Literatuursamenvatting
Ontwikkeling van Persoonlijke Relaties 2020 – 2021
Week 1
Hoorcollege 1: Early Social Life
Literatuur: Hay, D.F., Caplan, M., & Nash, A. (2018). Chapter 11: The beginnings of peer relations. In W.M.
Bukowski, B.P. Laursen, & K.H. Rubin (Eds.) Handbook of peer interactions, relationships, and groups, Second
Edition (pp. 200-222).
Hoofdstuk 11: Het begin van relaties met leeftijdsgenoten
“Peer relations” beginnen in de eerste weken van het leven, wanneer zuigelingen elkaar opmerken en
reageren op elkaars huilen. In dit hoofdstuk wordt er gekeken naar theoretische problemen en de al
bestaande bewijzen voor deze problemen. In de conclusie zullen nieuwe richtingen voor onderzoek
aangeraden worden, die de studie van jonge “peers” zal linken aan andere gebieden van
ontwikkelingsonderzoek.
Centrale kwesties
De belangrijkste ontwikkelingskwesties hebben betrekking op de betekenis, oorsprong en gevolgen van
vroege relaties met leeftijdsgenoten. Deze drie kwesties leiden tot ontwikkelingsvragen die door empirisch
onderzoek beantwoord moeten worden:
Wat is de sociale betekenis van vroege relaties met leeftijdsgenoten? | Zijn de interacties
van baby’s echt sociaal? Uitgaande van de mogelijkheid dat vroege relaties met leeftijdsgenoten
een sociale betekenis hebben stellen onderzoekers verdere vragen zoals wanneer en op welke
manier bepaalde interacties plaats vinden;
Wat is de ontwikkelingsoorsprong van vroege relaties met leeftijdsgenoten? | Weerspiegelt
vroege interactie met leeftijdsgenoten een zeer vroege menselijke capaciteit om soortgenoten te
identificeren, en zich te verhouden met andere mensen?
Hebben vroege relaties met leeftijdsgenoten gevolgen voor de latere ontwikkeling? | Is het
vermogen om met leeftijdsgenoten om te gaan een kort fenomeen dat geen verband houdt met
latere ontwikkeling, of zijn er gevolgen voor het latere leven met kinderen? Het is belangrijk om
de factoren binnen het kind, de bredere sociale omgeving van het kind en de directe situatie te
onderzoeken die van invloed zijn op de frequentie en kwaliteit van relaties met leeftijdsgenoten.
Om deze vraag te beantwoorden, is het nuttig om longitudinale methoden te gebruiken om zowel
continuïteit als discontinuïteit in relaties met leeftijdsgenoten in de tijd te onderzoeken.
Theoretische overwegingen
Voor zover nu duidelijk is, is er nog geen allesomvattende theorie over vroege relaties met
leeftijdsgenoten; maar dat betekent niet dat deze literatuur vrij is van theorie. Geen enkele belangrijke
ontwikkelingstheorie voorspelt expliciet dat leeftijdgenoten op zinvolle manieren met elkaar om zouden
gaan, en dus vormt bewijs voor de sociale competente van baby’s met leeftijdsgenoten een grote
uitdaging om meer kennis over de ontwikkeling te verkrijgen.
Klassieke Ontwikkelingstheorie
Psychoanalytische theorie | Benadrukt de emotionele beperkingen van zuigelingen (handelingen gedomineerd
door Id) en belangrijkheid van moeder-kind relatie. Hebben enige aandacht besteed aan relaties van
kinderen met leeftijdsgenoten, maar geen verwachting dat deze relaties significant zijn voor de
ontwikkeling. Belangrijk tegenbewijs: Anna Freuds observatie van emotioneel significante relaties met
leeftijdsgenoten bij jonge kinderen die gered werden uit concentratiekampen.
Evolutionaire theorie | Richten zich op de overdracht van overgeërfde kenmerken, dus nadruk ligt op
relatie tussen ouder en nakomeling (met name het conflict tussen hen) . Hebben de studie van peer-relaties
beïnvloed door de discipline van de menselijke ethologie (leer van gedrag in natuurlijke habitat) . Experimenteel
onderzoek (met makaken) heeft aangetoond dat die wat met leeftijdsgenoten werden grootgebracht een
beschermende functie hebben voor de sociale ontwikkeling; hoewel opgroeien met álleen leeftijdsgenoten
,over het algemeen ongewenste eigenschappen hebben ontwikkeld (slechte zelfregulatie; gevoeligheid voor
alcohol).
