Dit is een samenvatting van alle lesdoelen van AFPF uit blok 4, studiejaar 2 van de opleiding HBO Verpleegkunde. De samenvatting is gemaakt aan de hand van de verplichte literatuur.
Lesdoelen anatomie, fysiologie, pathologie &
farmacologie
Casus 1
Uitleggen wat het doel is van preoperatief onderzoek en waaruit dit kan bestaan.
De anesthesist voert het preoperatief onderzoek uit en heeft als doel het zo optimaal en veilig
mogelijk laten verlopen van de anesthesie bij de voorgenomen ingreep en er wordt een risico-
inschatting gemaakt. Preoperatief onderzoek wordt verricht om de conditie van de patiënt en het
anesthesierisico vast te stellen en bestaat uit een anamnese, lichamelijk onderzoek en eventueel
aanvullend onderzoek. De operatie kan open, laparoscopisch of robot geassisteerd zijn.
De aandachtspunten van de anamnese bij het preoperatieve onderzoek benoemen.
Bij de anamnese wordt gevraagd naar bestaande ziekten en aangeboren afwijkingen. Hierbij wordt
vooral aandacht besteed aan hart- en vaatstelsel, de longen, de luchtwegen en stollingsproblemen.
Er wordt ook gevraagd naar drank-/middelen-/medicijngebruik, inspanningstolerantie, allergieën en
reactie op eerdere anesthesie. Heldere vloeistoffen mag je tot 2 uur van tevoren nog drinken, vanaf 6
uur van tevoren mag je niet meer eten en 6-8 weken van te voren moet je stoppen met roken, want
dit verbetert de slijmproductie en het hoesten.
Beschrijven welke classificatie wordt gebruikt bij de operatieve risico-inschatting.
De risico-inschatting wordt met behulp van de ASA-classificatie gemaakt.
I Perfect gezonde patiënt zonder langdurig medicatiegebruik.
II Patiënt heeft een lichte aandoening, waarvoor eventueel medicatie moet genomen worden.
de aandoening heeft echter geen invloed op het dagelijkse leven.
III Patiënt met een ernstige aandoening waarvoor medicatie wordt genomen. De aandoening
heeft een lichte beperking op de dagelijkse activiteiten.
IV Patiënt met een ernstige aandoening waarvoor medicatie wordt genomen en die een ernstige
beperking inhoudt van het dagelijkse leven.
V Zeer ernstig zieke patiënt waarvan verwacht wordt dat overlijden zal volgen binnen 24 uur.
Uitleggen welke groepen patiënten in aanmerking komen voor aanvullend laboratorium-
onderzoek bij het preoperatieve onderzoek.
Bij patiënten met stollingsstoornissen of die gebruik maken van antistollingsmiddelen wordt
stollingsonderzoek gedaan. Bij mensen die mogelijk bloedtransfusie moeten krijgen wordt de
bloedgroep en resusfactor bepaald. Bij verdenking van een longziekte, decompensatio cordis of een
operatie in de borstholte wordt een X-thorax gemaakt. Bij patiënten van 60+ wordt standaard een
ECG gemaakt of de patiënt moet hypertensie, DM, kortademigheid of oedeem aan de benen hebben.
De voorbereiding op de operatie samenvatten.
Voor de operatie moet de patiënt zich douchen of wassen en make-up, sieraden, gebitsprothesen en
bril verwijderen. Indien noodzakelijk wordt lichaamshaar verwijderd. Voordat de patiënt naar de
operatiekamer gaat, is het van belang dat de verpleegkundigen ervoor zorgen dat de patiënt goed
(uit)geplast heeft. Een tot twee uur voor de operatie krijgt de patiënt zijn premedicatie. Daarna krijg
de patiënt operatiekleding aan en wordt hij naar het operatiecomplex gebracht. Om te zorgen dat er
op de operatiekamer zoveel mogelijk steriel gewerkt kan worden, is er een speciale luchtbehandeling
(overdruk). Bij de voorbereiding in de operatiekamer zorgen de chirurg, arts-assistent en
operatieassistent dat zij schone operatiekleding aan hebben, hun haar bedekken en een mondkapje
voordoen. Vervolgens starten zij met het wassen van de handen en onderarmen.
