100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Uitgebreide Samenvatting Functieleer (2021/2022) - BSc Psychologie $4.88   Add to cart

Summary

Uitgebreide Samenvatting Functieleer (2021/2022) - BSc Psychologie

1 review
 117 views  9 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van het vak Functieleer, uit het 1e jaar van de BSc Psychologie, gebaseerd op het boek: 'Psychologie' (2018), geschreven door Marc Brysbaert en op de colleges van het vak Functieleer. Ik heb zelf een 8 gehaald door het leren van deze samenvatting.

Preview 6 out of 60  pages

  • Yes
  • October 14, 2021
  • 60
  • 2021/2022
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: lieke2601 • 1 year ago

avatar-seller
Samenvatting Functieleer

Hoofdstuk 1: Intro

§ 1.2 Vóór-ontwikkelingen

Psychologie – wetenschap die gedrag bestudeerd om interne processen te begrijpen die aan
dat gedrag ten grondslag liggen.

Helmholz – wetenschapper die zien en horen bestudeerde. Hij mat de snelheid van
zenuwimpulsen heel precies. (in kikkers)

Donders – oogarts en bedacht mentale chronometrie: tijd van mentale processen meten (om
de structuur van het brein te begrijpen)

Verschil tussen: ki, ka, ku horen en uitspreken (door de condities van elkaar af te trekken,
discriminatie van klanken = c-a, keuze voor spraak = b-c)
3 condities:
a. ki horen en ki herhalen (geen discriminatie en geen keuze voor spraak)
b. alles horen, alles herhalen (discriminatie en keuze voor spraak)
c. alles horen, ki herhalen (discriminatie en geen keuze voor spraak)

Evolutietheorie (Darwin) – mensen zijn uit dieren geëvolueerd, dus menselijk gedrag op
dezelfde manier bestuderen als diergedrag.

§ 1.3 Ontstaan van de psychologie

Wundt – richtte in 1879 1e lab op voor wetenschappelijke psychologie.
Structuralisme: onderzoek in psychologie moet zich richten op de onmiddellijke ervaring
(herkenning van iets dat je waarneemt met zintuigen). Dat hangt af van:
- sensaties op je zintuigen
- mentale beelden/herinneringen (herkenning)
- gevoelens

Dat zou je kunnen bestuderen op basis van introspectie.

Binet en Simon – eerste bruikbare IQ test.

James – functionalisme: heel praktische en pragmatische inval op psychologie

Freud – psychoanalyse: mensen worden gedreven door onbewuste krachten (verlangens)

Er kwam verzet tegen het structuralisme van Wundt.
Gestaltpsychologie: Wertheimer, Köhler en Koffka.
Kerngedachte: Het geheel is meer dan de som der delen.

De perceptie van iets, is meer dan de sensatie. Ons brein maakt namelijk hele dingen van
losse delen. Daarnaast maakt ons brein ook niet-bewegende dingen bewegend.
Bij apperente bewegingen is de sensatie (stimulus) hetzelfde, maar de perceptie is anders.
Perceptie is een constructie, dat maak je in je hoofd. (het is geen reflectie van sensatie).

,§ 1.5 Biologische factoren in de psychologie
Op 4 manieren speelt biologie een rol bij psychologie:

1. Centrale zenuwstelsel (CZS): het czs maakt gedragingen mogelijk.
2. Invloed van lichaam op geest: staat van lichaam kan invloed hebben op staat van
denken/gedragingen, zoals honger, pijn, etc.
3. Erfelijkheid: eigenschappen kunnen erfelijk zijn.
4. Evolutie: bepaalde gedragingen worden bepaald door evolutiegeschiedenis.

§ 1.6 Cognitieve factoren in de psychologie
Cognitieve psychologie – menselijk gedrag begrijpen en voorspellen met informatie-
verwerkende cognitieve processen die zich in de hersenen afspelen.

Behavioristen (Watson) ontkenden het bestaan van cognities en verklaarden alleen gedrag,
niet wat daarachter zat.