Hechtingstheorie | Bowlby stelt dat baby’s ondergedompeld zijn in hun relatie met hun ouders en
aandacht slechts geleidelijk op leeftijdgenoten richten. Hij stelde dat de evolutie baby’s biologisch heeft
voorbereid om monotrope (basisbehoefte) gehechtheden aan primaire zorgverleners te vormen. In dit
perspectief houdt de gehechtheid van kinderen verband met gevoelde veiligheid, die eerder betrekking
heeft op asymmetrische relaties met zorgverleners dan op gelijkwaardige relaties met leeftijdsgenoten.
Sociale leertheorie | Ouders werden gezien als belangrijke invloeden op de sociale ontwikkeling,
ondersteund door processen van modellering en sociale versterking; dit werd gezien als aangeleerde
verworvenheid. In latere kinderjaren werd gedacht dat peer-modellen bijdroegen aan verdere
ontwikkeling, vooral met betrekking tot antisociaal gedrag. Imitatie is een belangrijke sociale vaardigheid
die zich gedurende de eerste twee levensjaren ontwikkeling en die de interacties tussen baby’s en
leeftijdsgenoten ondersteunt.
Cognitieve-ontwikkelingstheorie | In Piagets theorie is de kritische invloed van leeftijdsgenoten een
kerncomponent van morele ontwikkeling, echter de interactie tussen kleuters en peuters heeft de
imitatietheorie beïnvloed. Piaget voerde aan dat de invloed van leeftijdsgenoten in de latere kinderjaren
begint te werken. Zijn idee van de kindertijd is er een van individuele ontdekking van de fysieke wereld,
waarin zelfs de ouderlijke invloed niet wordt benadrukt. De kwantiteit en kwaliteit van eerdere relaties met
leeftijdsgenoten worden beperkt door de cognitieve beperkingen van jonge kinderen, in het bijzonder het
egocentrisme dat kenmerkend is voor de pre- operationele fase van cognitieve ontwikkeling. Geleidelijk
aan beginnen kinderen echter verbale discussies aan te gaan met leeftijdsgenoten, waarvan men dacht
dat ze het vermogen zouden bevorderen om de mening van anderen te begrijpen. Andere cognitief-
ontwikkelingstheoretici besteedden nog minder aandacht aan het belang van vroege peer-relaties.
Sociocultureel-cognitieve theoretici beschouwen cognitieve ontwikkeling als verloopt via sociale
interacties tussen beginners en experts, en richten zich daarom op de relaties van baby's met
volwassenen en oudere kinderen als experts, niet als leeftijdsgenoten.
Gedrags-genetische theorieën | Theorieën die de rol van genen en aangeboren temperament
benadrukken zijn naar voren gekomen. Sterke versies hechten minder belang aan de bijdrage van
ouders; één benadrukt de rol van peers. Huidig onderzoek vestigt de aandacht op de unieke ervaring van
kinderen; ervaringen die niet gedeeld worden tussen kinderen in hetzelfde gezin, maar richt zich niet in
het bijzonder op de invloed van leeftijdsgenoten.
Een alternatief perspectief: theorieën over sociale systemen
De meeste belangrijke ontwikkelingstheorieën stellen dat de capaciteiten van zuigelingen voor echte
sociale interactie beperkt zijn; het vermogen om relaties aan te gaan met leeftijdsgenoten ontwikkelt zich
later in de kindertijd en vloeit voort uit eerdere relaties met zorgverleners; en latere relaties met
leeftijdsgenoten zijn consequent voor de ontwikkeling, maar vroege niet. Echter, een paar beweren dat
baby’s al bij een bredere samenleving een rol spelen in sociale interacties (met bijvoorbeeld broers/zussen,
leeftijdsgenoten). Deze theoretici benadrukken de sociale aard van baby’s; het vermogen van baby’s om
meerdere relaties aan te gaan; en de complexe sociale netwerken waaraan baby’s zijn ingebed. De
benaderingen van het sociale systeem onderschrijven het idee van een evolutionaire basis van
menselijke sociale relaties, maar wijken af van de veronderstellingen van Bowlby over monotropie. Nash
(1995) en van IJzendoorn (2005) toonden aan dat een sociaal netwerkmodel beter dan het monotrope
model past in het hedendaagse evolutionaire concept van inclusieve fitness. Met andere woorden, baby's
kunnen biologisch voorbereid zijn op sociale relaties in het algemeen, in plaats van gehechtheid aan één
primaire verzorger.