,De (steriele) operatiehandschoenen worden aangetrokken en de operatiejas wordt gesloten met
behulp van de verpleegkundige. Als de patiënt op de operatieafdeling is gearriveerd, worden de
gegevens van de patiënt en de ingreep gecontroleerd. Zo ook aan welke zijde, links of rechts, de
patiënt wordt geopereerd. De patiënt wordt aangesloten aan de standaardbewaking: ECG,
pulsoxymeter en bloeddrukmeter. Afhankelijk van de inleidingtechniek wordt een intraveneuze
toegangsweg aangelegd. Het gebied waar de operatie plaats gaat vinden, wordt gedesinfecteerd, de
rest van het lichaam van de patiënt wordt met steriele doeken afgedekt. Tijdens de ingreep bevindt
de anesthesist zich aan het hoofdeinde van de patiënt terwijl de chirurg samen met een assistent
opereert en een tweede assistent de operatiewond openhoudt. Tijdens de operatie is de
anesthesieprocedure: inleiden, monitoren, uitleiden, en de chirurgprocedure: incisie en
voorbereiding, uitnemen/inbrengen, coaguleren en hechten.
De aandachtspunten op de recovery benoemen bij algehele en regionale anesthesie.
Wanneer de patiënt onder regionale anesthesie is geweest, wordt erop gelet of het gevoel in de
benen terugkomt. Er wordt ook gekeken naar de ligging van de benen (de patiënt heeft er immers
geen gevoel in), zodat tijdig begonnen kan worden met pijnbestrijding als het gevoel terugkomt.
Verder wordt er gekeken naar de motoriek, ademhaling, circulatie, het bewustzijn en de kleur.
De belangrijkste redenen uitleggen om premedicatie te geven.
Het geven van premedicatie om ‘medische’ redenen is in veel gevallen niet meer nodig. De
belangrijkste redenen om patiënten premedicatie te geven zijn: verminderen van angst, sedatie,
amnesie, verminderen van preoperatieve pijn, verminderen van de kans op aspiratie van zure
maaginhoud.
De verschillende groepen geneesmiddelen die worden gebruikt als premedicatie benoemen.
Premedicatie wordt vaak 30-90 minuten voor aanvang van de operatie genomen. Dit zijn vaak
benzodiazepinen (binden aan GABA-receptoren), opiaten (blokkeren prikkelgeleiding door sommige
calciumkanalen te blokkeren), anticholinergica (verminderen speeksel zodat luchtweg vrij blijft) en
anti-emetica.
De effecten van benzodiazepinen samenvatten.
De effecten van benzodiazepinen zijn: angstreductie, kalmerende werking/sedatie, amnesie, anti-
epileptische eigenschappen, enige spierverslapping.
De operaties en aandoeningen met een verhoogde kans op diepveneuze trombose benoemen.
Er is een verhoogde kans op een DVT bij: grote abdominale operaties, orthopedische operaties, een
hoge leeftijd, obesitas, varicosis, kwaadaardige tumoren, een voorgeschiedenis met trombose,
kraambed, trauma. Hartinfarct, decompensatio cordis, bypassoperaties/klepoperaties.
De tromboseprofylaxe benoemen.
Voor de onmiddellijke tromboseprofylaxe wordt gebruik gemaakt van een laag moleculair gewicht
heparine (LMWH). Voorbeelden van LMWH zijn: nadroparine, daltepatine, tinzaparine, enoxaparine.
Bij een matig tromboserisico (algemene chirurgie) krijgt de patiënt een tot twee uur voor de ingreep
subcutaan een LMWH toegediend, daarna gedurende vijf tot zeven dagen na de operatie of totdat
mobilisatie is bereikt. Bij een hoog risico (orthopedische operaties) krijgt de patiënt de avond voor de
operatie de LMWH toegediend, daarna ’s avonds gedurende vijf tot zeven dagen of tot volledige
mobilisatie. Bij grote orthopedische operaties is het risico van trombose groot (50%). De behandeling
wordt daarom voortgezet na het ontslag uit het ziekenhuis gedurende zes weken tot drie maanden.
, De verschillende vormen van anesthesie benoemen en de effecten op het lichaam.