Tolman (1932): Ratten leren inzicht te krijgen in hoe een doolhof in elkaar steekt, ze maken
een soort mental map (die ook in de hersenen zit), dus cognities bestaan.

§ 1.7 Sociale factoren in de psychologie
Mens is een sociaal wezen dat deel uitmaakt van allerlei sociale netwerken.

Culturele verschillen ontstaan doordat een mens vaak deel uitmaakt van één sociale groep.

Hofstede onderscheidde 6 dimensies waarop culturen kunnen verschillen.

WEIRD people – Western Educated Industrialized Rich and Democratic societies. Hiermee
wordt voornamelijk onderzoek gedaan.

Nature-nurture debat – veel onderzoek gewijd aan het belang van een van de twee factoren.

Man-vrouw verschillen – hoe komt het dat het ene geslacht ergens beter/slechter in is?

§ 1.8 Biopsychosociale model
Biopsychosociale model – biologische, psychologische en sociale factoren spelen een rol bij
elke menselijke activiteit. Er bestaat ook interactie tussen de factoren.

Caspi (2002) – onderzoek naar de effecten van kindermishandeling (hoe crimineel worden
mensen). Er werd gevonden dat bij een kapot soort gen (MAOA) en een slechte opvoeding er
heel veel kans is op crimineel gedrag. (Hier werken biologische en sociale factoren samen).

§ 1.4 Onderzoeksmethoden
Verschillende onderzoekstechnieken:
- Beschrijvend onderzoek (descriptief onderzoek): Correcte info verzamelen over een
onderwerp.
- Correlatie onderzoek: Beschrijven van verbanden tussen gegevens van een onderzoek.
- Experimenteel onderzoek: Onderzoekers manipuleren één of meerdere variabelen en kijken
of dit effect heeft op een andere variabele.

Beschrijvend onderzoek
- Naturalistische observatie: gedrag bestuderen in natuurlijke context.
- Blatchford (2003): invloed klasgrootte op gedrag kinderen (vervolgens
vragenlijst en gestandaardiseerde psycho. Test)
- Gestandaardiseerde psychologische test: test om menselijke eigenschappen en
vaardigheden te meten.

, - Vragenlijst
- Interview
- Opiniepeiling
- Archiefdata: data uit een archief, dat al verzameld is.
- Gevalsstudie: gedetailleerd onderzoek over een persoon of gebeurtenis.
- Kwalititatief onderzoek: zonder getallen, maar meer beschrijvend en dan analyseren.

Correlatie onderzoek – mate waarin twee variabelen met elkaar samenhangen wordt gemeten.
In hoeverre gaan wijzigingen in de ene variabele gepaard met wijzigingen in de andere?

Correlatiecoëfficiënt – getal tussen -1 en +1 die de richting en mate van het verband aangeeft.

Positieve correlatie (sterke samenhang, +0.6): /
Nul correlatie (geen samenhang, 0,00): overal stippen
Negatieve correlatie (-0,95): \

Nadeel:
Oorzaak-gevolg is niet te onderscheiden
Bij grote verkoop van ijsjes, verdrinken veel mensen – een onderliggende factor (confound).

Dus; experiment waarbij je maar een iets verandert, dus confounden uitgesloten.
Onafhankelijke variabele – de gemanipuleerde variabele
Afhankelijke variabele – de gemeten variabele
Controle variabele – aspecten in het onderzoek die voor beide groepen gelijk zijn.
Persoonsvariabele – aspecten waarop een groep wordt samengesteld (leeftijd, etc)

Confirmatie – theorie klopt
Falsificatie – theorie klopt niet (kan door veel dingen komen)

Hoofdstuk 3: Gewaarwording

Sensatie – gewaarwording, hoe het binnenkomt bij je zintuigen, stimulatie > neurale signalen
Perceptie – waarneming, interpreteren en begrijpen van de sensatie

§ 3.1 Gewaarwording versus waarneming

5 traditionele zintuigen: zicht, gehoor, reuk, smaak en tast.
Ward (2009): 10 zintuigen; pijn, temperatuur, evenwicht, kinesthesie (spieren), introceptie
(honger, hartslag)
- Criterium: een zintuig heeft een eigen reeks receptoren, prikkels worden verwerkt in
apart deel van het brein.

