De sociale zekerheid begon zich in Europa te ontwikkelen vanaf de tweede helft van de 19 e eeuw. In
die periode kwamen de eerste sociale verzekeringsregelingen tot stand die loonarbeiders moesten
beschermen tegen de risico’s van arbeid.
Het Van Dale-woordenboek omschrijft sociale zekerheid als een toestand waarbij voor allen de
bezorgdheid voor gebrek wordt uitgesloten. Deze omschrijving vormt een vrije vertaling van het
beginsel van freedom from want, voor het eerst zo geformuleerd door de toenmalige president
Roosevelt van Amerika in 1941.
Sociale zekerheid heeft met bestaanszekerheid te maken, zoveel is wel duidelijk. Maar vanaf dat punt
lopen de meningen over het begrip uiteen. Waar de een de essentie ziet in het verstrekken van
uitkeringen, stelt de ander dat het erom gaat mensen te helpen om zo snel mogelijk weer een
betaalde baan te vinden. Een volgende wijst weer op de doelstellingen van de sociale zekerheid.
Deze kunnen op verschillende manieren worden geduid, variërend van het creëren van gelijke
ontwikkelingskansen en het ondersteunen van de arbeidsmarkt en economie, tot het bevorderen van
sociale cohesie, het realiseren van gerechtigheid, en zelfs het geluk van de samenleving als geheel.
Behalve op de doelstellingen van de sociale zekerheid, wordt vaak gewezen op het belang van
bepaalde waarden die aan de sociale zekerheid ten grondslag liggen. Zo’n waarde is bijvoorbeeld
solidariteit. Het gaat erom dat de sterken een bijdrage leveren aan de bescherming van de
zwakkeren. Aan alle regelingen ligt wel een vorm van solidariteit ten grondslag, tussen rijk en arm,
tussen jong en oud (en andersom), tussen werkenden en werklozen, tussen kinderlozen en gezinnen
met kinderen, enzovoort.
Als leden van groep onderling risico’s delen, wordt dat wel aangeduid met de term horizontale
solidariteit. De eenzijdige steun van rijken ten opzichte van armen is een vorm van verticale
solidariteit.
De sociale zekerheid bedient zich van verschillende methoden van inkomensbescherming. Sommige
gaan uit van het verzekeringsprincipe. Dit houdt in dat mensen zich tegen betaling van een premie
verzekeren voor een onzekere gebeurtenis.
Bij sociale verzekeringen is de verzekering verplicht gesteld en worden de geldbedragen uitgekeerd
in de vorm van uitkeringen. Bijvoorbeeld de werkloosheidsuitkeringen of
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.
Naast sociale verzekeringen zijn er sociale voorzieningen. Het verzekeringsprincipe speelt hierin geen
rol, de uitkering wordt verstrekt als men op enig moment aan de wettelijke voorwaarden voldoet. Als
bijvoorbeeld iemands inkomen daalt beneden het sociaal minimum kan hij een voorziening
aanvragen in de vorm van de sociale bijstand.
Er zijn publieke regelingen en private regelingen. Vaak is ook de sociale zekerheid het voorwerp van
afspraken tussen werkgevers en werknemers (collectieve sociale zekerheid). Het fiscale stelsel is
eveneens van belang (fiscale sociale zekerheid).
,Het stelsel van sociale zekerheid kent een waaier van uitkeringsvormen (prestaties). Ze komen voor
onder verschillende benamingen: pensioenen, toeslagen, aanvullingen, bijdragen, verstrekkingen,
enzovoort.
Sommige uitkeringen houden rekening met andere inkomsten die een persoon heeft. Dat is
bijvoorbeeld voor de bijstand het geval. Daarvoor komt ment alleen in aanmerking als de eigen
middelen onder het bestaansminimum liggen (middelentoets).
Andere regelingen worden onafhankelijk van de middelen verstrekt.
De meeste uitkeringen zijn in geld, sommige zijn in natura. Voorbeelden daarvan zijn de hulp die
door een huisarts wordt verleend en een operatie in het ziekenhuis. Veel uitkeringen compenseren
inkomensverlies. Andere zijn er op gericht belemmeringen weg te nemen die de burger ondervindt
om (weer) zelfstandig in het bestaan te voorzien, zoals bijvoorbeeld voorzieningen voor
gehandicapten.
De financiering van deze uitkeringsvormen is evenzeer een diverse aangelegenheid. Sociale
verzekeringen worden uit premies gefinancierd, sociale voorzieningen uit de algemene middelen.
Mengvormen zijn er ook. Voeg daaraan toe dat het instrumentarium evolueert in de tijd en
bovendien sterk van land tot land verschilt, dan wordt duidelijk dat dé sociale zekerheid niet bestaat.