Algehele anesthesie (narcose): het hele lichaam is verdoofd, de patiënt is in diepe slaap zodat hij van
de ingreep niets merkt, daarna kan hij zich van de operatie niets herinneren. Er is een opeenvolgende
toediening van medicijnen met als doel: analgesie, hypnose, amnesie en reflex immobiliteit/paralyse.
Plaatselijke anesthesie: een gedeelte van het lichaam wordt gevoelloos gemaakt, de patiënt blijft
wakker tenzij hij ertegen opziet om de operatie bewust mee te maken. Het operatiegebied wordt
meestal afgeschermd met een scherm of doeken. De plaatselijke anesthesie wordt ingedeeld in
regionale (ruggenprik of zenuwblokkade) en lokale anesthesie (alleen de operatieplek wordt
verdoofd). De vier pijlers van anesthesie zijn: bewusteloosheid, pijnloosheid, onderdrukking van het
autonome stelsel en neuro-endocriene systeem en spierrelaxatie. Het is belangrijk dat een persoon
eerst bewusteloos is en dan pas de spieren worden uitgeschakeld.
Uitleggen waarom patiënten nuchter moeten zijn voor operaties.
Nuchter blijven is vooral een veiligheidsmaatregel. Als tijdens de anesthesie de patiënt overgeeft, kan
zure maaginhoud in zijn longen komen en is er kans op een aspiratiepneumonie.
Uitleggen wat het nadeel is van inhalatieanesthesie.
Inhalatieanesthesie is minder goed te sturen en wordt ook niet meer gebruikt in het kader van milieu
en veilige werkomgeving. Het wordt alleen gebruikt bij jonge kinderen of volwassenen met prikangst.
Het verschil uitleggen tussen en complicaties benoemen van epidurale en spinale anesthesie.
Bij epidurale anesthesie wordt na verdoving van de huid een anestheticum tussen twee wervels in de
epidurale ruimte gespoten. Als een katheter in de epidurale ruimte wordt gebracht, kan de
toediening worden herhaald, zodat een langer effect wordt verkregen. De epidurale ruimte bevindt
zich in de wervelkolom juist buiten het harde hersenvlies (dura mater). Deze vorm van anesthesie
wordt meestal gebruikt bij operaties beneden het gebied van de navel. Complicaties zijn: perforatie
van de dura mater, totaal spinaal blok, uitbreiding, ritmestoornissen, epileptische trekkingen en
shock, bloeding, verplaatsing katheter, urineretentie. Bij spinale anesthesie wordt een hoeveelheid
anestheticum door het harde hersenvlies in de liquorruimte toegediend. Het gevolg is een snel
optredende blokkade van het ruggenmerg vanaf het niveau waar het lokaal anestheticum wordt
toegediend. Het geeft naast een goed sensibel blok ook een intense motorische blokkade. Bij 5%
treedt door lekkage van liquor hoofdpijn op. Ook komt urineretentie veel voor.
De symptomen van een chirurgische stressrespons samenvatten.
De gevolgen van psychisch en lichamelijk trauma werden vroeger de ziekte van Leriche (de
postoperatieve ziekte) genoemd, tegenwoordig chirurgische stressrespons. Symptomen zijn:
hyperthermie, pijn met versnelde pols en ademhaling, moeheid, dorst en verminderde
urineproductie, gestoorde orgaanfunctie.
De risicofactoren voor het ontstaan van complicaties rond een operatie benoemen.
Risicofactoren voor het ontstaan van complicaties rond de operatie zijn: leeftijd, hart- en
vaataandoeningen (angina pectoris, decompensatio cordis, ritmestoornissen), DM, CVA/TIA,
longaandoeningen (COPD en roken), nierfunctiestoornissen, obesitas of ondervoeding.
De meest voorkomende postoperatieve complicaties benoemen en uitleggen hoe deze ontstaan.
De meest voorkomende postoperatieve complicaties zijn: shock, diepveneuze trombose,
wondinfectie, pneumonie, urineweginfectie, wonddehiscentie, naadlekkage, decubitus, delier,
hartaandoeningen, nierinsufficiëntie.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Saskia2109. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.28. You're not tied to anything after your purchase.