Het bedrijf Holland Italia (HI) is gevestigd in Amsterdam en richt zich op de online
verkoop van allerhande goederen en producten uit Italië. Bij HI komt een
bijzondere bestelling binnen voor een partij pakken met stropdassen in de kleur
koningsblauw. Deze zijn voor een groot feest bedoeld. HI heeft bij toeval precies de
juiste, koningsblauwe stof hiervoor op de kop weten te tikken. HI vraagt in april
2015 aan de Nederlandse importeur Import Italy BV, gevestigd in Maastricht, om
de pakken te leveren en de stropdassen te maken. HI overhandigt de
koningsblauwe stof aan Import Italy BV en verzoekt Import Italy BV om alle
bestelde stropdassen van deze stof te maken. HI blijkt echter meer verstand van
online verkoop te hebben dan van de kwaliteit van stoffen. Bij levering van de
pakken en de stropdassen aan HI blijkt dat de geleverde koningsblauwe stof niet
geschikt was voor stropdassen: alle dassen zijn onbruikbaar, nu ze onmogelijk
kunnen worden gestrikt. HI overweegt om een vordering in te stellen jegens
Import Italy BV.
Vraag 1
Wat zal (mogelijk) de grondslag zijn van de vordering van Holland Italia?
Beoordeel de kans van slagen van de vordering van Holland Italia.
Stap 1: kwalificatie van de ovk:
Eigenlijk twee losstaande overeenkomsten:
- Levering van de blauwe pakken; deze ovk kwalificeert als een koopovk in de zin van art 7:1 BW:
- wederkerige overeenkomst: betalen koopprijs tegenover levering van de pakken.
- consensueel van aard:
- fabricatie van de stropdassen met de stof aangeleverd door HI. Dit kwalificeert als een ovk van
aanneming van werk; art 7:750 BW: het is immers een overeenkomst waarbij de aannemer (Import
Italia BV) zich jegens de opdrachtgever (Holland Italia) verbindt om buiten dienstbetrekking (geen
aovk) een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren (de stropdassen).
Uit de casus blijkt niet dat er iets mis is met de pakken. De koopovk wordt door beide partijen correct
nagekomen.
Waar het misgaat is bij de stropdassen, deze worden wel gefabriceerd, maar zijn onbruikbaar. HI kan een
een vordering opstellen op grond van art 760 lid 1: de gevolgen van ondeugdelijke uitvoering van het werk,
die te wijten is aan ondeugdelijkheid of ongeschiktheid van de door de aannemer gebruikte materialen
komen voor rekening van de aannemer. Daar is ic. sprake van.
Echter stelt 7:760 lid 2: is de ondeugdelijke uitvoering te wijten aan gebreken/ongeschiktheid van zaken
afkomstig van de opdrachtgever, dan komen de gevolgen voor zijn rekening, voor zover de aannemer niet in
zijn in artikel 754 bedoelde waarschuwingsplicht heeft geschonden of anderszins met betrekking tot deze
gebreken in deskundigheid of zorgvuldigheid tekort is geschoten.
Hoewel de stoffen afkomstig zijn van de opdrachtgever, lijkt het erop dat de aannemer zijn
waarschuwingsplicht heeft geschonden izv artikel 7:754 BW. In dit artikel wordt de aannemer verplicht om
mededeling te doen van de ongeschiktheid van de zaken afkomstig van de opdrachtgever. Nu deze
meldplicht geschonden lijkt te zijn komt de aannemer geen beroep toe op de uitzondering uit artikel 7:760
lid 2.
De vordering lijkt kans van slagen te hebben: de gevolgen komen voor rekening van de aannemer.
,De casus is inmiddels aangepast. Kwalificeert dan als een koopovk: dus kijken naar art 7:17. Ook lid 5 is
dan van belang.
Gemengde ovk: Art 6:215 BW.
Uitgangspunt is dat beide ovk naast elkaar blijven bestaan.
Zijn beide ovk tegenstrijdig (niet wel verenigbaar) dan moet een keuze gemaakt worden tussen de beide
verschillende ovk.
Welke zijde prevaleert, die kans is beslissend. Zie het arrest: Kasteel/staat der nederlanden.
Sui generis: ovk van eigen aard. Ovk die niet is geregeld in het bw. Die moet worden beoordeeld aan wat
die is: tekortkoming in de nakoming en schadevergoeding. Zie asser nr. 20 etc...