§ 3.2 Gezichtsvermogen

Licht – vorm van elektromagnetische straling. Het beweegt zich voort in golven.
Golflengte – afstand tussen twee golven (in nanometer).
Tussen 400 nm en 700 nm is zichtbaar licht op onze ogen.
Als de golflengte verandert, verandert de kleur die we zien. (Een grote regenboog)
Categorische perceptie – wij zien steeds een andere categorie (kleur) van een continue
spectrum.
Alle kleuren bij elkaar maakt wit licht.

Lichtintensiteit – aantal fotonen (lichtpakketjes) die per bepaalde tijd een oppervlakte bereiken.
Hoe sterker de lichtbron, hoe meer fotonen.
Lichtbron schijnt op een oppervlakte, alles wat niet geabsorbeerd wordt, straalt uit (kleur).

,Het oog

Het oog werkt ongeveer als een fototoestel.
De pupil is het zwarte, dat is waar licht in valt.
De spier daaromheen, die de pupil kleiner of
groter kan maken, is de iris (gekleurd).
Hoornvlies zorgt voor scherp zicht.

Achter het pupil zit de lens. Die lens focust het
licht op het netvlies (retina), aan de achterkant
van het oog.

Door de lens wordt de informatie omgekeerd geprojecteerd op het netvlies. De hersenen
corrigeren dat.

Het netvlies is de lichtgevoelige laag. Daar vindt de omzetting in neurale activiteit plaats door
fotoreceptoren:

- Kegeltjes (cones)
Gevoelig voor helder licht en kleuren zien en fijne details

- Staafjes (rods)
Alleen zwart/wit, nachtzicht en beweging.

De kegeltjes en staafjes zijn niet gelijk verdeeld in het
netvlies.

- Gele vlek/fovea:
Alleen kegeltjes: fijne details, kleur.

Daarrondomheen overwegend staafjes, dus de rand van
het visueel zicht is minder scherp.

- Blinde vlek:
Hier gaat de oogzenuw de hersenen in.
Daar zijn geen fotoreceptoren, dus zien we daar niets.
De oogzenuw ligt voor de retina, licht kan daar niet doorheen.
Het brein vult die blinde vlek met info uit de onmiddellijke omgeving.

Licht gaat door het netvlies naar de fotoreceptoren.

De retina bestaat uit 3 lagen:
- Binnenste laag: retinale ganglioncellen (vormen de oogzenuw) Licht
- Middelste laag: horizontale cellen, bipolaire cellen, amacriene cellen
- Buitenste laag: visuele receptoren (kegeltjes en staafjes.)

Een retinale ganglioncel krijgt dus informatie van heel veel voorgaande cellen.
Receptief veld is het deel van de visuele ruimte die een bepaalde cel ziet. Dat is voor iedere cel
verschillend.

Center on/surround off ganglioncel – een cel die gaat vuren als het midden van het receptief
veld getroffen wordt door een foton (door licht) en de buitenrand niet.
Center off/surround on ganglioncel – een cel die gaat vuren als het midden van het receptief
veld niet getroffen wordt door een foton en de buitenkant wel.
Vuren = info doorspelen aan het brein.

,Een cel gaat extra reageren als hij een contrast in helderheid ziet in naast elkaar liggende
gebieden: luminance constrast.

Cel D geeft heel veel informatie door aan het brein
omdat de centre in het licht zit (wit ziet) en de
surround in het donker. Cel B geeft weinig
informatie door omdat de centre in het donkere zit.
De cellen die die grenzen als receptief veld
hebben, overdrijven in reactie.
Die contrasten hebben we namelijk nodig om vorm
te maken.


Hermann grid – als je focust op een midden dan is die wit en
de omliggende kruispunten zijn grijs.