Er is niet één begrip, noch is er een hoger gezag dat over de juistheid van definities oordeelt. De
betekenis van het begrip sociale zekerheid zal moeten worden geëxpliciteerd en beargumenteerd.
1.2 Een werkdefinitie van sociale zekerheid.
Voor de doeleinden van dit leerboek verwijst het begrip sociale zekerheid naar regelingen die
bescherming bieden bij sociale risico’s en bij behoeftigheid, en die uitkeringsgerechtigden steun
geven bij het vinden van werk. Inzicht in het socialezekerheidsrecht vergt bestudering van de
regelingen die aan het beschermingsinstrumentarium ten grondslag liggen. In dit boek staan de
wettelijke socialezekerheidsregelingen centraal.
We richten ons daarbij op regelingen die inkomensbescherming bieden of steun geven bij het vinden
van werk. Traditioneel wordt inkomensbescherming als het primaire doel beschouwd van de sociale
zekerheid. In dit verband wordt ook wel gesproken over de waarborg functie.
De waarborgfunctie heeft een dubbele betekenis: minimumbescherming en bescherming tegen
inkomensderving. De Algemene Ouderdomswet (AOW) is een voorbeeld van het eerste type
regeling. De hoogt van een AOW-pensioen is afgestemd op het sociaal minimum. De
werkloosheidswet (WW) is daarentegen een inkomensdervingregeling, De uitkering vormt een
percentage van het loon dat de werknemer verdiende voordat hij werkloos werd.
Naast de waarborgfunctie heeft de sociale zekerheid een activeringsfunctie. Het gaat erom
uitkeringsgerechtigden te re-integreren.
De activering staat overigens niet op zichzelf. Deze is gekoppeld aan de verplichting van
uitkeringsgerechtigden om zich ter beschikking te stellen van de arbeidsmarkt en zich in te spannen
om snel weer aan het werk te komen.
De activeringsfunctie is daarmee in feite accessoir aan de inkomensbescherming.
Volgens onze definitie moet de inkomensbescherming verband houden met sociale risico’s of
behoeftigheid. Het begrip sociaal risico verwijst naar bepaalde gebeurtenissen in het leven van de
mensen die aanleiding hebben gegeven tot de opkomst van sociale verzekeringen. De sociale risico’s
zijn gecodificeerd in Conventie nr. 102 van de IAO betreffende minimumnormen inzake sociale
zekerheid. In dit uit 1952 daterende verdrag wordt een onderscheid gemaakt tussen uitkeringen in
verband met:
Medische zorg.
Het risico dat aan deze gebeurtenissen verbonden is, heeft maak te maken het wegvallen van
arbeidsinkomsten. Bij medische zorg en bij gezinslasten bestaat het risico uit de extra kosten die een
persoon moet maken. Deze kunnen dermate ingrijpend zijn voor het individu dat de gemeenschap
het kennelijk nodig heeft gevonden de helpende hand te bieden.
De opsomming van deze sociale risico’s heeft veel navolging gekregen. Zij geldt als internationaal
ijkpunt voor de definitie van sociale zekerheid. Toch zijn er regelingen die zich niet zo gemakkelijk in
de klassieke onderverdeling laten vatten. Onze Wet werken in inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
dekt bijvoorbeeld niet alleen het arbeidsongeschiktheids-, maar ook het werkloosheidrisico. Voorts is
er sprake van nieuwe sociale risico’s die hebben geleid tot nieuwe vormen van bescherming en
daarom niet in de opsomming van Conventie nr. 102 van de IAO voorkomen.
Ten slotte nog een woord over de afzonderlijke verwijzing in onze definitie naar de bescherming
tegen behoeftigheid (of armoede). Dat is nodig omdat behoeftigheid als zodanig niet wordt
beschouwd als een sociaal risico in de zin van IAO-conventie 102. Toch is ondersteuning aan armen
de oudste vorm van sociale zekerheid.
Na de Tweede Wereldoorlog werd dit ondergebracht in de sociale bijstand. Kenmerkend voor de
sociale bijstand is dat uitkeringen worden verstrekt ongeacht de oorzaak van de behoeftigheid.
1.3 Recht op sociale zekerheid en overheidsverantwoordelijkheid.
Het begrip sociale zekerheid impliceert een bepaalde overheidsverantwoordelijkheid. De overheid
vertegenwoordigt in dit verband de gemeenschap die garant staat voor de bestaanszekerheid van
haar leden.
Kort na de Tweede Wereldoorlog werd de volgende rechtsgrond van de sociale zekerheid
geformuleerd: De gemeenschap, georganiseerd in den Staat, is aansprakelijke voor de sociale
zekerheid en vrijwaring tegen gebrek van al haar leden, op voorwaarde, dat deze leden zelf het
redelijke doen om zich die sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek te verschaffen.