- vervolg casus –
De eigenaar van HI, de heer Ten Kate, heeft genoeg van alle beslommeringen bij
het bedrijf. Hij vindt mevrouw Jansen bereid om het bedrijf, inclusief onderhanden
werk, over te nemen. HI wordt gefinancierd door een kennis van de eigenaar, de
heer Van Dyk. Ten Kate wil graag met Jansen afspreken dat de onderneming pas
wordt verkocht nadat Van Dyk hieraan zijn goedkeuring heeft gegeven. Ten Kate
twijfelt over de wijze waarop hij dit in de overeenkomst kan bepalen. Een kennis
die een blauwe maandag rechten heeft gestudeerd, suggereert om te kiezen voor
een opschortende of ontbindende voorwaarde.
Vraag 2
Maakt het verschil of Ten Kate de door Van Dyk te verlenen goedkeuring als
opschortende of als ontbindende voorwaarde opneemt in de overeenkomst
met Jansen?
Zeker. zie hiervoor artikel 6:22 BW.
- Goedkeuring van de financier opnemen als opschortende voorwaarde heeft tot gevolg
dat de werking van de verbintenis eerst met het plaatsvinden van de gebeurtenis
aanvangen. Oftewel de verbintenis komt pas tot stand nadat aan de opschortende
voorwaarde is voldaan.
- De goedkeuring opnemen als ontbindende voorwaarde heeft tot gevolg dat de
verbintenis met het plaatsvinden van de gebeurtenis vervallen. Oftewel, de verbintenis
zal eindigen zodra de toestemming wordt gegeven
Duidelijk mag zijn dat in dit geval gekozen dient te worden de goedkeuring als opschortende
voorwaarde op te nemen. De verbintenis moet pas tot stand komen nadat de financier zijn
toestemming heeft gegeven.
Afhankelijke van de soort overdracht is het de vraag welke variant je wil doen. Activa en
passiva zou opschortende voorwaarde logischer zijn. Ontbindende bij overdracht van
aandelen.
- vervolg casus -
De overnamesom bedraagt € 350.000. Hiervan geldt een bedrag van € 200.000
als vergoeding voor ‘goodwill’. De koopsom is op 15 september 2015 voldaan.
In de loop van oktober 2015 blijkt dat een groot aantal klanten van HI zeer
ontevreden is over de service van HI. Een deel van de geleverde goederen
blijkt via diefstal verkregen en is door de politie in beslag genomen. Mevrouw
Jansen start een procedure tegen Ten Kate als voormalig eigenaar van HI.
Vraag 3
,Wat zal de grondslag van de vordering zijn en hoe beoordeelt u de kans van
slagen van een dergelijke vordering?
Zie het arrest Ijsseloevers voor een vergelijkbare casus.
Het betreft in casu een verkoop van een onderneming. Omdat de waarde van de onderneming
uitstijgt boven de waarde van de activa en passiva wordt ook een bedrag (200K) voor de
goodwill betaald.
Volgens de HR (ro. 3.4.2.) kan in zodanig geval er sprake zijn van een tekortkoming in de
nakoming ook bestaan indien de overgedragen onderneming wat betreft de goodwill niet
overeenkomt met wat de koper op grond van de ovk mocht verwachten: art 7:17 bw.
Het gaat om de vraag of de verkochte onderneming een bepaalde kwaliteitseigenschap mist
zoals bij de koopovereenkomst omschreven, in dit geval als goodwill.
De vordering heeft kans van slagen als Jansen weet aan te tonen dat de goodwill niet 200K
waard blijkt te zijn.
Onderscheid maken tussen de goederen waarop beslag is gelegd: dat is immers een
privaatrechtelijke bijzondere last: daar zou artikel 7:15 mogelijk van toepassing zijn. Zie het
arrest portsight: beslag is een bijzondere privaatrechtelijke last.
Casus II
De Luisterbrigade BV is een Nederlandse producent van radioprogramma’s. Zij
heeft bij Van Slooten BV in Rotterdam ten behoeve van de montage van haar
programma’s het computerprogramma Listen aangeschaft. Het betreft
standaardsoftware, die als een pakket kan worden aangeschaft tegen betaling van
€ 10.000. De Luisterbrigade verkrijgt op grond van deze overeenkomst een niet in
tijdsduur beperkt recht om de software te gebruiken. De overeenkomst bevat
geen van de wet afwijkende bedingen. Na enige tijd ontstaat een geschil tussen
partijen. De vraag rijst of de bepalingen van boek 7 titel 1 BW van toepassing
zijn.
Vraag 4
Is de kooptitel van toepassing op deze overeenkomst?
Zie het arrest HR beeldbrigade.
Het past in het systeem van de wet om dit als koopovk te kwalificeren.
Belangrijke elementen:
- niet in tijdsduur beperkt gebruik van de software.
- tegen betaling van een bepaald bedrag.
- En het gaat om iets waarover de koper feitelijke macht kan uitoefenen.
Kortom, titel titel 1 boek 7 kan ook van toepassing zijn op de koopovk van software.