De rechtercel vuurt meer omdat de buitenkant minder wit is.
(surround off). Dus de tussengangen zijn witter dan de
kruispunten, omdat bij de kruispunten de surround off meer
wit licht bevat.
Wit wordt witter als er meer zwart omheen zit.

Van oog naar occipitale lob:

Het mediale (nasale, bij de neus (het midden)) deel van elke
retina kruist naar de tegenovergestelde zijde
(contralateraal).

Het laterale (temporale) deel van elke retina blijft
aan dezelfde zijde (ipsilateraal).

Je ziet dus met elk oog allebei de gezichtsvelden.
Maar de oogzenuwen kruisen bij het chiasma
opticum zo dat info uit het rechter visuele halfveld
naar de linker hemisfeer gaat en andersom.

Tumor bij de chiasma opticum zorgt voor
tunnelvisie; ik kan dan met rechteroog alleen nog
maar naar links kijken en dan kan ik de randen
niet zien.

Alle info komt bij de primaire visuele cortex (V1).
Cellen in V1 hebben een retinotope organisatie –
buurcellen in de retina blijven buurcellen in brein. Er blijft dus een nabeeld in de hersenen.

, Cortical magnificatie: 80% van de cellen in V1 krijgen input
van de macula (fovea). Dus het is wel uitvergroot. Daarmee
zie je scherp, dus dat is maar een klein stukje.

Hubel en Wiesel:
Cellen in V1 reageren niet op stipjes, maar op lijnstukken.
- Een V1 cel krijgt input van meerdere retinale
ganglioncellen, die allemaal een receptief veld hebben.
- V1 cellen hebben dus een groter receptief veld.
- V1 cellen worden maximaal geactiveerd door lichtbalken
die in een bepaalde richting georiënteerd zijn.
- Elke cel heeft zijn eigen lijnrichtingsvoorkeur.

Na V1 (Primaire Visuele cortex), 2 routes:
Ventrale pad (naar inerotemporele cortex (oren)) gaat over
herkenning van objecten – wat?
Dorsale pad (naar pariëtaal) gaat over jouw beweging –
waar zijn objecten of actie van jouw beweging?

Oogbewegingen:
Trilling/Tremor/Nystagmus: Receptoren die ‘geraakt’ worden
door de fotonen moeten herstellen (refractaire periode), niet
opnieuw vuren en ben je dus praktisch blind. Oplossing:
Kleine bewegingen, zo komen steeds andere receptoren aan bod.

Saccades: grotere sprongen (2 a 3 per seconde). Je bent dan eigenlijk blind.

Volgbewegingen: normaal maak je saccades als je van links naar rechts kijkt, maar bij het
volgen van iets externs (een vinger), kijk je echt van links naar rechts.

Convergentie: scheel kijken door beide ogen op een object te fixeren.

Je hebt nauwelijks een visueel geheugen van het beeld uit een vorige saccade. We kunnen het
beeld niet onthouden. ‘Zoek de verschillen’ is dus ook heel moeilijk omdat je van de ene
afbeelding naar de andere moet kijken. Als ze op dezelfde plek zouden zijn is het makkelijker.

De projectie van de lens op het netvlies is niet altijd correct.
Soms lukt dat niet door een afwijking van het oog.
Bijziend: myopia (-) oog is te lang voor de lens, dus brandpunt te dichtbij
Verziend: hyperopia (+) oog is te kort voor de lens, brandpunt te ver, buiten ’t oog.

Prebyopie – lens verhard, niet meer bol genoeg (ouderdom). Dichtbij wordt steeds onscherper.
Astigmatime – hoornvlies is niet meer bol; verhelpen door cyllinder of laseren.

Staar – wazig zien (ouderdom of suiker)
Macula degeneratie – focus is zwart en vervormd geworden (rokers)
Glaucoom – tunnelvisie (staafjes vallen uit; te veel druk)

Kleurperceptie

3 soorten kegeltjes:
- Blauw (kort)
- Groen (medium)
- Rood (lang)

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ImkevanSchijndel. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.88. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

75632 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.88  9x  sold
  • (1)
  Add to cart