Methoden en metingen
Sommige onderzoekers hebben een vragenlijstmethode gebruikt om interesse in peer-relaties te
onderzoeken bij kinderen, maar het meeste bewijs over vroege relaties is gebaseerd op
observatiegegevens; iets wat al enkele jaren gedaan wordt:
Jaren ’20 en ’30: Ontwikkelingspsychologen en opvoeders observeerden zuigelingen en peuters
in weeshuizen en kleuterscholen;
, Jaren ’70: Een heropleving van observationele studies van jonge peer-relaties;
Vervolgens weden beoordelingen van vroege relaties met peers opgenomen in longitudinale
studies van sociale competentie, agressie en pro-sociaal gedrag van kinderen;
Nog niet lang geleden zijn er technieken ontwikkeld om het vermogen van baby’s om met
leeftijdsgenoten om te gaan te bestuderen, zoals robotica en bewegingsanalyse;
Er is aanzienlijke samenhang tussen de decennia van observaties, en dus kunnen zowel historische als
latere studies worden onderzocht op bewijzen die betrekking hebben op vroege relaties met
leeftijdsgenoten.
Centrale onderzoeksbevindingen
De sociale betekenis van de relaties tussen baby's en peuters
Zijn baby's in staat tot 'echte' sociale interactie? | Er is bewijs dat in de eerste levensmaanden
interactie met leeftijdsgenoten aanwezig is; er is namelijk sprake van non-verbaal contact met wederzijds
engagement van aandacht, expliciete communicatieve handelingen en gevoeligheid voor het gedrag en
de acties van de ‘gespreks’partner. Dit wijst op een fundamentele erkenning van peers als soortgenoten
en op een interesse in leeftijdsgenoten als hij potentiële sociale partners.
Baby’s tonen naarmate ze ouder worden meer interesse in elkaar, in het eerste levensjaar vooral naar
gebaren en aanrakingen. Deze interesse kan voortkomen uit een aantrekkingskracht op andere mensen,
die wordt gezien in onderzoeken naar reacties van baby’s op gezichten en stemmen; maar er zijn ook
bewijzen dat baby’s langer naar leeftijdgenoten kijken dan naar onbekende volwassenen. Er werd
gedacht dat dit mogelijk verklaard kon worden door de lengte, maar in onderzoek is gebleken dat er meer
interactie is met andere baby’s dan met volwassenen met beperkte groei.
Significante contingente interactie tussen peuters kan worden gezien als kinderen van 6 maanden elkaar
aanraken en speelgoed aanraken dat door peers wordt vastgehouden. In het eerste jaar beginnen baby’s
te communiceren en speelgoed te delen met leeftijdsgenoten. Het vermogen van baby's om
voorwaardelijke interactie met leeftijdsgenoten te onderhouden, is echter het duidelijkst wanneer
speelgoed afwezig is; in tegenstelling tot peuters die het meest reageren op positieve objectgeoriënteerde
initiaties van leeftijdsgenoten.
Contingentie is echter niet de enige belangrijke dimensie van interacties, daarnaast bevordert ook
onvoorspelbaarheid en flexibiliteit van gedrag met leeftijdsgenoten de interactie. Dit is getest met een
robot die zich zou moeten gedragen als een leeftijdsgenoot.
Lijken de onderlinge interacties van baby’s op sociale interacties op oudere leeftijd? | Er zijn drie
vormen van sociale interactie die vaak bestuurd worden tijdens de kinderjaren en in het latere leven:
1. Prosociale uitwisselingen (sociale partners werken samen om middelen te delen, problemen op te lossen of om
te reageren op elkaars emotionele en fysieke behoeften) | Dit kan al herleid worden naar wanneer baby’s
huilen als reactie van het huilen van andere baby’s. Het reactievermogen op leed blijft zich
ontwikkelen gedurende de komende twee jaar, wanneer ze aandacht, probleemoplossing,
agressie en amusement beginnen te vertonen. Er is echter waargenomen dat de aard van
reacties van zuigelingen afhangt van de vraag of ze er zelf toe hebben geleid dat hun
leeftijdsgenoten van streek raken.
Vanaf de eerste verjaardag beginnen baby’s met delen. Bij oudere peuters wordt dit in reactie op
het verzoek van een met peer significant geassocieerd gevoeligheid voor het leed van de ander.
Samenwerkingsvermogen en de eerste tekenen van coöperatieve kunnen ron de eerste
verjaardag waargenomen worden. Rond twee jaar wort coöperatieve probleemoplossing met
leeftijdsgenoten duidelijk.