In een actuele formulering zou stellig ook aandacht worden besteed aan de verantwoordelijkheid van
de werkgever voor de sociale zekerheid van zijn (ex-)werknemer(s). Verder zou, de laatste tien jaar,
de eigen verantwoordelijkheid van de burger veel scherper worden geaccentueerd.
Maar ondanks dat geldt het dragende beginsel van de aansprakelijkheid van de gemeenschap in de
formulering van de rechtsgrond nog steeds.
De bijzondere verantwoordelijkheid van de overheid is tevens verankerd in het recht. In het
bijzonder in de erkenning van het recht op sociale zekerheid als een sociaal grondrecht.
In ons land verwijst artikel 20 lid 2 van de Grondwet naar de sociale zekerheid. Verder kent de
Grondwet een apart recht op bijstand (art. 20 lid 3 GW) en een recht op gezondheidszorg (art. 22 lid
1 GW). Deze drie grondrechten worden overkoepeld door het recht op bestaanszekerheid (art. 20 lid
1 GW).
, In de traditionele leer onderscheiden sociale grondrechten zich van klassieke grondrechten doordat
ze burgers niet louter beschermen tegen overheidsbemoeienis, maar van de overheid een bepaalde
inspanning verlangen.
Uit het grondrecht op sociale zekerheid zijn geen concrete normen voor de inrichting van het stelsel
af te leiden. De rechter zal het grondrecht ook niet snel beschouwen als eenieder verbindende
bepaling in de zin van de artikelen 93 en 94 GW.
1.4 Sociale zekerheid: publiek en privaat.
1.4.1 Publieke sociale zekerheid.
Socialezekerheidsregelingen geven aanspraak op bepaalde prestaties. Als deze aanspraak
rechtstreeks is gefundeerd op een publiekrechtelijke regeling, is er sprake van publiek sociale
zekerheid.
De oudste publieke tak van de sociale zekerheid is de sociale bijstand. De zorg hiervoor kwam in 1854
in overheidshanden, zij het dat daaraan nogal een minimale invulling werd gegeven.
Een echt recht op sociale bijstand van overheidswege zoals we dat nu kennen, werd pas ingevoerd in
1964 met de Algemene bijstandswet (Abw). Nadien heeft dit recht een constitutionele verankering
gekregen in artikel 20 lid 3 Gw.
Ook de sociale verzekeringen hebben zich tot publieke regelingen ontwikkeld. De achtergrond
hiervan lag in de noodzaak om de deelname aan verzekeringen tegen bepaalde risico’s verplicht te
stellen. Burgers zijn dus niet vrij te beslissen of zij meedoen aan het stelsel van sociale verzekeringen
of daarbuiten willen blijven. Voldoet men aan de betreffende, in de wet gestelde voorwaarden, men
is ingezetene, werknemer of werkgever, enzovoort, dan behoort men automatisch, juridisch
geformuleerd, van rechtswege, tot het stelsel.
Enerzijds komt men dan in aanmerking voor de uitkeringen en andere prestaties. Anderzijds kan het
ook betekenen dat men moet bijdragen aan de financiering van het stelsel.
1.4.2 Private sociale zekerheid.
Naast de publieke sociale zekerheid staat de private sociale zekerheid. Hiervan is sprake als de
aanspraak op de desbetreffende prestatie is gebaseerd op een civielrechtelijke overeenkomst.
Zo is er een markt van allerlei private pensioenproducten. Banken en particuliere
verzekeringsmaatschappijen bieden deze producten aan voor mensen die een betere dekking willen
dan alleen die van de AOW.
Private sociale zekerheid hoeft overigens niet altijd het voorwerp te vormen van het winststreven
van verzekeraars. Er kan ook sprake zijn van onderlinge regelingen met een vrijwillig karakter.
Onderlinge fondsen zijn tegenwoordig weer in opkomst. Een voorbeeld zijn de zogenoemde
broodfondsen die worden opgericht door groepjes zzp’ers om voor de eerste twee ziektejaren het
arbeidsongeschiktheidsrisico te dekken.
Waar historisch gezien sprake is van een ontwikkeling van private naar publieke sociale zekerheid,
zien we vanaf de jaren 90 van de vorige eeuw een omgekeerde beweging. Die beweging wordt
aangeduid als privatisering van de publieke sociale zekerheid.
Het bekendste voorbeeld is de inkomensvoorziening bij ziekte.
Decennialang had deze voorziening voornamelijk een publiekrechtelijk karakter. Een zieke
werknemer had recht op ziekengeld, verschuldigd door de uitvoerders van de ZW. Echter, sinds 1996
ontvangen de meeste werknemers bij ziekte geen ziekengeld meer. Zij hebben recht op doorbetaling
van loon (bezoldiging) door de werkgever.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marsjagierveld. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.