Hoe komt de HR tot dit oordeel: 4 argumenten (3.5)
1. de wetgever heeft volgens de HR de titel van koop een ruim bereik willen geven: titel is ook van
toepassing op koopovk met als voorwerp een vermogensrecht etc.
2. deze ovk strekt ertoe om de koper iets te verstrekken dat geïndividualiseerd is en waarover hij feitelijke
macht kan uitoefenen.
3. De titel van toepassing verklaren is daarnaast wenselijk want het gevolg is een uitgebreide regeling van
toepassing igv non conformiteit, klachtplicht en verjaring van toepassing wordt. Daarmee wordt de
rechtspositie van de koper beter beschermd.
4. Aanschaf van computersoftware kan als koop gekwalificeerd worden zie artikel 7:46d lid 4. Zou
tegenstrijdig zijn om software die niet op afstand wordt gekocht niet als koop te kwalificeren.
Kortom, ook in het geval het voorwerp van de koopovk software betreft, kan de ovk (afhankelijk van de
omstandigheden van het geval) worden gekwalificeerd als koopovk.
Casus III
Bestudeer de Wet Franchise (Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
in verbandmet de invoering van regels omtrent de franchiseovereenkomst,
Kamerstukken I 2019/20, 35 392, te raadplegen via
Licht toe waarom het – door sommige auteurs - als opmerkelijk wordt
beschouwd dat de bepalingen in Titel 16 van Boek 7 BW
(semi-)dwingendrechtelijk van aard zijn.
Het (algemene)contractenrecht is van regelend recht. Dat betekent dat het partijen vrijstaat
om af te wijken van de wettelijke bepalingen. Contractsvrijheid is immers een belangrijk
uitgangspunt in het contractenrecht. Van dit beginsel wordt afgeweken indien de wetgever
het nodig acht om een van de deelnemende partijen extra bescherming te bieden. Denk
bijvoorbeeld aan de huurder die aanzienlijke bescherming geniet door enkele
dwingendrechtelijke bepalingen waar niet ten nadele van de huurder mag worden afgeweken.
De wetgever heeft het van belang geacht dat de franchisenemer ook extra beschermd wordt in
zijn rechtspositie, en heeft daarom gekozen voor een (semi) dwingendrechtelijk stelsel.
Verschillende auteurs kijken hier kritisch naar, met name omdat er geen onderscheid gemaakt
word tussen de grote franchisenemer, en de kleinere. Betwijfeld kan immers worden of de
grote franchisenemers wel de bescherming nodig hebben.
Vraag 6
Schelhaas en Spanjaard merken in hun bijdrage H.N. Schelhaas en J.H.M.
Spanjaard, ‘Het Wetsvoorstel franchise: verbeterd, maar nog steeds werk aan
de winkel’, Contracteren 2020/2, op p. 51 op dat de wetgever ervoor kiest om
de franchisenemer – groot of klein, sterk of zwak – over de hele linie te
beschermen, waar in andere regelingen – zoals afdeling 6.5.3 BW –
fijnmaziger wordt gedifferentieerd. Wat hen betreft is niet duidelijk welke
goede redenen daarvoor bestaan.
Licht toe wat deze auteurs hiermee precies bedoelen. Deelt u de visie van
Schelhaas en Spanjaard?
Er wordt door de wetgever geen onderscheid gemaakt tussen de kleine
franchisenemer en de grotere partijen. De vergelijking wordt gemaakt met de afdeling
6.5.3 BW die gaat over de algemene voorwaarden. In artikel 6:235 lid 1 sub a worden
grote partijen (ondernemingen die verplicht een uitgebreide jaarrekening moeten
publiceren of meer dan 50 werkenemers in dienst hebben) uitgesloten van een beroep
op de vernietigingsgronden van algemene voorwaarden. Van dergelijke grote partijen
mag worden verwacht dat zij in staat zijn om voor hun eigen belang op te komen.
Deze partijen hebben de bescherming niet nodig. Deze ratio kan worden
doorgetrokken naar de grote franchisenemers.
Ik ben het met deze opvatting eens. In het geval dat partijen geen bescherming nodig
hebben omdat van ze verwacht mag worden dat ze over voldoende kennis en
juridische bijstand beschikken, is de inbreuk op het uitgangspunt van contractsvrijheid
in mijn ogen niet gerechtvaardigd.
Casus IV
Veronderstel dat een kennis van u (Bram) op het punt staat om een
franchiseovereenkomst te sluiten; hij wil graag een winkel openen in het
centrum van Utrecht met het concept van deze franchisegever (Breakfast to
go). Veronderstel dat Bram op 28 augustus 2020 een concept
franchiseovereenkomst heeft ontvangen. De desbetreffende franchisegever wil
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Valverde. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.49. You're not tied to anything after your purchase.