuleren van het lezen van literaire teksten centraal staat.

Kerndoelen
Een beschrijving van wat er op een vakgebied aangeboden moet worden.

, Nederlands in de bovenbouw - begrippen


Kritisch luisteren
Luisteren met de bedoeling om je een mening te vormen.

Luisterdoelen
De luisteraar kan bij het luisteren verschillende doelen hanteren.

Voorbeelden van luisterdoelen zijn:

- iets te weten willen komen;
- een bepaald gevoel willen ondergaan;
- zich een mening willen vormen;
- een bepaalde handeling willen uitvoeren;
- een spel mee willen spelen.

Luistervaardigheid
De luisteraar koppelt betekenissen aan klanken.

Het gaat bij luistervaardigheid om het begrijpen van wat je hoort. De luisteraar moet bijvoorbeeld
bekwaamheden bezitten als: een beschrijving kunnen volgen, gevoelens en meningen begrijpen en
waarderen, inhoud kunnen interpreteren en beoordelen of een uitleg volgen. Daarbij komt kijken dat
de luisteraar de strategie van de spreker doorziet, passende feedback geeft en soms ook vragen stelt
om erachter te komen wat de spreker wil zeggen (actief luisteren). De luisteraar neemt dan met het
stellen van een vraag de rol van spreker aan, echter vanuit een bepaald luisterdoel.

Mondeling presenteren
De spreker houdt een voordracht in de vorm van een monoloog.

Referentieniveaus
Een beschrijving van het niveau dat leerlingen op de diverse taaldomeinen moeten halen.

Relaties in teksten
De denkrelaties die in een tekst tussen woorden, woordgroepen en zinnen worden uitgedrukt.

Een mondelinge of een schriftelijke tekst bestaat uit een verzameling samenhangende woorden en
zinnen. Die samenhang bestaat uit cognitieve relaties die worden uitgedrukt door bijvoorbeeld
voegwoorden, signaalwoorden of verwijswoorden. De relaties kunnen meer of minder complex zijn.
Voorbeelden van relaties tussen zinnen (oplopend in graad van moeilijkheid) zijn:

- vraag-antwoordstructuren;
- chronologische volgorde (en toen);
- voorbeelden;
- vergelijkingen (maar);
- middel-doelrelaties (want);
- voorwaardelijke structuren (als).
Voor het begrijpen van een tekst moeten lezer en luisteraar in staat zijn deze relaties te leggen.
Hiervoor moeten zij beschikken over zowel grammaticale als cognitieve vaardigheden.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sbarnhoorn. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.60. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

47561 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 15 years now

Start selling
$3.60
  • (0)
Add to cart
Added