2. Sociaal conflict (waarbij antagonisten bezwaar maken tegen elkaars gedrag en optreden om hun eigen territorium of
middelen te verdedigen tegen aantasting door anderen) | Door conflicten kunnen baby’s strategieën
, ontwikkelen, oefenen en verfijnen om te onderhandelen over het bezit van speelgoed en andere
hulpmiddelen. In het laatste kwartaal van het jaar ontstaan conflicten over speelgoed en het
binnendringen fysieke ruimte. Echter, ontwijken jonge kinderen conflicten vaak. In een studie is
ondervonden dat in twee van de drie gevallen waar conflict zou kunnen ontstaan, de kinderen (9
maanden tot 4 jaar) kalm bleven en de peers lieten doen wat ze wilden.
Zijn baby’s in staat tot opzettelijk geweld? | Kinderen kunnen wel eens fysieke kracht gebruiken;
dit begint net voor de eerste verjaardag. Echter zijn ‘hard hits’ bijzonder zeldzaam. In een studie
is gekeken naar de reactie van kinderen bij een mogelijke provocatie. Baby's jonger dan 24
maanden waren het meest geneigd om eenvoudige weerstand te gebruiken om hun bezittingen
te verwijderen, ernaar te grijpen terwijl ze naar de leeftijdsgenoot gingen of leed vertoonden.
Oudere peuters reageerden vaker met verbale protesten en fysieke kracht, hoewel geweldloos
verzet nog steeds de meest voorkomende reactie was.
3. Sociale invloed tussen mensen (wanneer mensen leren van, zich conformeren aan of overtuigd worden door
hun metgezellen) | Al bij conflict en prosociale uitwisselingen kan invloed vastgesteld worden tussen
peers (vergelding en wederkerigheid bij delen) . Daarnaast speelt ook imitatie een grote rol. Dat peuters
leren van leeftijdsgenoten werd ook gezien in een onderzoek hoe kinderen bepaalde acties met
speelgoed konden uitvoeren; ‘ongetrainde’ peuters deden dagen na het modelleren de acties van
‘getrainde’ peuters na.
Zijn peer-modellen net zo effectief als volwassenen bij het uitlokken van imitatie bij peuters? |
Verhoogde blootstelling aan modellen van zowel leeftijdsgenoten als volwassenen tonen de kans
op het uitvoeren van gerichte acties boven de basislijn. De effectiviteit van peer versus volwassen
modellen hing af van de leeftijd van de waarnemer; Kinderen van 15 maanden imiteerden vaker
volwassenen, terwijl kinderen van 24 maanden eerder leeftijdsgenoten imiteerde. Voorkeuren
voor peer-modellen kunnen gedeeltelijk worden verklaard door de algemene neiging van
zuigelingen om aandacht te besteden aan andere zuigelingen in plaats van volwassenen.
Vormen baby’s en peuters unieke relaties met leeftijdsgenoten? | Een ander aspect van de sociale
betekenis van vroege relaties met leeftijdsgenoten betreft het vermogen van zuigelingen en peuters om
verschillende relaties aan te gaan met leeftijdgenoten. Deze kunnen in eerste instantie worden
gedetecteerd in gedragspatronen en later op representatief niveau.
Onderscheidende patronen van interactie met bepaalde peers Studies hebben aangetoond dat
interacties die door bepaalde peer-dyades worden uitgevoerd een duidelijk ‘karakter’ hebben. Al op de
leeftijd van 6 maanden lijken de leden van een dyade op elkaar in de mate waarin ze elkaar aanraken, en
verschillen ze met andere dyades. Een onderzoek waarbij kinderen van 21 maanden een aantal dagen
aan partners werden gekoppeld en vervolgens een nieuwe partner kregen, identificeerde op dezelfde
manier de invloed van bepaalde leeftijdsgenoten op het gedrag van peuters. Baby's reageren anders op
bekende dan op onbekende leeftijdsgenoten.
Sociale voorkeuren. Als baby’s veel tijd (dagelijks) met elkaar doorbrengen ontwikkelen ze duidelijken
voorkeuren; die beïnvloed worden door geslacht en individuele kenmerken (en misschien ook door het stadium
van de locomotorische ontwikkeling van de leeftijdsgenoot) . Dus het principe van homofilie - voorkeur voor mensen
zoals zichzelf - dat de relaties met leeftijdgenoten op latere leeftijd beïnvloedt kan ontstaan in de
kindertijd.
De oorsprong van vriendschap. Onderzoek suggereert dat vanaf de leeftijd van 3 of 4 jaar opvattingen
over bepaalde leeftijdsgenoten duidelijk worden, wanneer kinderen kunnen rapporteren of ze iemand wel
of niet mogen. Zelfs eenjarige kunnen al speelgoed en tafelplaatsen aangeven die van bepaalde
leeftijdsgenoten zijn. Peuters kunnen een bron van aanmoediging en troost zijn en elkaars verkenning
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller anoukhakens. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.42. You're not tied to anything after your purchase.